Koddige en ernstige opschriften, op luyffens, wagens, glazen, uithangborden en andere taferelen
(1969)–Hieronymus Sweerts– Auteursrechtelijk beschermdVan langerhand by een gezamelt en uitgeschreven, door een liefhebber der zelve
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||
Koddige en Ernstige Opschriften.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||
Op een Turf-ton te Delf, daar 't Prince Wapen op geschilderd stond.
DEes Ton met's Princen Wapen,
Ter eeren van ons Land,
De Leeu en zal niet slapen,
De Turf moet zijn verbrant.
Op de stok van een Uithangbort, In de Ooltjens Plaat.
WAt hangt bier uit? den Toelast,
Daar gelt by wijn en bier past.
Bier en wijn zoekje even:
Maar de Waart moet daar van leven.
Op een Hoerhuis geplakt.
ALwaar men wijn verkoopt, daar is een krans gespannen,
Of uithangbort, voorzien met tinn' of aarde kannen,
Maar daar men vrouwen vint, zo wel als wijn voor 't gelt,
Waarom dan voor je deur geen uithangbort gestelt?
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
In 't Stadhuis.
VOnd men oit een oprecht Chisten,
Onder Papen of Juristen?
Neen. Geen.
Op 't Krat van een Wagen.
WAren alle nyders tongen gespleeten,
En alle qua klappers broeken bescheten;
Dan zou men ruiken en kennen,
Wat qua klappers tongen bennen.
Ter Goude aan de Galg.
Die wel doet hoeft niet te vreezen.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||
In 't Jaar 1672. Begeerden eenige oproerige Wijven binnenter Goude deze Regelen in 's Princen vlagge op de Toren:
DE Duivel en zijn Moer,
Jan de Wit en zijn Broer
Hebben 't Land verkocht,
En de Wyven hebhen 't uitgebrocht.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
In een Herherg in den Hage.
Den Haag is een verduivelt nest,
Elk een hoereert of steelt om 't best.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Tot een Yzerkraamer te Haarlem by de Hal.
OM Spijkers te maken koom ik vroeg.
Raad waar men d'eerste spijker van de Kerk sloeg?
't Was op het nooft, verstaan ik het recht.
Hier maakt men meer spijkers als met een knecht.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
IN de Rijs-tuin, wilt het weeten,
Komen veel dronke lickers en poëten.
Voor 't ond Stadhuis te Haarlem.
WAnneer de Graaf hier op het Zant
Zijn Prince-wooning had geplant,
Zo was dit loflik oud gesticht
Tot Haarlems Raadthuis opgericht.
Voor een Wijnvat.
WYn in de Mans, gedult in de Vrouwen,
Dat doet het huis in vrede houwen.
Op een Boere Poort, Te Arleveen
ZO de Heeren deSchattingen niet willen verzoeten
Zo zal de Boer van 't Lant af moeten.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||
En zo de Boer de Schatting moet betalen,
In zulken geval, moet hy 't immers uit het land halen.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Ter Veere in een Herberg.
Zo noit geen Staat bestond,
Daar 't Leeraars groot gezag
Te Hoof te veel vermach,
Moet Zeeland haast te grond.
Uitgecijffert in de Leidze Academie.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Voor een Koekebakker, te Harlingen.
WEch met den Apotheek, en Doctors vieze grillen,
Hier vind je andere pillen,
De Koek zeer zoet van smaak,
Gekruit met sterk Kaneel en lekk're Notemuscaat.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
MYn wijf die heeft zeer groote gaven,
Zy geeuwt en gaapt, men zouder een stront met een swiep injagen.
Voor een Comeny.
TOt onderhoud van 't lijf,
Zo koopt hier u gerijf.
Op 't Raadhuis te Bergen op Zoom, onder het beelt van Heer Jan met de Lippen.
HEer lan met de Lippen is hier
Nae 't leven gestelt zeer fier,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||
Had vijftig kinders, 't was mans getier.
Sterf duist vier hondert negentig vier.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel schrift.
HIer verkoopt men Koorden, je leven geen helder,
Hier woont een baas, een braaf Brieve-bestelder.
Een Ander.
HIer verkoopt men allerhande Neurenburgze Waren zonder falen,
Maar heb je een Hang-slotje van doen, by mijn buurman kun je 't halen.
Tot een Steenkooper, t'Amsterdam by de Beulingstraat.
WIe hier komt spreken van iemant quaat,
Die wijs ik waar 't gat van de deur staat.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
HEbt met de gekken gedult,
Zy weeten niet beter, zy hebben geen schult.
Onder 't Beeld van Maria Magdalena, Te Mechelen, in de Capucyner tuyn, by de Kackedoris.
O Magdaleen, o waarde vrau,
O schoon spiegel van berau,
Bid God dat ik hier nacht en dach
Mijn zonden ook beweenen mach.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||
Voor een Herberg te Slooten.
ARent Gyze Blaau is mijnen naam,
Om vrouwtjes te tracteeren ben ik bequaam,
En haar te onthaalen by daagen en by nachten,
Maar wat daar van komt dat moeten zy verwachten
| |||||||||||||||||||||
Glas schrift.
WIe kan maken dat hy perfect is?
Elk vogel zingt zo hy gebekt is.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Te Haarlem.
ACht u zelven niet al te groot.
Maar acht u bueren,
Het zijn u mueren
In tijt van noot.
Op't Krat van een.
LAat ze spotten, laat ze gecken,
De paarden moeten de wagen trecken;
Laat de zee ebben en vloejen,
Een ieder mag hem met zijn zelven bemoejen,
Op een Uithangbortje; Te Rotterdam by de Robrug.
HIer verkoopt men Mortert fris,
Om te eten by de Vis:
Zy wort alle daag hier vors gemaalen,
Geen beter kun je in de heele Stad haalen.
op een Kakhuis-plank, te Dordrecht aan 't groot Hooft, stont geschreven:
DRaait stront, en vret stront,
En eet stront met lepelen:
En krijg je te weinig stront in je mont,
Zo vretze met heele schepelen.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Tot een Apotheker, op de Haarlemmer Dijk t' Amsterdam.
Quum homines valeant, ars tuae Phoebe jocet. Datis;
WAnneer ne menschen zijn gezont,
Acht men d' Aptheek niet waard een stront.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
DE Persikboom bloeit vroeg, de Moerbezie laat.
Maar, Grooten, let doch eens wien dat het beter gaat.
Op een Toebaksdoos van Schilpad.
MYn lichaam is vernielt, mijn wooning is gebrooken,
Men draagt my in de zak om toebak uit te rooken.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
EEn Man is een fraay ding,
't Is de Diamant in een Vrouwe ring.
Voor een Huis, Te Rottordam op de Hoogstraat.
God almachtig,
Door zijn hant krachtig,
Ons bystant verleent.
Laat ons een drachtig
Hier van loven God waarachtig,
Zestien hondert negen zijn wy vereent,
July acht
Datum is u gezeit,
Is met voordacht
Van dit huis den eersten steen geleit.
Tot een Mostaartman.
IN de Mostaartman
Van leden wel gestelt,
Een ieder na zijn gelt
Hier Mostaart krijgen kan.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||
Glas schrift.
DE Ring van mijn Marie kies ik voor andre zes,
Zo lange als hier mijn lichaam leeft;
Om dat Mevrou Marie, die lieflijke Princes,
Daar van ontrent de weergâ heeft.
J.S. Juwelier.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Als d' Ambassadeur de Liefde op de Vredehandeling uittoog, schreefeen Bakker voor sijn Luiffel.
DE Liefde is uit om Vreede te halen,
Ik zorg zy zullen beide verdwalen.
Voor 't Dolhuis, t' Amsterdam.
DIe met Krankzinnigheid zijn begaaft,
Die worden hier gespijst, gelaaft.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
GElijk een gek berooft van zinnen,
Zo dwaalt een jongman door het minnen.
En veertien dagen na de trou,
Zo heeft hy duizentmaal berou.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
AL was de Reus een stouter helt,
David heeft hem ter neer gevelt.
Hier haalt men Swavelstokken, en men maalt'er Mostaart om gelt.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||
Tot een Vark-slager.
't MAger Swijn op schot gezet,
Wort in korte dagen vet:
Maar een varke van een wijf of hoer van zoete taal,
Wort mager op het schot, al leeft ze schoon rojaal.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
DIe kommernis en scha wil myen.
Wacht hem voor Borgtocht en Voogdyen.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Tot een Kuiper, te Gent.
DOor kuipen wert'er veel tot Staat en eer verkoren.
Het kleppen is het best, het geen wy daagliks hooren.
In 't Schutters Hof, te Haarlem.
ZO wat koopmanschap datter geschiet binnen dit Schutters Hof.
Die mach 's anderen daags weer met de wijnkoop of.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
HY ziet zich noit bemint van Predikanten,
Die vyant is van Steil-oors en Pedanten.
Voor een Paarde-stal.
HEt oog van de Meester maakt het paard vet,
En 't oog van de Vrou houd de keuken net,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||
Voor de Tuin van Do. J.V. in den Hage.
VOlmaakte vrugt nocht vreugd wast in geen aardsche hoven;
Maar aan des hemels boom, in 't Paradijs hier boven.
Daar een ander deze Verssen op maakte.
HEer Vollenhovens Hof, is hoogelijk te loven.
Maar hy en zoekt geen vrucht, noch vreugde, dan van boven.
