Voorrede van den heere Swildens.
Sedert bijna eene halve eeuw riep het beschaafder gedeelte der
wereld, meer dan ooit, dat de zedekunde de hoofdwetenschap is
voor het menschdom, en sedert werden schier alle landen, meer dan ooit, als
overstroomd met zedekundige schriften, met duizende zedekundige romans,
tooneelstukken enz., voor bejaarde lieden, en met eene groote menigte
zedekundige boekjes voor de kinderen. Intusschen leerde de sprekende
ondervinding, dat onder al dat zedekundig geroep en geschrijf, de
onverschilligheid voor deugd en pligt,
gewisselijk niet af-, maar hand over hand toenam. - Welke zijn de ware en eigenlijke redenen van dit groot
onheil?
Onder anderen, om dat in meest alle deze schriften, of wel in de
meest gelezenen, die zuivere en vaste gronden van deugd, goede
zeden en pligt, welke niet van willekeurige begrippen of
berekeningen afhangen, geheel werden voorbijgegaan; of, als afgesletene dingen,
slechts ter loops werden aangehaald, ja ook verkeerdelijk, en als strijdig met
's menschen belangen, werden voorgedragen; of eindelijk in eene menigte, genoeg
bekende, en algemeen gelezene boeken, niet slechts geheel verworpen; maar
allezins veracht en bespottelijk gemaakt werden: en, let wel dit alles
geschiedde in een' tijd, dat de weelde, bij vermeerdering der
rijkdommen, door al die losheid der banden van deugd en
pligt, meer dan ooit ruim baan vond, om aan alle zijden uit
te spatten; die dus zelve eene groote, geweldig doorzettende, mede-oorzaak werd
van allerlei bederf.