De schadt-kiste der philosophen ende poeten(1621)–Jan Thieullier– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina vjjj] [p. vjjj] Sonet HEeft nu Minerua wijs,, ghequict een nieuwe vrucht Die inde Redenrijck dus cloeck'lijck heeft gheschreuen Van Porphyr' en Cyprin' die beyde hun Ionck leuen Benamen, soo Treur-spel, bethoont vol van ghesucht Maer al is sulcx den sin, om t'scheppen onghenucht De dicht maeckt my gemoedt, en wordt van my verheuen Daerom is weerdt Thieullier, den Lauwer-crans gegheuen Die als een cloeck Poet; oock som'wijl stelt in clucht. Sijn Faem die wordt verbreyt, in veelderley-manieren Want hy oock oorspronck is, van d'Incompst' en vant vieren Als Mechelen de Stadt, creegh' menich schoon Blasoen. Die oock in hunlier Feest, niemandt en woud' versteken Maer elck creegh' prijs naer const, soo van dicht als wel spreken Dies hy hem thoont te recht, voorstander der Peoen. Laet Lavwers Groeyen. 1621. Vorige Volgende