GY zoekt noch vrucht, of vreugd' in yd'le Aardsche Hoven,
Gy zoekt uw vrucht, en vreugd in God altijd hier boven.
MEn trekt ook vrucht en vreugd, uit welbeplante Hoven,
Men vind daar altijd stof, om zijnen Godt te loven.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Hier leit begraven Jan de Caterné,
In zijn leeven was hy een blaasbalkmakerne:
En als hy had die konste ten vuilen verzint,
Toen ontvloog Jan de Caterné zelf de wint.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel schrift.
Te Dordrecht.
In de Korte Mennist
Verkoopt men Gift.
Voor een Tuiniers Huis.
ADams hof
Is aard'en stof,
Elk een wied zijn onkruit groen,
Ik heb genoeg met 't mijn te doen.
Voor een Wagen.
EVa, Sara en Mary,
En een vierde noch daar by,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||
Heeft my de Heer gelijk gegeeven:
Waar van'er twee noch zijn in 't leeven,
Die God lof tot dezer stont
Met de Moeder zijn gezont.
| |||||||||||||||||||||
Raadsel.
Te Haarlem by de groote Houtpoort.
HEt is onschuldig ende vry
Van Swarte-konst of Tovery,
Van Moort, of Dieft', of ander schart,
Waarom dan zulken wreeden straf,
Te werden in eene steene graf
Tot pulver en tot asch verbrant?
| |||||||||||||||||||||
Toebak: Glas-schrift.
WAt d'Overheid al doet door schaad'lik misverstant,
Dat boet den Onderdaan, en 't schuldelooze Lant.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Tot de Schout van Kuilstaart, genaamt Jan Gat.
JAn Gat en zijn Wijf
Die hebben twee paar billen;
Al is hy kreupel en stijf,
Hy kan haar noch wel drillen.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Te Rotterdam, op Botersloot.
Hier verkoopt men Borstel en Raapkoeken,
Wil je den Baas hebben, gy moet hem in Kroeg zoeken.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Voor een Herberg, te Hazerzon.
Die hier wil drinken, en niet zoekt te betaalen,
Die komt hier niet in, of de nikker zou hem haalen,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||
Hier verkoopt men Mom en Wijn voor dorstige en drooge;
Ik zeg u 't is geen tovery, komt ziet het voor jou oogen.
In een Stamboek.
AAn honden hinken,
Aan Hoeren winken,
Of Vrouwen lammenteeren,
Of Kramers eeden sweeren,
Moethem geen wijz man keeren.
Voor 't Huis van de Kerkbewaarster der Menniste Kerk, genaamt de Roozekrans, in den Hage.
DIt is in de Roozekrans.
Hier woont Tryn Anne Jans:
Wilt het wel onthouwen,
Zy verkoopt Tepelzalf voor jonge Vrouwen.
Op 't Krat van een Wagen.
DIe met deze Wagen
Wil rijden of jagen,
Vraagt na Klaas Kool, of zijn knecht,
Ziet hy scheel, hy rijd weer recht.
Niet te hollen of te doolen,
Dies is hem de Vracht bevoolen;
Want hy haat al zulk bedrijf,
Daar een ander vreest zijn lijf.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift
Te Rotterdam, in de Rijs-Tuin.
HIer woont een Man, by wou vaaren met Jan Berrewous,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||
Maar hy bleef t'huis, om dat hy 't hiel met de kous.
Boven een Stillevegers Kelder, t'Uitrecht aen de Vest.
DIt is in Gustaaf Adolf.
Die het heel Keizerrijk overwolf
Met zijn heirkrachten.
Maar in de Kelder een weinig leeger,
Woont mancke Job de Stilleveeger
By dagen en by nachten.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
WYven zijn Apen,
Een koddig goet om by te slapen.
Tot een Lintverkooper Te Dordrecht.
DEn Hazewint
Springt over't Lint.
| |||||||||||||||||||||
Glas schrift.
CAat is laatdunckend en hovaardig in den gront,
Zy maakt een Juffers lijf, en heeft een Visteefs mont.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Tot een Chirurgijn, t' Amsterdam op de Kolk.
DEn Curregijn
Vermindert de pijn,
Door Gods genade.
Daar een ander onder schreef:
DEes Sarazijn
Vermeert de pijn,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||
Zonder genaden,
Hy gelijkt de Beul
Te Lubek veul, En de Rechters te Staden.
Op een Balk van een Schip dat in de wint voer, schreef eener:
De schipper praat en klaagt, en wenscht staag om de winden;
Maar stuurman, zoek je niet dan winden, zo je zegt?
Zo stuur dan voor mijn poort, daar zul je winden vinden:
Doch stuur niet al te na, of 'k blaas je van de plecht.
In de Kaatsbaan, in 's Gravenhage, aan de muur geschreeven.
Men palletteert goetkoop. Men sweet hier uit plaizier,
Daar 't balletteren doet de beurs en 't lichaam sweeten.
Ik ben zo gek niet meer, noch koop geen sweet zo dier,
Maar min, in matigheit, Wijn, Trijn, en lekker Eten.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
IK heb van over lang geweeten,
Dat het Spiritus van de gekheit zit in de Poeten.
Tegen het Klooster van de Bedelmuniken t' Antwerpen aangeplakt.
Vrage.
WAarom luyen de klokken?
Antw.
Om dat ze worden getrokken
Van vette Papen in bedelaars rokken.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Te Hazelunnen.
Een swarte Swaan,
Een witte Moriaan,
En een beleefde Drent,
Die heb ik nooit gekent.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||
Op een Uithangbort, In Tertolen.
Dit is in de Water-ont wil ooren;
Y eyt tweekleysters en twee hooren;
Daar toe ayt y een onde vee,
Daar maakt y jonge oude mee.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift
Te Rotterdam, tot Krijn-baas, in de Kuyl.
Die een Wolf vertrouwt in 't velt,
En een Jood zijn gelt,
En een Paap zijn ziel,
Dat is wel een groote Kakhiel,
Op de Deur van een Cajuit.
DIt is een Hamburger Boeyer.
Die Rotterdammer bier drinkt, en schijt geen zeven voet, dat is maar een knoejer.
En is'er een vent die dit begreint met een vieze nebbe.
Die wensch ik dat hy van d'eerste biervlieg mach de proef hebbe.
Terwijl een Schilder een groot stuk in een Paardestai schilderde (mits 'er anders geen bequame plaats was) schreef eener buìten op de Schutting:
VOorwaar 't is hier geen deeg,
De Paardestal is leeg.
Wat is hier van de oorzaak?
Hoort my, als Beesten-Voorspraak!
De Paarden die zyn schuuw,
Om dat den Ezel nu,
Verr' uit de Zaal gedreven,
By Paarden zoekt te leven.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||
Op de Stok van een Uithang-bort, daar de Zijdworm uithing.
VIermaal ik eerst vervel,
Dan spin ik wonder wel.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Aan den Uithoorn.
DE neering is hier goet God lof,
Een haalt'er de Panaal op en of.
Aan een Uithangbort daar een Schip in geschildert staat. Te Leeuwarden.
DIe in de ly, my vaart voorby,
Zal hebben een Rijxdaalder, en 't gelach vry.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Tot een Waart, te Zutphen.
ALs 't gelt verzoopen is, uit los en lichten aart,
Als 't opgevreeten en geen eene brok verspaart is,
En als den slemper geen een Hollands oortjen waart is,
Dan wort hy evenwel op't allerleste, Waart.
Voor een Herberg, t' Amsterdam in d' Amstel-Kerk-straat.
IN 't Prince quartier
Stalt men, en tapt men goet bier.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||
Tot een Warmoezier, t' Enkhuizen.
Der aarden kruit
en boomen fruit
Een hallef jaar de boomen vercieren;
Maar deugd en eer
Verciert veel meer
't Geheele jaar de Hovenieren.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Te Bazel.
Wer mich lobt in presenz,
Und schilt in absenz,
Den erwurg die Pestilenz.
Annagramma.
HENRI DE VALOIS.
O! CRUDELIS HYENA.
VILAIN HERODES.
Een Ander.
HENRI DE VALOIS.
ROI ES DE NUL HAY.
Dat is.
Gy zijt een Koning dien niemant haat.
Op de Reguliers Breestraat tot een Zadelmker, t' Amsterdam.
De rooden Ongersche Sadel-boom,
Hier in deze Koopstad:
Woe daer iemand is die ein Sadel-boom toe maken had,
't Zy Burger, Boer of Koopman,
Ik de zelve wel maken kan.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
SLange tongen zijn vol fenijn,
Maar Hoere tongen ssimmer zijn.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||
Op 't Krat van een Wages.
Eendracht maakt macht,
Vrede vermeert,
Onvrede verteert:
Daarom wy wenschen
Vrede aan alle menschen.
In den Hage, voor 't Weeshuis.
Twee kroonen van Godt bereit,
Den armen door geduldigheit,
Den ryken door barmhertigheit.
Tot een Toebakverkoper, te Leiden
In de gekroonde vogel Struis
Verkoopt me goe Toebak,
Voor groot en klein tot ieder zyn gemak,
Van daag om gelt, morgen om niet,
Naar het myn in het hooft schiet.
Voor een Schippers huis, te Leiden.
Is Godt met ons wie kan ons deeren,
Zo wy zeilen of laveeren.
Dit is in het Martschip van Leiden op Zeelant,
Wel voorzien van zeil, treil, en want.
Op een Bort in de Rijp.
Dit dorp is verbrant
Door een scheute
Van een Snyders quant.
