Litteratuuropgave
In deze lijst zijn slechts de titels verwerkt die expliciet vermeld of geciteerd zijn. Wanneer een werk meermalen aangehaald werd, en daarbij een afgekorte titel noodzakelijk was, is deze achter de volledige titel opgenomen.
Aa, A.J. van der, Nieuw biografisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters, 3 dln, Amsterdam 1844-'46 (als Van der Aa). |
(Anoniem), Haerlemsche eerlycke uren, eerste deel, Haarlem 1661. |
(Anoniem), Klioos kraam vol verscheiden gedichten, de tweede opening, Leeuwarden 1657. |
(Anoniem), 't Amsteldams minne-beeckie, op nieuws bestroomt met verscheyde minne-deuntjes en nieuwe gesanghen, Amsterdam 16457. |
(Anoniem), St. Niklaes-gift bestaende in bevallike kodderyen, Amsterdam 1652. |
(Anoniem), Aemstels vreugde-beeckje, gestroomt uyt het Breyn van verscheyde soet-vloeyende Rymers, Amsterdam 1645. |
Bidloo, Lamb., Panpoëticon Batavûm, Kabinet, Amsterdam 1720. |
Bontemantel, Hans, De Regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire (1653-1672). Uitgegeven door Dr. G.W. Kernkamp, 2 dln, 's-Gravenhage 1897 (als: Bontemantel). |
Bredius, A., Johannes Torrentius, 's-Gravenhage 1909 (als: Bredius). |
Brink, Dr. Jan ten, Gerbrand Adriaensen Brederoô, Rotterdam 1871 (als: Ten Brink, Brederoô). |
Brink, Dr. Jan ten, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, Amsterdam 1897. |
Chomel, Noel, Algemeen huishoudelijk-, natuur-, zedekundig- en konstwoordenboek etc. (verbeterd en vermeerderd door J.A. de Chalmot enz.), 7 dln, Leiden-Leeuwarden 17782 (als: Chomel). |
Domselaer, T. van, Beschryving van Amsterdam, derde boek etc., in: C. Commelin, Beschryvinge van Amsterdam, deszelfs eerste oorspronck etc., 2 dln, Amsterdam 1693. |
Elias, Johan E., De vroedschap van Amsterdam 1578-1795, 2 dln, Haarlem 1903-1905 (als: Elias). |
Es, Prof. Dr. G.A. van, Locaal realisme, in: De letterkunde van Renaissance en Barok, deel II (deel V van Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden), 's-Hertogenbosch-Antwerpen-Brussel, z.j., p 151 vlgg. |
Jonckbloet, Dr. W.J.A., Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, derde en vierde deel, herzien door C. Honigh, Groningen z.j.4 |
Kalff, G., Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, vierde en vijfde deel, Groningen 1909-1910 (als: Kalff) |
Kannegieter, J.Z., Een zeventiende eeuwse Amsterdamse schoolmeester, in: Achtenvijftigste jaarboek van het genootschap Amstelodamum, Amsterdam 1966, p 48 vlgg. |
Kossmann, E.F., Nieuwe bijdragen tot de geschiedenis van het Nederlandsche tooneel in de 17e en 18e eeuw, Den Haag 1915 (als: Kossmann, Nieuwe bijdragen). |
Lennep, Mr. J. van, en J. ter Gouw, De uithangtekens, 3 dln, Leiden z.j. |
| |
Loffelt, A.C., Een toneelstudie, in: De Gids, 38ste jaargang, derde deel, Amsterdam 1874 (als: Loffelt). |
Moerkerken, P.H. van, Het Nederlandsch kluchtspel in de 17de eeuw, Sneek [1898] (als: Van Moerkerken Kluchtspel, of als: Van Moerkerken, Woordenlijst). |
Noseman, J(elis), Hans van Tongen, Razende-Liefdens-Eynd, Amsterdam 1644. |
Oudemans, A.C., Taalkundig woordenboek op de werken van P.C. Hooft, Leiden 1868. |
Oudemans, A.C., Woordenboek op de gedichten van G. Az. Bredero, Leiden 1857. |
Praag, J.A. van, La comédie espagnole aux Pays-Bas au XVIIe et au XVIIIe siècle, Amsterdam (1922). |
Prins, Mr. Izak, Amsterdamsche schimpdichters vervolgd, in: Dertigste jaarboek van het genootschap Amstelodamum, Amsterdam 1933, p 186 vlgg. (als: Prins). |
Rijnbach, A.A. van, De kluchten van Gerbrand Adriaensz. Bredero, Amsterdam 1926. |
Rössing, J.H., De eerste periode van het Amsterdamsche tooneel, in: De Tijdspiegel, 's-Gravenhage 1874-1875. |
Roever, Dr. N. de, Uit onze Amstelstad, 3 dln, Amsterdam 1890-1891 (als: De Roever). |
Ruys, Mej. H.J.A., Mattheus Gansneb Tengnagel, in: Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, tweede deel, Leiden 1912, kolom 1418-1419 |
Schotel, Dr. G.D.J., Het Oud-Hollandsch huisgezin in de zeventiende eeuw, Haarlem 1868 (als: Schotel). |
Stoett, F.A., Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden, 4 dln in 2 bdn, Zutphen 1923-1925 (als: Stoett) |
Tuinman, Carolus, De oorsprong en uitlegging van dagelijks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, 2 dln, Middelburg 1726-1727 (als: Tuinman). |
Unger, J.H.W., Mattheus Gansneb Tengnagel (met een Nalezing), z.p. z.j., overdruk van artikel in: Oud-Holland, i, Amsterdam 1883 p 183 vlgg. en p 311 vlgg. (als: Unger). |
Vries, Dr. M. de, en Dr. L.A. te Winkel e.a., Woordenboek der Nederlandsche taal, 's-Gravenhage etc. 1864-1969 (als wnt). |
Wagner, J.D., Gansneb gen. Tengnagel, in: Maandblad van het Genealogisch-Heraldisch Genootschap De Nederlandsche Leeuw, 33ste jg. 1915, p 3 vlgg. |
Winkel, Dr. J. te, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde van de Republiek der Vereenigde Nederlanden, 3 dln, Haarlem 1923-1924 (als: Te Winkel). |
Witsen Geysbeek, P.G., Biografisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters, 6 delen, Amsterdam 1821-1827. |
Worp, Dr. J.A., Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland, 2 dln, Groningen 1904-1908 (als: Worp, Drama en tooneel). |
Worp, J.A., D'onbekende voerman van 't Schou-burgh, in: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde, 34ste deel, Leiden 1915-1916, p 83 vlgg. (als: Worp). |
Wybrands, C.N., Het Amsterdamsche tooneel van 1617-1772, Utrecht 1873 (als: Wybrands). |
|
|