Proeve van minnezangen en idyllen. Deel 1
(1800)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij
[pagina 39]
| |
[pagina 41]
| |
De dag der belooning. | |
alcestis.
Zetten wy ons op dezen groenenden heuvel, in de schaduw dezer eikenboomen, myne kinderen! Hier is de plaats, waar ik ieder jaar over de handelingen der zes uitgekozen jongelingen en meisjes onzer streek vonniste, en den verdienstelyksten de belooning gaf die hy begeerde. U, Dametas, Damon en Lizander! u, Dafne! Fillis en Galathée! u koos ik het verstreken jaar om heden door my te worden gehoord, en die van ulieden, wiens gedrag het roemenswaardst zou zyn, de belooning te schenken, die hy van my verlangde. Wel nu! hebben myne instelling en de yver om het begeerde loon te ontfangen u prysselyk doen handelen? - Spreekt, myne kinderen! en verblydt den gryzen Alcestis door uwe deugd.
dametas.
Sints den dag, waarop gy my verkoost tot een dier genen, wier gedrag gy heden beoordeelen zult, diende ik de goden met meerder eerbied dan te voren. Ieder ochtend hief ik een lied, door myzelven vervaardigd, ter hunner eere aan; ieder avond dankte ik hen voor hunne weldaden. Ik poogde door myne taal den herders onzer | |
[pagina 42]
| |
streek het beminnelyke der deugd en des godsdiensts te schetsen, en myn gedrag strekte hen ten voorbeeld in het beöefenen van dezelven.
dafne.
Elke onzer herderinnen spoorde ik tot zedigheid en braafheid aan. Myn gedrag was stil en ingetogen. Elke wulpsche gedachte weerde ik uit mynen geest. Ik ontvlood het gezelschap der herders en schuwde hunnen ommegang; nimmer vergunde ik dat een hunner my begeleidde, wanneer ik myne kudde veldwaarts dreef; nimmer vergunde ik hen dat men my kuschte, hoe dringend ik vaak om een eenig kuschje wierd gebeden.
damon.
Toen de gryze Menalkus, door zwakheid en krankte op het ziekbed nedergeslagen was, paste ik hem zorglyk op, als waar' hy myn vader. Ik bragt hem de noodige middelen tot zyn herstel, die ik vlytig in onze velden zocht, en hy herkreeg zyne krachten door myne vlyt. Sints twee gantsche maanden leidde ik zyne kudde veldwaarts en hoedde die met eigen zorg als de myne, voor ongeval en schade. Na zyn herstel bood hy my een zyner beste schapen tot vergelding aan, doch ik weigerde hem dit, en verzocht hem, in alle gevallen, op myne dienstvaardigheid te rekenen.
fillis.
Wanneer ik in de voorgaande lente myne kudde weidde en de schoonste plekjes versch ontloken gras voor haar opspoorde, naderde my onverwacht de snoode Festilus, | |
[pagina 43]
| |
een groot heer der naastbygelegen stad; hy zag my met vonkelende oogen aan en deed my voorslagen, die my blos op bles in het aangezigt dreven. Met geweld wilde hy van my verkrygen, hetgeen ik hem standvastig bleef weigeren; ik wrong my uit zyne armen, die hy om myn' middel hield geslagen, en ontvlugtte hem met spoed, zonder op myne grazende kudde acht te slaan. Na verloop van eenige uren keerde ik schroomvallig weder om myne schapen weder te zoeken; twee der besten had ik verloren, doch ik beklaagde my hierover niet: door hun verlies had ik my voor het verlies myner eer behoed.
lizander.
Ik, achtbare Alcestis! ik deed niets dan myne Galathée teder en trouw beminnen; dan, myne liefde tot haar maakte my voor elke deugd gevoelig, en afkeerig van de geringste misdaad. Ik aanbad de goden in haar; ik blies hen op myne veldpyp eenen lofzang, terwyl myne oogen in haar gelaat de tonen lazen, die ik speelde; ik dankte de goden voor hunne weldaden en drukte Galathée aan myn hart.
galathée.
Ik smeekte niet voor myzelve, maar slechts voor mynen Lizander, den hemel om zegen; ik smeekte dat hy hem gelukkig zoude doen zyn, daar myn geluk uit het zyne voortvloeide, en zyne droefheid my deed weenen Ieder geringe weldaad, die ik mogt verrichten, baarde my een dubbel genoegen, dewyl ik daarvoor door mynen Lizander te tederer wierd bemind. Ieder brave daad, die hy bestond, verschafte my eene inwen- | |
[pagina 44]
| |
dige vreugde, door de streelende gedachte: ‘dit deed myn Lizander!’
alcestis.