So loopen de geute.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Die zich van herten in eens anders quaal verheugt,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||
Die mensch is gantsch ontbloot van eere, schaamt en deugt.
Voor een Paarde-vilders huis, t' Amst. ontrent de Leidze Poort.
Hier vilt men paardenen honden gewis,
Meenig mensch wort gevilt terwyl hy noch levend is.
Hier woont Roel Jansze U L. dienaar vailjant,
Schoorsteenen en stilleveegen doen ik met myn hant.
| |||||||||||||||||||||
Luiffel-schrift.
Tot een Bontwerker, te Leiden.
Hier verkoopt men vellen op veelderley manieren,
Om te verwarmen en mé te cieren:
Maar 't warmste vel 't geen ik ooit had,
Dat is een swart vel met een gat.
Voor een huis te Delft, aan de Markt.
Die alle honden wil verbieden het blaffen,
En alle quaatdoenders wil bestraffen,
Die ieders werk altijt wil laken,
En zich bemoeijen met eens anders zaken,
Of alle kromhout wil maken recht,
Die wort dikwils een arme knecht.
Voor een Brandewijns-winkel, te Leiden.
Dit is in de Ridder Sint Joris,
Hier verkoopt men Brandemoris.
t' Amst. in de Vinke-straat.
In de drie Koningen uit het Oosten,
Hier woont de Timmerman Jillis Joosten.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||
Begrafnis-briefje. Tegens Woensdag den 2. November 1681. in Amsterdam.
Werd U E ter Begravenis gebeden als vrient,
Met Reinier Bolswaert, die den borger wel heeft gedient:
Die vijf en veertig jaar heeft vlijtig turf gedragen,
Nu is hy van de dood zeer ras ter neer geslagen.
Dien goeden ouden man was vijf en tnegentig jaar,
Toen hy met Biedes Jans noch wierd' een echte paar.
Het schijnt het Godt belieft dees Weduw noch te sparen,
Dit is haar vierde man, gesturven met veel jaren.
Haer eerste, toen hy stierf, was sestig jaren out,
Haar tweede, hondert zes, wanneer die man wiert kout,
Den derden, hondert drie, die eindlik ook het leven,
Door 't nijpen van de doodt, heeft moeten overgeven.
Dees vierde sturf toen hy was vijf en tnegentig oudt,
De naargelaten' Weeuw is vier en tnegentig stout.
Door Rotgans, goede vriend van dezen overleden,
Werd gy zeer vriendlijk ter begravenis gebeden.
Het scheiden dat valt zuur, voor d'oude is 't een kruis,
Komt op de Loyers-graft, onder 't Engelsch' Weeshuis.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.Te Ouderak.
ALs Aristoteles verstoort,
En Neptunes aan boort,
Alzo is mijn propoost.
Te Vlaardingen, boven een Deur.
IK vaar ter Zee op Godts genaden,
Dat Godt bewaart kan niet beschaden,
't Zy dat ik uit vaar of weder keere,
Ik verwacht altijdt den zegen des Heeren.
Voor een Secreet, Daar een Druckery opgeschildert stont.
De een drukt met profijt,
En d'ander wert het met drucken quijt,
Kom drukt vry dat je jou beschijt.
Op een Tappers Deur, t'Amsterdam, op de Nieuwe Markt.
Gezegent zy u ingang, wanneer u 't gelt niet faalt,
Gezegent zy u uitgang, wanneer gy hebt betaalt.
| |||||||||||||||||||||
Luiffel-schrift.
Tot een Schoenmaker te Delft.
DIt 's in 't Schoenmakers blaisoen,
Die 't beter kan, mach 't beter doen.
Tot een Mostertman, te Leiden.
HIer maalt men Mostaart wilt het weten,
Goet en vers zal ik u meten,
Om tot vleesch en visch te eeten,
Gelijk spek by erreweten.
Boven een Deur, te Maeslantsluis.
Neemt waar met vlijt
't Fortuin der eeren,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||
Zyn loop en nyt
Kan haast verkeeren.
Voor een Tappers huis, t' Amst. by de Boere Vischmarkt.
Al is het Soontje noch zo klein,
't Moet evenwel veraccyst zyn.
Op 't Krat van een Wagen, in Vrieslaut.
Die met dronke drinken wil worden ryk,
En rechten en pleiten zonder gelijk
En van schoone vrouwen wil hebben de keur,
Wort die man rijk, zo heeft hy groot faveur.
Voor een Herberg wierd geschreven.
Beatrix is rappig,
Aaltje is snappig,
Saartie is klappig,
De Waardin is flappig,
De Waart is happig.
Zeg, heeft dit gantsche Huisgezin
Ten minste niet vijf duyvels in?
Op een Plank, by 't Hof in den Hage.
ZY doen qualijk die ten Hoof verkeeren,
Met France herten in Oranje kleeren.
Tot een Brader, te Leiden.
In de gelardeerden Vogelpoot.
Hy smaakt by Wyn en Wittebroot.
t' Enkhuizen.
Wie leeft zonder kruis?
Dit is in 't Schippers-huis.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Oordeelt niet,
Voor je 't ziet.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||
Luiffel-schrift.
Te Sommelsdyk.
Hier mag men koopen,
By vaten en stoopen,
Verscheide Wijn uit Fransche kusten,
Of Spaansche fusten,
En van den Rhijn:
Ook Bier van Rotterdam en Dort.
Elk na zyn keur geholpen wort.
Tot Vlaardingen, boven een Deur.
Den visser die in Zee
Zyn broot moet zyn gewonnen,
Al liep hem 't luk wat mee,
Het waar hem wel te jonnen.
Boven een geschilderde Mostaart-pot, tot een Mostaart-verkooper, stont geschreven:
Ik lever uit
Een zeldsaam kruit:
Daar zynder weinig in de stadt,
Of ik heb ze by de neus gehadt.
Voor een Spijke -makers Luiffel, t' Amsterdam, op dw Reguliers Bree straat.
Noach maakte de Ark,
Byzonder groot en sterk,
't Is niet volbrocht zonder Spykers-makers werk.
Voor een Brandewyns Kroeg, te Delst.
Wat lust u, vrient, een glaasjen Mee,
Of Brandewyn, of Rins Genever?
Het staat alles na wenschen ree,
Voor Borger, Boeren, of voor Weever.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||
t' Amsterdam in de Jonker-straat.
In de Man met Tobakspijpen,
Hier doet men niet als Schaar en Messe slipen.
Tot een Messemaker ter Goude.
In de deugtzamen Sint Elooy,
Maakt men Messen scherp en mooy.
In 's Gravenhage.
DIt is in de vijf Princen van Oranjen,
Hier maakt met hupse Quasten, met franje.
Te Rotterdam, op de Visschers-dijk.
WIjnen, Bieren, leckere Mom,
Puik van goet of 't gelt weerom.
Voor een Komeny. Te Haarlem op de Kleine Hout-weg.
Door Godes Woort wort menig hert ontloken,
Maar door de Molensteen wort Koorn en Grutte gebroken.
Voor een Tuiniers Huis, te Haerlem.
IK ga werken in 't groen,
Om mijn jongsken te voen,
Gelijk de Pelicaan
In de Somer met zijn bloet heeft gedaan.
De Heer H.I. schreef in de Herberg op een tafel, toen hy uit Deenmarcken vertrok.
Adieu Koning van Dennemarcken,
Met alle uwe koeijen, ossen, en varken,
Ik hebbe van u niet gehadt,
Als een droncken eersgat.
Voor een Vogel-verkopers Huis.
Gelijk de Vincken,
Zitten en quincken
In het velt;
| |||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||
Zoo staan de Papen
Ook de gapen
Naar het gelt.
Hier verkoopt men allerley Vogelen.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Gelt, eer, noch excelentie,
Gaat niet boven een goede conscientie.
Op een Naesters Bortje.
AAgje Jans de Kopster,
Naaister en Koussestopster,
Zy is de jongste van elven;
Maar woont altans,
By faute van Mans.
Helaas op haar zelven.
| |||||||||||||||||||||
Luiffel-schrift.
GOliat was een Reus, maar David was een ander man,
Hier verkoopt men Zout en Zeep, en Bier by de haal-kan.
Voor een Tuin, buiten Rotterdam.
BLoem, Kruit en Lof,
Wast in den Hof
Des Somers raar:
Maar deugt en eer
Behaagt den Heer
't Geheele jaar.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Te Haerlem.
Toen Adam spitte en Eva span,
Waar vond men toen den edelman?
Daar een ander onderschreef:
Men vond hem in een sloot zeer vuil en dik bescheeten,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||
Daar Adam hem uit haast en schaamt' had in gesmeeten.
Een derde schreef 'er by:
De ware Edeldom is nu alleen te vinden
By 't gelt, by woekeraars, en vette tafelvrienden.
Een vierde hing'er dit slot aan:
Den Nederlandschen Eed'len aart
Is qualijk nu drie blanken waart.
Tot een Toebakverkoper, te Leiden.
In den gelaarsden Ezel zeer kloek.
Verkoopt men Toebak, Brandewyn en Knapkoek.
Op een Secreets-deur, staande naast het Kerkhof, tot Tuim in Vrisland.
Die zyn hand wil houden rein,
Die neemt den eerswisch niet te klein:
Want anders zou den duim u tot het ruiken nodden.
Hier gaat men en ontlost met vree,
't Zy man of vrou, en kinders mee;
En leit het warme ey in stilheit naast de dooden.
| |||||||||||||||||||||
Luiffel-schrift.
