Theo Thijssen
(1976)–Theo Thijssen, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
De KorrigeervloekAls ik korrigeer, heb ik dikwijls razend het land aan mijn baantje. Bijna altijd zit ik, peuterend en streepjes zettend in een stapel dooie schriften, te mopperen; en geregeld komt dan de lust in me op, de boel er bij neer te smijten - nou es uit te scheiden met dat verknoeien van m'n goede tijd. Maar de sleur heeft me te pakken, en ik peuter maar door tot het bitter end, tot het veertigste schrift, en ik deel 's middags weer uit, en laat verbeteren ... en laat weer nieuw werk maken, om wéér te korrigeren .... Ik probeer mezelf te lijmen: onaangename zijde van 't beroep ... Maar 'k blijf het voelen als iets onzinnigs, dat ik daar alléén zit en me druk maak met al die suffe schriften; waarvoor, ja waarvóór toch in 's hemelsnaam? Eens kwam na twaalven een kollega binnengevlogen, met opstellen op losse papiertjes: ‘Kerel, dit moet je lezen, en dàt...’. En wij, waarachtig in extase, hebben toen een goed uur zoek gebracht met lezen en bespreken, lachend, genietend; uitvarend soms; als er een ‘al bedorven’ was ... Eindelik heb ik gegrijnsd, en gezegd: ‘Ezel, was nou dadelik aan 't korrigeren gegaan, dan was je nu al lekker klaar geweest’. Toen heeft de vent de papiertjes verbrand, ongekorrigeerd verbrand! Slechte daad natuurlik. Maar ik beweer, dat-ie een veel beter schoolmeester was, m'n kollega, óók toen hij daar zoo gemoedelik bij de kachel stond, dan de peuterende kalme nakijkertjes, de korrigeermachinetjes, die nooit een papiertje zouden weggooien, of er moesten eerst streepjes in gezet zijn. Ik voel dit alles maar zo: men zal zeggen, dat het niets zègt. Daarom wil ik ook logies de zaak bespreken; als bewijst voor mij de instinktmatige afkeer, die ik van al de korrigeer-rommel heb, voldoende, dàt het niet veel zaaks is. Ik zie al vele geachte hoofden schudden; want er komen gevaarlike leringen nu! In Rusland echter is bijna àlles gevaarlik; gevaarlikheid is iets betrekkeliks; en door te grote voorzichtigheid is al véél vooruitgang tegengehouden. Logies dus nu. Maar eerst even iets anders. Als ik beweer, dat een onderwijzer om z'n werk goed te doen, op school dient te komen, zal niemand me dat bestrijden. Het is iets, dat we vanzelf aannemen; een soort axioma dus. Op dezelfde manier nemen velen ook aan dat we korrigeren moeten, zoals tegenwoordig geëist wordt. Dat nu wou ik m'n lezers verzoeken, eens niet te doen; maar zich even los te maken van de konventionele begrippen over schoolmeestersplicht en schoolmeestersijver; zichzelf eens over te ha- | |
[pagina 70]
| |
len tot wat vrijere beschouwing der dingen. Zich eens voor een kwartiertje - er zal geen haan naar kraaien - ànders te voelen dan een angstig werk-doenertje, een ook-voor-de-schijn-zich-hoedertje. Misschien dat 'n kleine herinnering aan opstellen, die verdonkeremaand werden omdat er geen nakijken aan was, daarbij helpt. Je moet alles zèlf korrigeren; geen fouten verbeteren, maar streepjes vóór de regel zetten; opmerkingen in schoonschrift maken; verbeterde zinnen onder het werk schrijven; korrigeren met rode inkt; met blauw potlood, maar dan met 'n spits gepunt; alle veranderingen óók fout rekenen; foute woorden onherkenbaar maken met dekverf; foute woorden tienmaal laten overschrijven; steeds zorgen, schriften met nagekeken werd in handen te geven; altijd schoonschrift eisen; 't cijfer- werk der sommen mag uit; 't moet blijven staan; foute sommen overmaken. Lezer, 'k wou dat ik op een examen zat aan een opstel over de korrektie. Zou m'n opstel niet goed worden?
***
Maar waaròm toch? Waarom moet ik toch alles zo korrigeren? Laat nou eens iemand me overtuigen, dat het moèt. Niet met al de Jan Klaassen-argumenten, die ik óók weet: dat het kind dán alleen zijn best blijft doen; dat ik op de hoogte moet zijn van de vorderingen, dat ik de resultaten moet beoordelen van mijn les; dat het waarachtig niet áángaat.... Want al die argumenten zijn gegrond op ‘ervaring’, en ik sla ze allemaal dood, morsdood, door éven op te merken, dat de resultaten van die kwelmethode toch treurig zijn: jongens die van school af gaan kunnen géén behoorlike brief schrijven, en zijn stumpers met rekenen.
