Versjes en liedjes voor 't jonge volkje(ca. 1925)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Schrijven. ‘Zeg, Jan, is dàt nu schrijven? Gij kribbelt veel te vlug; Gij kneukelt, gij zit leelijk, Gij zet een hoogen rug! Uw pen,’ zoo kijft de Meester, ‘Zij krast bij iedren trek; En zóóveel inkt!... Wel, jongen, Zoo maakt ge vlek op vlek!’ Dan kijkt Jan-lief onnoozel, Of hij niet tellen kan. ‘Mijn pen is slecht,... ze stooten,... Het gaat niet!’ zucht hij dan. Hij valt haast aan het schreien, Maar Meester kijkt hem aan: ‘Zeg, Jan, zoo'n waterlanders Doen 't werk niets beter gaan! Leer eerst wat rechter zitten, Houd dan uw pen licht vast En laat ze zachtjes loopen, Zoodat ze zingt noch krast. Op bei haar stalen beenen Loopt zij met lichten tred, En als g'haar niet te vol doet, Dan maakt ze vlek noch smet. [pagina 21] [p. 21] Zoo moet het zijn, mijn jongen, Voorzichtig bovenal; En 'k wed dan, dat uw penne Heel deftig buigen zal.’... Heeft Jantje dit begrepen? Rechtuit, ik weet het niet; Maar ieder staat verwonderd, Die nù zijn schrijfboek ziet. Vorige Volgende