Hebt dank, myne geliefde kinderen! hebt dank voor de vreugdetranen, die ik aan myn oog voel ontvloeijen! Schoon uw aller gedrag niet even braaf en onberispelyk zyn moge, uw aller wil om braaf en deugdzaam te handelen is even onberispelyk en schoon. Maakt van de kleine raadgevingen gebruik die ik u zal geven, en verlies nimmer de aanbiddelyke deugd uit het oog. Gy, brave Dametas! ga voort de jeugdige bewoners onzer streek het beminnelyke der deugd en des godsdiensts te schetsen. De achtbare godsdienst is de band van elke maatschappy; zonder hem was deze aarde een vreesselyk tooneel van snoodheid en ongerechtigheden; hy alleen rukt de kiemen der ondeugd uit ons hart, en plant 'er de zaden der deugd. Doch doe vooral de jeugdige harten onzer brave herders en onzer bevallige herderinnen voor de snoode dweepzucht gesloten blyven. Zo achtenswaardig de edele godsdienst is, zo verfoeijelyk is dit monster, en, helaas! zeer dikwerf grenzen deze deugd en ondeugd het naast aan elkander. Uw gedrag, lieve Dafne! is niet geheel onberispelyk. De zedigheid is de voornaamste en de eerste deugd eener schoone, doch deze te verre te willen dryven doet haar geen deugd meer zyn. De overdrevenheid is altoos, ook in het beöefenen der deugd, schadelyk en berispenswaardig. - Ontvlugt het byzyn der brave herders onzer streek in het vervolg niet. Het schuwen der brave jongelingen is eene misdaad voor het schoone meisje. Weiger | |
[pagina 45]
| |
hen geenszins een kuschje... daar gy allen, meisjes, dit toch liever wilt ontfangen dan weigeren. Gy, brave Damon! zyt degeen die my in myne krankte oppassen zult, zo als gy den gryzen Menalkus deed. Bied steeds den zwakken uwe sterkte: dit is pligt; dien hen zo belangloos als zorgvuldig: dit is deugd. Schets onze jeugdige herders de belooning, die uw hart u voor uw bewezen weldadigheid gewis zal hebben verschaft, schets hen het beminnelyke der weldadigheid zelve, het streelend genoegen dat men in het beöefenen derzelve ondervind en vorm hen door uw voorbeeld zo deugdzaam als gy zyt. Bekoorelyke Fillis! schroom steeds minder het verlies uws levens, dan het verlies uwer eer. ô Geen vernedering is lager, geen afgrond is dieper, dan die, waarin het van eer ontbloote meisje zich heeft ter neder geworpen. Geef nimmer de valsche vleitaal der verleiders gehoor: de geneugte, die zy u malen, is eene spoedig verwelkende roos: de geurige blaadjes verdorren en al het overblyvende schoon zyn scherpgepunte doornen. Uw gedrag is braaf en roemenswaardig, en uwe streelende belooning is de behoudenis uwer eer. Maar gy, brave Lizander! gy, schoone Galathée! kiest gy beiden de belooning die gy begeert, ten prys uwer deugd, ten prys uwer liefde. De eerste wet der natuur, de eerste wet der goden is, te beminnen. De liefde is de eerste en de edelste deugd, daar zy ons hart voor alle andere deugden vatbaar maakt en gevoelig doet zyn. De liefde, de ware, zuivere liefde, maakt ons godsdienstig, weldadig, eerbaar en braaf; zy is de vyandin van allen kwaad, de moeder aller edele gewaarwordingen. | |
[pagina 46]
| |
Alle deugden sluit de liefde in zich, terwyl het ongevoelig hart nimmer warelyk deugdzaam kan zyn. Geen geluk bestaat 'er zonder liefde, geen genoegen zonder beminnen. Het is de eerste pligt aller menschen, hun geluk te vesten: gy voldeed aan deze verpligting: kiest gy beiden het loon dat gy begeert.
lizander.
Galathée zy myne belooning.
galathée.
Lizander de myne.
alcestis.
Ik schenk u elkander. Indien 'er zwarigheden mogten zyn, die uw geluk verhinderen, ik zal deze vernietigen. Ik schenk u eene kudde, ik geef u een stukje lands; zyt vlytig en deugdzaam.
lizander en galathée.
ô Myn vader!
alcestis.
ô Myne kinderen! myn geluk evenaart het uwe, daar ik u gelukkig maken mag. Gy-allen, myne kinderen! gy-allen! hoort mynen raad: bemint eerbaar en teder, en gy zult deugdzaam, gy zult gelukkig zyn. |
|