Logies eindelik dan: Ik heb zin om gewichtig te doen en een boom op te zetten over de vermogenstheorie. Maar ik zal nuchter blijven, en de vraag stellen: zou er wel iemand zijn, die de twee of drie kinderen van z'n klas, welke goed zijn in 't schriftelik werk, beschouwt als produkt van zijn onderwijs-kunst, wanneer de dertig andere kinderen sukkels zijn? Dan schijnt er toch iets te zijn of te komen bij de kinderen, dat van ónze invloed niet afhangt. Minder voorzichtig uitgedrukt: het zich uiten is iets als artisticiteit; de kinderen hèbben het, of weten er aan te komen zonder ons. We kunnen ons dus in de school niet tot taak stellen, dàt | |
[pagina 71]
| |
aan te brengen; het enige dat wij kunnen willen is: maken dat ze schrijven niet zoveel moeiliker vinden dan spreken; vaardigheid dus om gesproken woorden door schrift te vervangen. Louter machinale vaardigheid zoals lopen, schaatsenrijden; en er is geen andere weg om die vaardigheid te krijgen dan doen, doen en nog eens doen en telkens wéér doen. Schriftelik werk moet een doodgewoon iets worden; welnu, als er van mij geëist wordt, alles te korrigeren volgens model, dan kan ik niet genoeg laten schrijven omdat mijn tijd begrensd is. Dit is de vloek van de korrigeerplicht: ze dwingt ons tot beperking waar overvloed de eerste eis moet zijn. Als ik twee uur per dag besteed aan korrektie van 't schriftelik werk, en men geeft mij vrijheid 3/4 ongekorrigeerd te laten, dan kan ik met m'n twee uur korrektie 4 maal zoveel laten schrijven, als wannéer ik àlles korrigeren moet. Als ik drie dagen per dag ‘eigen tijd’ had, zou ik genoeg kunnen laten schrijven, en 't ook alles korrigeren! Ook, als het kind een jaar of twintig op school ging. De korrigeervloek is een miskenning van de heerlikste, rustigste, natuurlikste aller leerwijzen: het gewennen. Onze haastige, zenuwachtige tijd zou er wél bij varen, als we weer eens wat meer durfden vertrouwen op dié onfeilbare natuur-leerwijze; die mij nu bijvoorbeeld met het meeste genoegen doet schrijven in een tamelik onzinnig spellingstelsel, alleen omdat ik méér schreef dan m'n tijdgenoot, de bakkerGa naar voetnoot1). Want het is een leùgen, dat wij in school gladde, slimme maniertjes hebben, om de jongens wat te leren; dat wij maar effene, gebaande weggetjes afwandelen, zeker er dan wel te komen. Wij allen scharrelen, zoeken; ons schoolleven is een aaneenschakeling van mislukkingen; van teleurstellingen; elke les op zichzelf is meestal een onding. Van al het pedagogies geschrijf der laatste jaren is dit juist het fatale: het is ophakkerij geweest. Als dat heerlike wonder in school: de gewenning, ons niet hielp, dan richtten we niets uit. De beste schoolmeester is die het meeste herhaalt.
*** | |
[pagina 72]
| |
De korrigeervloèk. Want die angstige benepen opvatting der korrektie houdt vooruitgang tegen. Wat moet Tadd, die nieuw tekenonderwijs wil, niet waarschuwen tegen het pieterige korrigeren, dat niets door de vingers ziet, dat de durf bij het kind vermoordt? En wie zal vertellen, hoeveel fris taalonderwijs al niet tegengehouden is, door die eis van: korrigéren! Wij moeten in de school een beetje royaal zijn; wat kalmer, wat gemoedeliker; wij moeten van alles proberen; wat in één uur niet komen kan, geven we twee uur; als de lust er maar in blijft; kinderen zijn zo optimisties, en de Natuur zo wijs en goed; waarom zullen we dan toch met een bedenkelik soort zelfkastijdingswoede ons vak tot een hondebaantje maken? ...Laat nou toch die verongelukte sommen 'es liggen; hierna beter; ga nou 'es een ziek kind opzoeken, of verander 'es die malle woorden van dat Anders zoo aardig liedje! En probeer morgen weer een spiksplinternieuw maniertje, om 't ze aan 't verstand te brengen, dat van die sommen; wie weet! Maar lééf in school, lééf met je klas; als het maar geschikte mensen zijn als ze van school afgaan: prakties geschikt. Zie zelf maar, hoe je dan korrigeert! ... Lezer, wat raar, als wet en verordening en autoriteit eens zó tot ons spraken! En wat zouden we gauw veranderd zijn in een luierend stelletje ploerten, hè? Heb ik niet gezegd, dat ik gevaarlike leringen zou verkondigen? Een enkele hoogstaande, zoals ik, (zal men bij eventueel debat beleefdheidshalve opmerken), een enkele hoogstaande zou z'n plicht doen, als we van de korrigeervloek verlost waren; maar de rest, de reusachtige rest, waar altijd over opgesneden wordt als wij vertrouwen vragen... Och zwijg toch; doet die fameuze rest nu z'n plicht? |
|