Tot een Glazemaker, en den Hage.
Ik breek glas en maak het tot ruiten,
Die my benydt, moet niet veel stuiten.
Op een Drukkers Uithang-bort staat geschreven:
Dus bloeid door d'Edle Druk de schrandre wetenschap,
Dus spirst zich 't duffe brein en stygt op hooger trap.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||
Vernuft teelt Drukkers Konst, de Druk de leerzaamheden;
Dus wijkt 't Aloude Schrift voor nieuwe geestigheden.
Tot een Bier-verkooper, te Haarlem, op de Bakenise Gracht.
Lief hebbers van 't Moutig nat,
Hier is goet Engels bier in 't vat;
Komt in de Boer al van Westzaan,
En koopt 'er altemet een vaan.
Tot een Toebak-verkoper, in d' Admiraal Tromp.
Den Admiraal Tromp heeft nooit de vlag voor zyn vyant willen strijken;
Zo hoeft ook mijn Toebak voor geen andere te wyken.
Op een Kakhuis, in 't Lant van Gulik, staat voor op de Deur:
Hier staat een mooy Rijm hinder op de deur.
En van binnen staat:
Lek Moors en gaat weer deur.
| |||||||||||||||||||||
Luiefel-schrift.
Van een Bakker, die verhuist was.
Al heeft my haat en nijt uit drie Roggenbrooden gedreeven,
Nochtans, hoop ik, zal de Heer in de vier Roggenbrooden my zegen geeven.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schjrift
Als de Neut wort groen,
En de Meit krijgt haar;
Zo is 't dat de Neut wil breken,
En de Meit wil zijn gesteken.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||
Op een Secreet, Tot een Boekdrucker in den Haag, op de Burgwal.
WIt Papier,
Dat is te dier,
Mossel schelpen schrabben schoon:
Maar grau Papier dat spant de kroon.
Voor een Herberg te Leiden.
IN de gepluimde Swan
Is goet logijs voor de reizende man.
| |||||||||||||||||||||
Luiffel-schrift.Te Middelburg, tot een Smit, die een Vercken gekocht had op Vasten-avondt te betalen, en op St. Jan noch geen gelt gaf.
Den Hamer is 't beginsel van alle wercken.
Daar een ander onder schreef:
Zoo den Smit gelt had, hy betaalde zijn vercken.
Te Rotterdam, op de heok van de Wijse-straat.
Hier verkoopt men allerhande Lijsten en Cabinetten,
en om dat we vryen,
Zoo verkoopt men ook allerhande Schilderyen.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
JAns Kind'ren hebben veel aan haar Vader verlooren:
Maar meer aan haar Moeder, want die was langer gebooren.
In den Haag, voor een Woonplaats.
HIer woont Sus
Anna Jans, wilt dit onthouwen,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||
Zy maakt en verkooopt Tepel-zalf voor de Vrouwen.
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.
HIer leit Jacob de Wandelaar,
Die tweemaal op zijn muiltjens is geweest te Romen.
Hy is gestorven door een slag op zijn kop met een kandelaar.
Wie duivel zouw denken, dat men zoo aan zijn dood zouw komen?
Onder een Schildery van zeker Man en Vrouw in Amstredam.
AAnschouwt hier Lezer des Schilderswerk met naarstige contemplatie,
En weet dat twee Geluiden, Jan van Bameren was de Man genaamt,
En die Huisvrouw Geertruid de Haas, beide te sasamen door Godts gratie
Gewonnen hebben 17 soons en 14 dochters wel befaamt.
't Is immers prijzelijk die zo doen. Ps. 128.
Op een Kakhuis-deur te Vlaardingen.
DIe zijn gat op mijn gat zet,
Moet onderhouden deze wet,
Dat hy zijn ingebrachte stank
Toedecke met mijn eigen plank:
En zo hy dit niet en doet na mijn zin,
De stank vaart hem te neuswaart in.
Een drollige Poët de Meidt in een Herberg aanspreekende.
IK sta hier in de Bracke Gront,
Met mijn eers gat vol van stront.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||
Meisje wijst me straks het Kakhuis,
Of ik schijt jou in jou bakhuis.
Dortsche Vraag en Antwoort, in een Glas.
Vrag.
Waarom gaat 't Houwelijk van Juffrouw Claartje Buil voort?
Antw.
Om dat zy gaat te raad' met haar Peetemuyt by de Vuil-poort.
Voor een Schilders Huis te Delft.
Schijtgeel,
Eet niet te veel.
By ter Gouw, aan de Kromme Gouw, aan een Uithang-bort, daar de Heer van Bredenrode in staat.
Vreest Godt,
Houdt zijn gebodt,
Vroeg en spade:
Niemant bespot,
Maar doet als Lot
In Sodomade.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Hier onder
Leit Jan Donder,
Wee, wee, wee,
Hy leerde de Kinderen A.B.C.
Ei, ei, ei,
Hy stierf den tienden Mey;
Ende
Het was binnen Oostende
Te Rijswijk voor een Huis, op Kers-tijt.
Dit Huis is te huur ofte koop.
De Man is op de loop,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||
De vrouw leit ziek te bed,
Daarom is dit Huis te huur of te koop gezet.
In Noort-Hollant, op een Uithangbort, daar de Prins in staat.
Godt bewaar het jonge Manje.
Weet je wie het is?
't Is de Prins van Jan Ranje.
Op 't Krat van een Wagen,
Die op hooge paarden wil ryden,
En slaapen aan schoone vrouwen haar zyden,
En drinken de wijn die klaar is,
Moet hebben een buidel die swaar is.
Voor een Braders Huis.
Emmerlok, emmerlok!
Dit 's in de politijke Kok.
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift op Paulus Wirts,Baron in Orreholm, &c. Generaal des Konings van Zweden, Velt-Marschalk der Staten Generaal, &c. Gestorvente Hamburg den 5 April 1676. en begraven te Amsterdam den 24 October 1679.
WIRTS was een Krijgshelt, wijs en trou: 't Keysers-rijk, Stettijn,
Krakouw, Gorkum, Hollant, Zeelant, oog-getuygen zijn:
't Lijf en Ziel (door Prekers nijd t'Hamburg d'Aard' geweygert)
| |||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||
Zijn t' Amsteldam, de Geest is d'Hemel ingesteygert.
HENR: VERDUYN, Advoc. en Med. Doctor.
| |||||||||||||||||||||
Luiffel-schrift.Tot een Mostert-man.
Het Mostaart zaat is kleen,
Wie zou zijn krachten weeten,
Gewreven door den steen,
De kost doet smaklik eeten.
Het Hemels Koninkrijk gewis,
By 't Mostaart-zaat geleken is.
In den Haag, op een Venster, op de Geest.
HIer wast en schuurt men,
Ketelen en Treeften verhuurt men,
Brandewijn en klein Bier kan je hier krijgen,
En Vrienden wilt het doch niet swijgen.
In een geschildert Glas, te Krommenie.
ARiaan Tuik, het edele Kint,
Van een Boer gemaakt, veel verbruit, en weinig wint:
Was hy wel gestorven, en wel begraven,
Ga naar voetnootaAntje Piet Harders, en Ga naar voetnootbJantje Piet Bommes, met Ga naar voetnootcTrijntje Piet Harders zoude geen rouw dragen.
Geschildert in een Glas in Zeeland, daar een wandelende Boer, op eenige Burgers wijst, zeggende:
IK ben een Boer, en ik ga op de kluiten,
Daar zijn meer Boeren, al woonen ze niet buiten.
| |||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 32]
| |||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||
Korte Notitie
| |||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||
dien veele zo wel nevens, als achter malkanderen reden.
En op de weg tusschen Sloten en Amsterdam wierden gevonden tusschen de 50 en 60 Bedelaars, die alle overstallig dronken en vol waren; waar van de meeste haar zeer leelijk bespogen en bevuilden.
Aldus is de Lijkstacie van dezen al-om-bekenden Herbergier, Gerrit den Uyl, voltrokken: En heeft alzo een groote gedachtenis en veel gepraats nagelaten.
Onder een Toebak-stamper.
Ik stamp Toebak zonder verbeit,
Ik hoef daar van niemant te geven bescheit;
Want men zeit gemeenlijk voor een spreekwoort,
Die by de weg timmert heeft veel aanstoot.
Op een Besteedsters bortje, in den Hage.
Hier woont Annetje van der Veere,
Zy bestelt Meisjens in haar Huur, en Knechten by de Heere.
Onder 't beelt van een Schilderende St. Lucas.
Den Schilder is hoog vergeven,
Al is hy oudt, zyn handen mogen niet beven.
Sinte Luicas heeft deze Konst gedaan.
Daarom heeft hem Pieter Aten naargegaan.
| |||||||||||||||||||||
Luiffel-schrift.
O Mensch wie dat gy zyt,
Of waar gy henen gaat,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||
Bedenkt het eind' altijt,
Zo doet gy nimmer quaat.
Tegen een Noodstal.
Die zyn paarden wil laten beslaan,
Moet niet voorby den Opstal gaan.
| |||||||||||||||||||||
Luiffel-schrift.
By de Hout-poort, te Haarlem.
Den zegen des Heeren,
Na mijn hanteeren,
Ik hier verwacht.
Hy zal regeeren,
Tot zijnder eeren,
By daag en by nacht.
Achter een Goutse Wagen, onder zyn Hoogheits Wapen.
