Devote oeffeninghe op de vijf lettere van de soete ende alderheylichste namen Iesus ende Maria
(1628)–Augustinus van Teylingen– Auteursrechtvrij
[pagina 207]
| |
Stem: Sal ick noch loangher met heete tranen.1. Menedighe wereldt, valsche verrader,
Gheeft my mijn hert dat ghy hebt gherooft
Ick sal dat schencken mijn Godt mijn Vader
Want ghy gheeft niet dat ghy belooft
V valsch cieraedt
En schoon ghelaet
Bedeckt een ziel-quetsint fenijn
En in het eynd gheeft het de helsche pijn.
2. Ellendig mensch oopent u oogen
En laet u doch verleyden niet
Gelijc daer meenigh wort bedrogen
Die alleen uyterlijc aen-siet
| |
[pagina 208]
| |
Ick hebt gheproeft
En my bedroeft
Hoe nau dat ick was in u strick gebracht
Ende in mijn boosheden geheel versmacht.
3. Mijn God ick wil my tot u keeren
En laetent al dat ghy niet zijt
Ick wil de wereldt abandoneeren
De wijl het noch voor my is tijdt
Ick sie soo veel,
Diet beste deel,
Die verkiesen en oock de wereldt af gaen
Ick hoope ghy zult my oock niet versmaen.
4. Gelijck een Tortel-duyfje reyne
Van sijn gheselschap hem heel afwent
Als hem sijn Geytgen laet alleyne
Tot dat het weerom comt present
Soo ghy alleen,
| |
[pagina 209]
| |
En anders gheen
Mijne toe-vlucht Bruydegom soet
Die my inden geeste verheugen doet
5. Mijn oudt geselschap wil ick verlaten
Een eenigh herte bemint mijn Godt
Al gaen de menschen daer af praten
Al drijft de werelt hier mee sijn spot
De eeuwigheyt,
Hier voor bereydt
Is dit niet duysend-mael meerd’ weerdt
Het is niet tijdtlijck dat mijn hert begeert
6. Reynichett puer en simpel wesen
En diep ootmoedt geeren veracht
Zijn het cieraedt des ziels gepresen
Veel costelijcker als s’werelts pracht
Dat is de baen,
Dien ick moet gaen
Al is het hard en swaer voor de natuer
| |
[pagina 210]
| |
Een rechte Minnaer en valt gheen dingh zuer.
7. Yverich int gebedt aen-dachtich
Voorsichtich wijs in alle mijn doen
Dickmael mijnm groot Minnaer gedachtich
In stage voort-ganck van deughden spoen
Oprecht van grondt,
En heus van mondt
Sonder beveynstheyt en valschen schijn
Soo moet een Bruyt van Christi altijt zijn
8. Treckt my stercke Minnaer der zielen
Oft anders is mijn opset niet
Ick kan mijn boosheyt niet vernielen
Als ’t niet deur u gracy geschiedt
Ick wil wel sterck,
Stryden in’t perck
| |
[pagina 211]
| |
Helpt my maer met u machtighen handt
Hout en ontsteeckt in my meer innen brandt
9. Adieu nu wereldt ‘tis tijdt om scheyden
Nu eer ick mijn Minnaer van grooter macht
Sijn hulp en troost wil ic verbeyden
T’is langh genoech dat ghy na mijn wacht
Voor and’re lieght,
En die bedrieght
Met sijn vermomt aensight en valschen schijn
Adieu het moet nu ooc gescheyden zijn
|
|