Juffrouw Snater
(1926)–A.B. van Tienhoven– Auteursrecht onbekend
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
Op een mooien lentedag
Kwam een kuiken uit elk eitje,
't Waren er wel vijftien stuks
Dat is vast geen kleinigheidje.
| |
[pagina 7]
| |
[pagina 8]
| |
O, wat waren toen verheugd
Die mijnheer en juffrouw Snater
Dadelijk ging 't gelukkig paar
Met het talrijk kroost in 't water.
| |
[pagina 9]
| |
[pagina 10]
| |
Heel de boerderij liep uit
Om te kijken in het slootje
Boer, boerin, en 't boerenkroost
Zelfs de oude boer zijn grootje.
| |
[pagina 11]
| |
[pagina 12]
| |
En de dieren van het erf
Paard en koe en hond en kater,
't Luie varken en de geit
Kwamen allen naar het water.
| |
[pagina 13]
| |
[pagina 14]
| |
Om het schouwspel te bezien
Ook de haan met al zijn vrouwen
Kwam toen hij 't bericht vernam
Om het wonder te aanschouwen.
| |
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
En de dikke, zware kloek
Wilde ook niet graag mankeeren,
Kwam in snellen kippendraf
Met haar kuikens aanmarcheeren.
| |
[pagina 17]
| |
[pagina 18]
| |
Kakelde in kippendrift
‘'t Is een schande, juffrouw Snater,
Met die kuikens pas uit 't ei
Zoo maar dadelijk te water.’
| |
[pagina 19]
| |
[pagina 20]
| |
‘Ja, dat is het,’ zei de haan,
‘En u zult daarvoor nog boeten,
Want ze worden allen ziek
Als gevolg van natte voeten.’
| |
[pagina 21]
| |
[pagina 22]
| |
Heel het erf sprak nu schandaal
Zoo de kinderen te behandelen
Met ze in de sloot te gaan
In plaats eerst eens te gaan wandelen.
| |
[pagina 23]
| |
[pagina 24]
| |
‘'t Gaat je heelemaal niet aan,’
Zei hooghartig juffrouw Snater,
‘Eendekuikens pas uit 't ei
Moeten dadelijk te water.’
| |
[pagina 25]
| |
[pagina 26]
| |
En zij wendde zich toen om
En de kuikens, pas uit 't eitje,
Zwommen achter pa en ma,
Keurig netjes op een rijtje.
| |
[pagina 27]
| |
|