Deze Voerman rijdt naar Godts behagen,
By nacht en dagen,
Een ieder om loon,
Maar 't Princen Wapen staat schoon.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.Wat dunk je nou van vrient Martynis?
Hy zit zeer graag alwaar de Wijn is.
Brengt het hem vry met heele stoopen,
Hy zal je nimmermeer ontloopen.
| |||||||||||||||||||||
Luiffel-schrift.
tot een Vlas-koper in den Hage.
Dat Vlas groen en wel-gereed,
Is voor leege en hooge het laatste kleet.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||
Voor een Toebacks-Winkel, te Delft
IN de Roo Koe,
Verkooptmen Toebak, en Pypen toe.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schriet.
Te Rotterdam, voor een Swaartveger.
HIer verkooptmen Degens schoon en klaar,
Al by den vermakelyken Dobbelaar.
Foutre, 't is een van de Hagenaars,
Daarom heeft hy ook 720. gulden aan Renten 's jaars.
Voor een Smits Huis, Te Swijndrecht.
DIe 's Somers niet wil komen praten.
Die mach des Winters zyn warmen wel laten.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schriet.
Tot een Gerieflelyke Waardin.
JAns Wyf die is de stadt van Troyen zeer gelyk,
zy wort geduriglyk bestormt van arm en ryk,
En kan nau rust bekomen:
Maar wort altans,
Door kracht van Mans,
Als Troyen ingenomen.
Op 't Krat van een Haarlemmer Wagen.
HAd ik het bloet van een Haan,
De schoonheit van een Swaan,
Gelt noch goet zou my niet ontbreken.
De Juffers zouden 't in myn zak steken.
Voor een vogelkopers Deur.
IK slacht Arien,
Ik zocht Entvogels, en koop Kanarien.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||
Voor een Westphaalse Komeny, t' Amsterdam.
DAar leit niemant aan, al kom ik van Overzee,
Nochtans woon ik in Hollant mee.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
in een Kaarssemakers, Winckel.
't Is al een groote weet
Een Kaars uit te blazen met een scheet.
Antwoort aan Marten, Als hy vraagde, of die Predikants Vrouw ryk was?
HOe Marten? dommer vraag en hoord ik altoos noit.
Daar dees de lincker handt
Houwt, van een Predikant,
Daar vraagje, Is ze ryk? Wat Kalis quam daar ooit?
P. Moederzon, een Huis ten Erf gekregen hebbenbende, speelden d'Inwoonders banqueroet, en lieten hem dit Versjen na.
DOor list heeft Moederzon dit Huis in Erf gekregen:
Door list zo wort hem ook zyn Huishuur dus betaalt.
Wat krijgt dien duivel dan als slechts de vloer te vegen?
Wat dunkje is de Paap niet wacker aangehaalt?
Voor 't Huis van een Exter-oog-trekker, 't Amsterdam, by de Haarlemmer-poort.
MArtinus Roger is myn naam.
Ik treck zeer konstig en bequaam,
Uit de gront en na behooren.
Exter oogen en Likdoren,
Zo subtijl en zo gewis,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||
Trots de beste die daar is;
Zonder pijn en zonder bloet,
Dat meenig heeft gevonden goet.
Onder een Sonnewyzer, geschildert in een Glas.
Jan Reindertsz Sonnewyzer geeft te verstaan,
Wat dat aan de vrouwtjes moet zijn gedaan.
Op de Heere-graft, t' Amsterdam, voor een Snyders Deur, die zyn Vrouw Kinderen te Min hadt.
Dit huis is met Snijeren begonnen,
Maar met Minnemoeren gewonnen.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Die lang Koopman wil wezen, blyven en zyn,
Die moet hem wachten voor paarden, haring en wyn;
Want als het paart begint te hinken,
En de haring begint te stinken,
En den wyn begint te lekken,
Dan moet den Koopman vertrekken.
Tot een Spekverkoper.
Komt in huis, zegt u gebrek,
Hier verkoopt men worst, sausyzen, en spek.
Op de Brantklok, te Gent.
Ik heete Roelant,
Als men my slaat dan is het brant:
Als men my luidt, is 't storm in Vlaanderlant.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
tot Monnickendam.
't Gemeene blint gespuis
Riep, Christus moet aan 't kruis,
Dewyl men 't licht ophiste,
Door Schriftgeleerdens nyt:
Een nyt, als nu ter tijt
Hist Christen tegen Christe.
Voor een Clisteersters deur, te Sluis.
Ik heb een Ambacht met eeren,
Ik ga uit om vrouwen te clisteren.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Kees toornig op zijn Seun, swoer 't was een rechten beest.
Was 't anders, zei hy, vaar, 'k had nooit jou Seun geweest.
| |||||||||||||||||||||
Luiefel-schrift.
tot een Schoenmaker t' Amsterdam.
Waar is ter werelt eenig Man,
Die warelijk verklaren kan,
Dat hy zijn wyf niet en ontziet,
Die krijgt hier Schoenen gantsch om niet.
Een Moeder te Sevenhoven, vraagde haar Soon, welke die strydige dingen waren, die nooit kosten gepaart worden: daar hy op antwoorde:
Twee Wolven, by een Schaap.
Twee Geuzen, by een Paap.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||
Twee Snijers, by een Luis.
Twee Katten, by een Muis.
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.
HIer leid de groote Groot, de grootste der Geleerden,
Wiens overgroot verstant had alle ding doorgront.
Zijn onbepaalde geest uit noot ten Hemel keerde,
Om dat hy 't hier beneen niet ruim genoeg en vont.
Zeker Besje, voelende eenige winden. die haar pijn verwekte in 't gedarmte, zeide:
WInden baren veel elenden
Als zy in het lichaam zyn.
In de wint moet gy wint zenden,
In de wint doet wint geen pijn.
| |||||||||||||||||||||
Luiffel-schrift.
Te Vlaardingen.
SInt Lauwerens
Een Christen Mens,
Niet om zyn misdaden;
Maar wort om 't Geloof,
Gelyk als een roof,
Op den rooster gebraden.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
BRuit heen, in 't goet ront duits, sei korselige bes
Aan goelyk Aaltje, om haar beter te doen vrezen:
't Is wel: zei zy, of 't is een goede of quade les,
Een Dochter moet voor al haar Moer gehoorzaam wezen.
Op een Tafelbort stont geschreven.
HY die een anders Huis ziet gaaren schoon en fris,
Die ziet eerst of in 't zyn' ook niet te veegen is.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
ARm Prinsje hoog van moet,
Onnozele kleine bloetje,
Eer jy bent groot,
Zyn al jou dieven doot,
Quijt bent je dan jou goetje.
Op een leelijk Wijf.
Qui miser uxorem deformem duxit, habebit
Vespere, jam accenso lumine, adhuc tenebras.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
EEn zeker Cardinal, ter eere Sinte Pieter,
En gaf zich nimmermeer aan tafel, of hy lieter
Een vis-net in de plaats van laken overslaan;
Dit had hy nu al een geruimen tyt gedaan,
Zoo lang tot dat hy zelfs in 't end wierd Paus gekooren,
Zijn dienaars quamen weer met netten als te vooren;
Zacht, zeid' hy, berg het want, brengt laken op den Dis:
Het Visje dat ik zocht nu al gevangen is.
Buiten Rotterdam, bij de Delfse Poort, voor een Bleeckery.
DIe wel betaelt hoeft niet te zorgen,
Die komt hier Bleicken, men zal hem borgen:
Maar die wil borgen, en niet betaalen,
Al blijft hy t' huis, men zal hem niet haalen.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
In een Ovaal, daar rondt om stont: Elk Huis heeft zijn kruis
Een schoone Maagt zonder lief,
Een Jaarmarkt zonder dief,
Een Korenberg zonder muis,
Een Minnebroer zonder luis,
Een goet vier zonder rooken,
Een schoon lief zonder dier te koopen,
Een quaat wyf zonder schelden,
Deze seven vint men seer selden.
| |||||||||||||||||||||
Luiffel-schrift.
Te Scheledoekshave.
Men loopt vlytig,
Men spreekt spytig,
Op ieder een die pover is:
Niemant roept hei voor dat hy over is.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Daar mein-eet, kettery en moort de kroone spant,
Hoe draagt dat duivels Rijk den naam van Engelant?
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.
Tot Schiedam.
Hier leit begraven Cornelis Willemse Puit-aal,
Des Winters dronk hy garen warm bier, en Somers at hy garen koude-schaal,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||
Boven dien so mocht hy wel brandewyn,
Heer wilt sijn siel genadig zyn.
Te Vlaardingen, in 't Luyhuis.
Lof hebt gy Vlaardings vee,
Gy brengt ons melk en boter mee,
Koe voeten, pens en kooten,
Dat komt al van de Stier,
Door 't sling'ren van sijn klooten.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Een geveinsde tong kan veel meer quaat doen,
Schynende vrient maar vals van herten,
Dan een openbaaren vyandt, die stout en koen,
Den geen die hy haat, wil brengen in smerten.
Onder een gekroonden Haring, ten huize van een Koopman t'Enkhuizen, stonden deze Verssen:
HAlec salsatum, craßum, blancum, grave latum,
Illud dorsatum scissum perventrificatum,
Huic caput ablatum, sic pellibus excoriatum,
Intus mundatum, crudum vel igne crematum,
Illi saepe datum, dum transis nocte cubatum,
Hoc thyriacum valet antidotum pretiatum,
Quod parat optatum, potamen largifluatum,
Dans de mane ratum, guttur rebibendo paratum,
Haustu prostratum reparat, madidatque palatum,
Et caput, & pectus desiccat phlegmatisatum
Dans urinatum cito mox deinde cacatum,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||
Dirigit, inslatum, cibum penetrat veteratum
Hoc medicinatum Laurens fert verificatū.
