meer zijn geweest dan onnodige onaangenaamheid tegenover de, in hun werk besproken, auteurs.
Maar ik, met mijn schrijven, wilde beinvloeden: de geest der onderwijzers; had dus ruimer doel. En dàt motiveert naar mijn mening de herdruk, ook der recensies en schijnbare ééndags-artiekelen.
Natuurlik ben ik de eerste, die erkent, dat het, naar de franse zegswijs, velen der door mij gedoden nog maar steeds naar den vleze blijft gaan. Het zou onnozel van me geweest zijn, dat anders te verwachten.
En even grif erken ik de mogelikheid, dat ik hier en daar een mummie naar het leven gestaan heb.
En ook geef ik toe, dat deze bundel niet bepaald iets is als een juichkreet.
Doch een volgend geslacht zàl opgewekter kunnen schrijven over taal en schoolmeester.
En het is aan die jongeren dat ik deze bundel-van-wee blijmoedig opdraag.
Th.J. Thijssen.
Mei 1911.