Devote oeffeninghe op de vijf lettere van de soete ende alderheylichste namen Iesus ende Maria
(1628)–Augustinus van Teylingen– AuteursrechtvrijOp de wijse: O saligh heyligh Bethlehem.Ierusalem ghy schoone stadt,
Hoe staet ghy Bruydt in mijn behaghen,
| |
[pagina 172]
| |
Mijn oogen maeckt ghy die soo nat,
Mijn herte doet ghy na u jaghen. Mijn, etc.
Want boven alle schoonheyt schoon
Zijt ghy van buyten en van binnen,
Soo dat tot uwen lof ydoon
Noch menschen zijn, noch Seraphinnen. Soo, etc.
O gulde Son, o silv’re Maen,
O Sterr’kens blinckend’ als robijnen,
Maer die daer binnen eens kost gaen,
Veel Sonnen soud’ hy vinden schijnen. Maer, etc.
Schoon Vader-landt, schoon Vader-landt,
Gods aller triumphanten throone:
In u is rijckdom abondant,
O saligh die u krijght ten loone. In u, etc.
Uw’ mueren zijn van goude fijn,
| |
[pagina 173]
| |
Bestroyt met peerlen zijn uw’ straten,
In u en is geen Sonne-schijn,
Want ghy schijnt selver boven maten. In u, etc.
Hoe schoon blinckt daer den diamant,
Hoe soetkens lachen de saphieren,
Oock den karbonckel triumphant,
Geeft licht in duysentigh manieren. Oock den, etc.
Tapijtsery en isser niet,
Dit zijn Hierusalems tapijten:
De motten doense geen verdriet,
Den tijdt en kanse oock niet slijten. De motten, etc.
Och schoon Sion mijn liefste lief!
Ghy hebt berooft alle mijn sinnen:
Maer desen roof doet my gherief,
Nu sal ick u aleen beminnen. Maer, etc.
Dus roept mijn ziel’, o Heer wanneer,
| |
[pagina 174]
| |
O wanneer sal ick van hier scheyden!
Naer u soo haeck ick even seer,
Al wilt het vleesch my ne’erwaerts leyden. Naer, etc.
Ick ben hier in het tranen-dal,
Den hooghen Thabor is daer boven:
Och laet my met u vrienden al
Vw’ Majesteyt eens saligh loven. Och, etc.
|
|