Proeve van minnezangen en idyllen. Deel 2(1802)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] Aan Testilis. Och, schoone Testilis! waaröm de min te ontvlieden, Zo streelend voor het menschlyk hart? Wilt ge aan het zoetst gevoel, halstarrig, weêrstand bieden, En haakt gy naar uwe eigen smart? Waartoe het grootste heil te derven? Waartoe maakt gy van 't leven sterven, En vlied de blyde vreugd in d'eêlsten lentetyd? Ach, wat geluk kunt gy verwerven Als gy gevoelloos zyt? [pagina 52] [p. 52] Keer eindlyk van uw dwaling weder. Och, schoone Testilis! gy kent uw' rampspoed niet; Wees niet gevoelloos meer, wees teder, En dan, dán kent gy 't heil, dat gy te dwaas ontvlied. Kom, laat ons langs de velden treden: 't Is lente, Testilis! wat is de lente schoon! Wat is 't ontluikend groen vol lieve aanminnigheden! Hoe treffend is voor 't hart der voglen tedre toon! Zie welk een schoon gebloemt', nooit naar waardy te roemen... ô Testilis! ô myn vrindin! Een jeugdig leven, zonder min, Is als een lente, zonder bloemen. Vorige Volgende