Proeve van minnezangen en idyllen. Deel 2(1802)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Aan Serena. Gy, die de schoonste aanloklykheden Aan 't ongevoeligst harte paart, Serena, door my aangebeden, Die al myn vreugde zyt en al myn smart op de aard'! Wanneer zal uwe koelheid vlugten Voor 't liefdevuur, dat in my blaakt? Wanneer hervormt gy myne zuchten In 't onwaardeerbaarst heil, dat al myn' wensch volmaakt? [pagina 56] [p. 56] Maar, hoe! waar dwalen myne zinnen? Wat ydle wensch! wat dwaze hoop! Serenaas koelheid overwinnen..? Eer breekt natuur haar orde en alles staakt zyn' loop. Neen, neen! dees treffend schoone leden Omsluiten een gedrochtlyk hart. Serena, door my aangebeden! Ik vloek u en uw schoon, als d'oorsprong myner smart. Ja, felle haat en liefde tevens Is 't vuur, dat in myn' boezem blaakt. Gy zyt de bron, de vreugd myns levens, En de oorzaak van de smart, die my 't ondraaglyk maakt. Wat ramp! zy, die myn hart doet bloeden, Is 't voorwerp dat ik minnen moet! Wat ramp! zy, die my min doet voeden, Is 't voorwerp dat ik haat, en dat my haten doet! [pagina 57] [p. 57] Serena! bron van al myn smarte En die geheel myn ziel gebied! Ontwaar den toestand van myn harte: Ik brand voor u in liefde, en ik bemin u niet! Vorige Volgende