Repertum in Triclimo aernoldi Ducis Geldriae.
Alec aptatum convivis & bene gratum,
De solo capite faciunt bene fercula quinque.
Tegen 't Pasquin te Romen stont geplakt.
GEzont te zyn, en zonder gelt,
Wort erger als half ziek gestelt.
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.
Est, est, est, & propter illud est
Dominus meus mortuus est.
Op een Bort in een School geschreven.
Multa tulit, fecitque puer, sudavit, & alsit,
Qui cupit optatam, studiis contingere metä.
Aldus overgezet.
EEn Kindt dat worden wil geleert en hoog verheven,
Moet dikwils zijn verhit, en ook van koude beven,
En lyden veel, en zijn zeer naarstig t' aller uur,
Dewijl het zoet niet plag te volgen, dan op zuur.
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.
IN difer aert ist ein saet,
Der Gebeuren raet unt daet
| |||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||
Befurdert 's Landes krieg mit plagen.
Sol noe der grunt soo fruchtbar sijn,
Dasser vor ein sol hondert tragen,
Zoo wunsche ich, dat steets daer ijn,
Das hagel, blits, unt donter slagen.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
VEndidit hic Patriam, noctesque laborat
Tradere, sed veniet paena dolenda gravis.
| |||||||||||||||||||||
Luiffel-schrift. Fata viam invenient. Dat is:
DIe geen goet en heeft, kan 't krijgen:
DIe geen eer en heeft, moet swijgen.
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.
IL faudray pour faire un tombeau,
Dont Isabeau ne fit que rire;
Mon terre sur elle, & puis escrire
Icy dessous gist Isabeau.
| |||||||||||||||||||||
Luiffel-schrit,
Op de boek van de Gasthuis-moolen-steeg, t' Amsterdam.
IN 't groene Velt de Beesten weyen,
Geen Man zo wils men kan hem verleyen.
Dat heeft men aan Salomon gezien.
Hier naast in de Kelder verkoopt men Zeep schulpzant en Bikstien.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||
Op de Heer van Oosterwee met de Princesse van Portugal.
Een Heer met maar een been, (wie hadt het ooit vermoet?)
Met een Princesse zal van Konings af-komst trouwen!
't Verminderen van eenGa naar voetnoota been, 't vermeerderen van zyn moet,
Om na d'Echt te staan van zoo doorluchte vrouwen.
Ja zo hy hadt geweest sijn ander been ook quyt,
Wie weet waar dat hy dan noch hooger hadt gevryt:
Want die voor 't Vaderlandt verliezen haare beenen,
Verliezen ook met een de vrees van blaauwe scheenen.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Somtijts meinen jonge dwazen
Dat de oude Luiden razen;
Maar zv hebben meer vergeeten
Als de jonge Sotten weeten.
Als Pieter Pater aangestelt wierdt tot Klokkestelder van den Haagsen Toren.
Gen hooger ampt by naar te lande of te water,
Geen hooger in het Hof, noch in den Hoogen Raadt:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||
Geen hooger in het Hof, noch in de Magistraat,
Als waar toe onlangs is verheeven Pieter Pater.
Zyn Hoogheits Ampten zyn hier by geleken laag.
Geluk, ô Beyer-vorst van onsen Haagsen Toren,
Waar naar en onder u zo veele duizent hooren,
Gy zyt den Hemel 't naast, en d'Opperst' in den Haag.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift. In 't huis van een Rechts-geleerdé.
Vir bene vestitus pro vestibus esse peritus.
Creditur à mille, quamvis Idiota sit ille.
Si careas veste, nec sis vestitus honeste,
Nullius es landis, quamvis scis omne, quot audis.
Op een Toebakverkopers deur, t'Amst. tussen de de Laurier-en Roose-Gragt, alwaar een Wagen-drager staat, met een Rol-wagen op sijn nek, rookende, en seyt:
Al rookende, draag ik dees Waage,
Ik heb Toebak, na behaage:
Gaat niet voor by, treet vry in,
Ook heb ik Blaatjes, na u lust en zin.
Zeeker Man willende, by een Wittebroots-Kint, een gelykenisse maken, zeide,
O Maat gy slacht Hendrik Joppen,
Had gy veel eyeren, gy maakte veel doppen
| |||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.t' Amsterdam in d'Oude Kerck.
DE Meester schilder Lange Pier,
Met bei syn Zonen leggen hier:
Zeer kloekke schilders, oudt bejaart,
Blyven t'saam in konst vermaart.
| |||||||||||||||||||||
Eener hadde dit Geschrift op syn Kantoor hangen.
Pecunia obediunt omnia
HEt gelt dringt door een staalen deur,
't Zet wijsheit, eer, en al te leur:
Het gelt is kruit van groote kracht
Het welk de gantsche weerelt acht;
Als u dat goet geselschap faalt,
Zoo wort gy zelden wel onthaalt.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.Tempo fi fuerint nubila, solus eris,
't Is bezocht, die 't bezoekt zal 't vinden,
Als de Fortuin keert, zoo keeren de Vrinden
Op 't Krat van een Wagen.
DIe quaelyc leeft
Van vreeze beeft.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
In den Haag aan de Lepelbrugge.
HUysen te timmeren dat is een lust,
Maar dat het zoo veel koste had ik niet gewust:
Wy timmeren Huysen en Muuren vast,
Maar wy bewonenze als een vreemt Gast.
O Godt laat ons bouwen Huysen en Muuren,
Die van nu tot in der eeuwigheit duuren.
Een Buurman schreef naast zyn Deur.
MYn Buurman die doet altoos wat,
Hy peurert in sijn neus, of hy klouwt sijn Gat.
| |||||||||||||||||||||
Voor een Bort van een School-meester in 't Noord-Einde in 's Gravenhage.
Op de Arm van een Bakkers Bort.
IN tyt van voorspoet, zyt armoed gedachtig
In tyt van tegenspoet, betrouwt op Goet Almachtig.
Op 't Krat van ten Wagen.
RAmp, en schamp, moet hem geschien,
Die erger zeggen, als zy zien.
Op' Krat van een Wagen.
DIe wil slaapen zonder zorge,
Die moet weezen niemants borge,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||
In den Haagt op 't Spey in de Gevel.
MYn haters zijn Zot,
Zeegen komt van Godt.
In den Haag tot een Glasemaker voor de Winkel.
HErt en Oogh,
Altyt om hoogh.
Op een Luiffel van een Borduurwerker.
IN den Prince van Oranje zeer valiant,
Ik verkoop hier koorden en kant,
En ik leef voor Oranje,
In spyt van Spanje.
Voor een Garnaatsmans-denr.
ICk ben jan Pieterse geboorte van Luike
'k Verkoop ik die Mossel en Alikruike.
Op een Secreet.
DIe wil kakken.
Op zijn gemakken
Zet sijn hand onder sijnkinnebakken,
En een op sijn knie,
Die kakt zoo veel als ander drie.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Voor een Zeilmaker, te Vlaardingen.
IS 't niet wonder om zien,
Dat doek met tou benaait een schip zo sterk doet vlien?
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
IK acht veel meer een sles vol wyn,
Als tong en snaar van Musicijn.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||
Opschrift voor 't Choor, t'Amsterdam in d'Oude Kerk.
't MIsbruik in Godes Kerk allengskens ingebracht,
Is hier weer afgedaan in 't Jaar 't seventig acht.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift. Op 't Bikkers-eylandt, t' Amsterdam.
OM mijn profijt
Verkoop ik nu ter tijt
Kramery, met lusten:
Die my benijt,
Hy heeft een strijt,
Hy mocht wel rusten.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
In den Haag, op 't Buitenhof in een Wijnhuis.
DIe niet en heeft, en niet en wint,
En hem altijt in 't gezelschap vint,
En de Waardinne wel betaalt,
Het geeft my wonder waar hy 't haalt.
| |||||||||||||||||||||
Lessen
Voor een Schoorsteen geschreven.
IN uw handel zijt rechtvaardig.
Aan uw tafel net en aardig.
Op het bedde zoet en minnig.
In den oorlog niet te vinnig.
In de kerke weest aandachtig.
In uw kleeding niet te prachtig.
Die zich na dees Less' kan dragen,
Vint by Godt en mensch behagen,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
OM 't geen u nut is, neemt gelegentheit wel waar
Van achter is zy kaal, van voren heeft zy haar.
Voor een Smits Luiffel tot Schiedam.
HIer woont een Smit die zwakt het Yzer,
Die een beeter begeert die loopt by een Wyzer.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
UW leven stelt te pand' voor een getrouwen Vrint,
Want hy u nutter is dan Broeder ofte Kint.
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.
Op Egbert Meeuse Cortenaar.
DE Helt der Maas, verminkt aan oog en rechterhant,
En echter 't oog van 't Roer, de vuist van 't Vaderlant,
De groote Cortenaar, de schrik van 's vyands Vlooten,
D'ontsluiter van de Zont, leit in dit Graf beslooten.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
EEn schoone Vrou is een lieflicke logen,
Een hel voor de Ziell, een hemel voor de Oogen,
Een vagevuur voor de Beurs, een nood-lots quaat,
't Geen de Natuur bemint, en al 't verstant versmaat.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||
Toen Juffr. N.N. natrouwen zoude gaan, plakte iemant dit of de deur.
