Proeve van minnezangen en idyllen. Deel 1
(1800)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij
[pagina 32]
| |
[pagina 33]
| |
Damon slaat zyn oog naar boven,
Ziet haar op den heuveltop,
En geleid terstond zyn kudde
Ook den groenen heuvel op.
‘Goeden morgen!’ roept de herder:
‘Goeden morgen, aartig kind!’
‘Goeden morgen!’ roept het meisje:
‘Goeden morgen, lieve vrind!’
‘Gun my,’ zegt de vlugge herder,
Naast haar zittende op den grond:
‘Dat ik uw betoovrend mondje
Eens mag kusschen met myn' mond.’
‘Kusschen? hé!’ herneemt het meisje:
‘Spreek, myn vrind! wat noemt gy dus?’
‘Is het mooglyk!’ roept de herder:
‘Meisje! kent gy noch geen kusch?
| |
[pagina 34]
| |
Druk uw lipjes op de mynen:
Zo is 't goed... thans doe ik 't u...
Dat smaakt hemelsch!... uwe beurt weêr...
Zeg my eens, hoe smaakt dit nu?’
‘ô Myn vrind!’ roept thans het meisje,
Daar zy kuschje op kuschje geeft:
‘ô Wat was het mensch vernuftig
Die dat uitgevonden heeft!’
|
|