STrooit maagde-palm van Kaf, met manden vol, breng aan:
Op zulk een lichte Bruit moet zulk een strooizel staan.
| |||||||||||||||||||||
Grafschrift.
Op Johan van Galen.
HIer komt het koude Lijk van die sijn volk dêe blaken.
De Doot, hoe stout, durfd' hem van voren nooit genaaken;
Zy trof hem, als Achil, van achter' in sijn Voet:
Toen vocht hy met een Been; maar met een dubble moet.
Daar linkt die Helt in d'aard, die 's vyants Vloot deê zinken;
De Beurs aan d'Amstel, die hy in de Straat doet blinken,
Verliest, met hem, haar glans. Men schrijft dan op sijn Graf
Hier rust het Stof van die ons stof tot roemen gaf.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
DIe Mensch bedriegt,
En Godt beliegt,
Zal 't niet gelucken,
Zijn duivel vliegt;
Schoon dat hy biegt,
Om hem te drucken.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrifl.
Op Capitien de HAZE.
DE Haas, een fiere Leeuw, in 't Britze Zeegevecht,
Stont pal in 't midden der geparste Waterhonden,
Tot hem een Kogel heeft voor-uit naar Godt gezonden,
Om wraak te vord'ren van 't geschonden Water-recht.
Sta Vreemdeling, en zeg tot glori van de Zeeuwen,
Dat hier de Hazen zelfs veranderen in Leeuwen.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
FYne Stoffen zonder koorden,
Groote twist maar weinig woorden,
Een heimelijke haat, eigen baat, stille twist,
En lui en lecker is 't wapen van een Mennist.
Een afgeplette Boer uit den Haag gaande, schreef op Tafel:
HAagje, Haagje, ik kan niet zwygen,
Ligt daarje ligt,
Je zult de kost wel krygen
Uit myn gesicht.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
In 't Stadhuis.
IK heb een Gryp-hier,
Ik heb een Gryp daar;
Hier in niet een zier,
Hier by niet een haar.
Je hebt een Plocke-breur,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||
Je hebt een Even-quaat
De een bruit met de Beurs deur,
En d'ander met de Koe gaat.
Op de promotie van zeker Advocaat te Harderwyk wierden gestrooit deze Regeleu:
DOen plomb wiert Docter? wist hy 't al dat Doctors moeten weeten?
Tut, tut, dat is een gek gekal, hy had noch niet vergeeten,
Of naulijks ingezien den inhout van de Wetten,
Daar haren Doctor had behooren op te letten,
Wel hoe kan Doctor Pulcher dan;
Met al de Professooren
Verklaaren dezen slechten man
Den gaausten der Doctoren?
Tut, tut, is dat een vraag waarom? zy doen 't niet om een Spelletje
Maar zenden dezen slechten quant,
Voor Ezel na zijn Vaderlant,
En neemen maar het Gelletje.
Accipiunt pecuniam remittunt asinum in Patriam.
Eener die met zyn Broeder en twee Zusters sijn Besjen by avont t' huis bragt, zeide onderwege.
BEsjen, hoe benje nou verheven!
Je gaat tusschen twee Zoons en tusschen twee Teeven.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||
Als Anno 1667. De Heeren de Wit, de Rutter en van Gent vereerd wierden ider met een gouden Kop, en op den Doelen in den Haage wierden getracteert, dronkmen
DE gezontheit van al die geene die vreeselijk zijn gehaat van die de Vryheit haatch.
En heerlijk zijn bemint van die de Vryheit minnen.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
HOe kan een jonge Vrouw, een out Man zoo bedriegen?
Een ander maakt het Kint, en hy moet zitten wiegen.
Aan zeker Stadhuis aangeplakt.
DE Stadt berooit en kaal
Die doet u Burgers altemaal
Door dit Placcaatje weeten,
Dat op der Heeren Dis
Weer Gelt van nooden is,
Want 't oude is vergeeten.
| |||||||||||||||||||||
Glasschrift.
Daar dit gevalgeschiede.
DE Bruiiofs-tafel die was naulijks van zijn plaats,
Of Maai viel in de kraam van twee volschape Maats:
Men zei, Zy hadde van te voren by gekropen,
Zoo dit van kruipen komt, wat komt dan wel van loopen?
| |||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Te Maaslands-Sluis.
WAt is de Weereld doch een zelfs gezogt elent,
En niemant heeftze lief dan dieze niet en kent:
Want heeft hy dieze heeft veel snooder als een niet,
Want niet en geeft geen pijn, de Weerelt veel verdriet.
De Boeren voor dezen malkanderen toebrengende was het, Godt loont, en nu Grandmercijs.
EIlaas nu Grand mercijs is gebooren,
Isser zoo meenig Godt loont verlooren.
In den Troubel Anno 1672. Wierd tot Rotterdam, op het Statue van Erasmus aangeplakt.
JErassemus, Jerassemus, gy moet vertreeken,
Het Lant is overal vol gecken;
Wy zellen trecken of luyen,
Of wy zullen Burgermeester Hartmans glazen uitbruyen.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
In den Haag op de lange Gracht.
DEn Os weit gaaren daar 't groen is,
De Man moet woonen drar hy van doen is.
Als de Boeren tot Sommelsdijk refereinden
HEer van Sommelsdijk,
Ik ben arm en gy bent rijk:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||
Maar weetje waar aan dat het scheelt,
Het Gelt is ongelijk gedeelt.
| |||||||||||||||||||||
Glas-scrift.
Te Rotterdam.
Op Engelant.
EEn Land zoo Eng, daar niet als Kleine konnen woonen:
Want Grooten stooten 't hooft, en Koningen haar Kroonen.
Op een Bortje t' Amsterdam, In de Hout-Tuynen.
HIer Besteedtmen Meysjes, en men maakt Minnemoers.
| |||||||||||||||||||||
Trias romana, Geschreven op den Steenen P. AEquillus.2.
DRie dingen behouden Roomen in weerde, Heyligdom, Paus en Aflaat.
2.
Drie dingen worden kostelyk te Roomen gehouden; Vrouwen, Paarden en Brieven.
3.
Drie dingen zijn veel tot Roomen; Koorts, Pest, en Arme Luiden.
4.
Drie dingen brengt men gewoonlijk van Roo-
| |||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 58]
| |||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||
men, Een boos geweeten, booze Maagen, en Leeren Sakken.
5.
Drie dingen zijn noodig tot Roomen, veel Sollicitatie-geld, veel voorschryvens, en loogens.
6.
Drie dingen vind men te Roomen in alle staaten, Heilige plaatsen, gebroken Zuylen, en Hoeren.
7.
Drie dingen zynder het meeste te Roomen, Oude Toorens, vergiftige Wormen, en verwoeste Kerken.
8.
Drie dingen zijn te Roomen niet zelden, duure tijd, booze lugt, en ontrouw.
9.
Drie dingen lokken yder een tot Roomen, Gewin, Wonder, en Vryheid.
10.
Drie dingen zyn in 't gebruik tot Roomen, vleeslyke wellust, kostelijke kleedinge, en niemand te achten.
11.
Drie dingen zijn te Roomen in den Ban, Vasten, Vyeringe, en Waarheid spreeken.
12.
Driederleye Visch schaft men te Roomen, Kikvorschen, Kanker, en Scorpioenen.
13.
Drie zijnder wel gekleed te Roomen; Papen, Muyl Ezels, en Hoeren.
14.
Drie dingen zyn Klooster-spijs tot Roomen. Salaad, Petercelie, en de Portie de vin.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||
15.
Drie zijnder gangbaar tot Roomen allerlye Volk, allerleye Munt, en alloerleye Spraak
16.
Drie zijnder Burgers tot Roomen, Symon, Judas, en 't Volk van Gomorre.
17.
Drie draegen allerleye kleur tot Roomen, Monniken, Vrouwen, en Knechten.
18.
Drie dingen wil yder hebben te Roomen, korte Missen, goede Munte, en goede dagen.
19.
Drie dingen heeft Roomen voor alle de Wereld, Oude Gebouwen, Paus, en Geiten.
20.
Drie dringen ziet men zelden tot Roomen, oud Goud, Paus, en Needrigheid.
21.
Drie dringen vorderen yder een tot Roomen, geschenk, gunst, en geweld.
22.
Drie dingen doet men niet gaarn tot Roomen, Bidden, betaalen, en op den weg wijken.
23.
Drie dingen zijn verboden tot Roomen te draagen; Heyligdom, Steenen en Aandagt.
24.
Drie dingen vercieren Roomen, Kromme Straten, oude Vensters, en On-orde.
25.
Drie dingen geloost Romen niet vast, der Zielen onsterslijkheid, der Dooden opstanding, en de Hel met zijn Duyvelen.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||
26.
Drie dingen haat Roomen, Jus Patronatus, Vrye Electie, en dat de Duitschen noch een duit in de mars hebben.
27.
Drie dingen zijn verschriklijk om te hooten voor Roomen, een Generaal Concilie, Reformatie, en dat de Duitschers de oogen geopent hebben.
28.
Drie dingen zyn leed aan Romen, der Vorsten Eenigheid, des Volks rechte verstand, en dat haar guytery aan den dag komt.
29.
Drie dingen waaren Roomen noodig, des Keyzers en der Vorsten ernst, aller Christenen ongedult, en des Turks aller scherpste rooven.
30.
Drie dingen leert men binnen Roomen, noit te Vasten, Hoererybedryven, en ongehoorzaam zijn.
31.
Drie dingen zynder daar meede Roomen alles t'onderbrengt, Geweld, geveynsde Heyligheid, en Listigheid.
32.
Drie dingen zyn de aanslagen tot Roomen, een Tocht tegen de Turk, Aflaaten om Kerken te bouwen, en Boer hebstu maar Koeyen.
33.
Drie dingen houd me voor waarheid tot Roomen, der Romeynen Heyligheid, der Italianen wysheid en der Duytzen onwetenheid.
34.
Drie dingen zynder daar men te Roomen Koop-
| |||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||
manschap meede drijft, Christus, Geestelijke Leeven, en Vrouwen.
35.
Drie dingen hebben dit geschreven te Romen, Ernst, Nood, en Waarheid.
36.
Drie nuttelijkheden geven deeze dingen, Ervaring, Leere en Waarschouwinge.
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift. Op Heer lavris, Die tot Mastrigt begraven is.
HIer leit Heer Lauris in het Graf,
Die Sint Antoon te vreeten gaf;
Een Swyn in leven en in werken;
Die meer by mooye Meisjes lag.
Als in Brevier of Bybel sag.
Bid, zoo 't kan helpen, voor dit Verken.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Buiten Gouda.
SOnder nood gaan zy gebonden,
Dragen pleisters zonder wonden,
Naakt zonder arremoê,
Grys, en daar geen jaaren toe.
Voor een Draayers Luiffel tot Utrecht, op de Hoender-Markt.
VOor alle mans deur staat geen beduid.
Daarom steek ik dees' Klooten uit.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||
Op de Stok van een Uithang-bort t' Edam, daar een man met een Degen, en een ander met een Mes ingeschildert was.
DIe dit wint, verliest den Hemel,
Die dit verliest, wint de Hel.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
In den Haag, daar de VII. Provintien vereenigt zijn.
EEn Staat die zoo vereent en t'zamen is gevlochten,
Die blinkt, en staat zo vast, gelijk de Noorder Ster.
Zy daalt noch valt niet, schoon zy dapper word bevochten.
Maar raakt een Schakel los, zoo raakt zy licht om ver.
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.
Op een jonge Juffrouw, van d'Opstyging overleden.
HOe komt het soete Wicht, voor Zon haar oogen sluit?
Daar quam geen Vader in, de Moeder wouder uit.
Nu lieve Sustertjes, wilt ghy de dood verwinnen,
Zo houd de Moeder t' huis, en laat de Vader binnen.
Hier leidze vaderloos, in haare Moeders schoot,
Had zy de Va'er gehadt, de Moeder was niet doot.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
IS liefde dronkenschap, zo ben ik altoos sat,
Schreef Jan lest op een Ley
Maar Joris quam en schreeffer by,
De liefde hoest hier niet: 't Is waar behalven dat.
| |||||||||||||||||||||
Grafschrift.
Op een Dame elende gestorven.
STaat af, staat af, staat af
Gezonden van dit Graf;
Het is gevult met Pocken.
De stank van deze Hoer,
Die schriklijk neder voer,
Is door de Zark getrocken.
Tot Heeckendorp aan de eene zijde van de Galgh:
WEldoende vreest niet.
Aan d'andere:
Vreest God en de Justitie.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Voor een Bakker.
God gaf, God nam.
Daar zijn Buurman onderschreef:
Het ging zoo t quam.
Welvaaren word benyt.
Daar onder geschreven weird.
Zoo doende raakt den Boer sijn land quyt
| |||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||
Op een Secreet.
OM dat noodt breekt Wet;
Ik mijn naars tot kakken zet.
| |||||||||||||||||||||
Glas schrift.
Te Rotterdam in de Bier-straat.
DE Maagdom die is ligt,
Want Vrijsters, die gevryt zyn,
Die worden veeltijtszwaar
Als zy haar Maagdom quijt zijn.
Owee Klad-Schilders een Zolder van nderen met roode en witte Ruiten, in 't Stadhuis te Leyden, geschildert hebbende, Schreef zeker Heer dit volgende:
GY Burgers, dit werk, zo konstig als eel,
Is geschildert met de Quast, zonder hulp van Penseel,
Van tweegeboore Leydze zuurmonden,
Die yverigh naar de konst van Albert Duer stonden.
Zwijgt Duraart, spreek niet onbedocht,
Heeft Penseel oit zulk een werk gewrocht?
Tegen de School-Deur van een praatachtige School-Meester, wierd dit aangeplakt:
OKinderachtig Kind, die door uw kints vermaanen,
Vermeet de kindsche Jeugd geleertheits trap te banen;
Vermyd eerst, lieve Kind, uw kinderlijke klap,
Eer gy de kinders leert uw kindsche werenschap.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Buyten Rotterdam in Krooswyk.
VRyen, jagen, vissen doet menig nissen
Jagen, vissen, vryen, brengt menig in lyen.
Vissen, vryen, jagen, doet menig klagen.
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.
Van G. A tot Leeuwaarden.
IK heb lang de woeste baaren
Van mijn jonkheit overvaaren,
Als ook op de Zuider Zee:
Maar nu leg ik hier ter steê,
Doch mijn Ziel, het waarste pand,
Leeft in 't rechte Vaderland.
Op een Thuin buiten Rotterdam.
DIe wil thuynen om profijt,
Verquist zijn gelt en slijt zijn tijt.
Een Burger die een Bortje uithing, Wanneer het volk ter preeke ging.
WAt jaagt het Paape goed zoo vierig langs de drempel
By duister, en voor dagh, na eenen Geuzen Tempel?
Geen yver tot de Kerk belette haar de slaap,
Maar yver vol van haat op een verkeerde Paap.
| |||||||||||||||||||||
Glas schrift,
In een Herberg half-wegen Slooten.
DE Wind moet waayen,
De Moolen moet draayen,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||
De dobber moet staan.
Of de Werelt zou vergaan.
Op de Ton-kruipery geschreven.
't WAs Leonora van ..... M .....
Die om de Pijp niet langer konde beyden,
Die zonder Pijp niet langer konde leven,
Heeft om de Pijp haar in de Pijp begeven.
Hoort vrienden, vrienden hoort; hoe wonder is dees maar!
Eerst kroop zy in de Pijp, nu kruipt de Pijp in haar.
Door een Gevangen op de muur geschreven, wanneer hy aardig ontsnapte, en twee Dienaars in sijn plaats sloot.
TUsschen weelde en noodt vinde ik grootonderscheid,
In weelde had ik veel vrienden bereid,
Maar in nood kreeg ik geen bystander;
Ik heb het beproeft, nu beproeft het een ander.
Een anderschreef' er onder:
Een Rat heeft twee Katten gevangen.
Daar ontrent, een Persoo, met een groote Roemer in de hand.
DIt is een wonder van een man;
Hy houd meer van een stoop, als van een Kan,
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
DAerzwoer eener by Sint Andries,
Dat by de handeling van t gelt, is geen verlies.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
In de Blinde Werelt.
SChalkheit word verheeven,
De deugd word verdreeven,
On-eer is geworden eer,
Daarom doolt de Werelt zeer.
| |||||||||||||||||||||
Tot Franiker.
Pectora pauper secura gerit.
d' ARmoed' heeft meest den tijdt een zeer gerust gemoed;
Dat is 't dat hem gerust en lieflijk slapen doet.
Op een Perkament.
Pergendum est.
Daar by:
Wel, en snel,
Is dubbelt wel.
Tegen een Kooren-Moolen.
BOven een Diamant, seer hoog tot prys gereezen,
Moet een Moolen-Steen, in eeuwigheit, zyn gepreezen.
| |||||||||||||||||||||
Glas schrift.
NA gelts macht,
Wordt elk geacht.
In de Wagen-straat in den Haag, in de Gevel, staat een hart-steene Spaar-pot omgekeert daar het goud uit valt:
Aldus Pot ik mijn Geldt.
Ter Goude op een Tabak-verkoopers deur.
Tabak is goedt, dat Wijn en Bier doet smaaken.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||
Een ander heeft'er onder gezet:
Daar door kan yder een zijn goed wel quyt geraaken
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.
HIer leit begraven Harten-Bondt,
Hy leefde als een Beest en stierf als een Hondt
In 't West-einde op een Deur.
VUlkanus plant Tabak, Bacchus plant de Wijn
Het eene tot vermaak, en tander tot Medicijn
Tot 's Gravesand in de Herberg van oudts genaamt de Spaanse Vloot.
ZIet hier de Spaanse Vloot, die door des Heeren zeegen,
Van twaelf Scheepen wierd bevochten, en gejaegt
In Duyns, en daar vernielt, daar eeuwig roem af draagt
Ons Hollandts Admiraal, door 't heil aldaar verkreegen.
Op de Muur van de Rol met een Potloot geschreven.
DRie Martens stelden de Weerelt in roeren;
Marten Luther de Kerk, die eerst wasin vree.
Marten Harpenrtsen Tromp de Zee.
Marten van Rossum de Boeren.
Een Klerks jongen voegde daar by:
En Jan Martense van Tongeren, de Hoeren.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||
Voor een Toebak-verkoopers Luiffel, op de Haerlemmerdijk t' Amsterdam.
DIe goê Toebak begeert,
Hier in keert,
Om wat puiks te koopen:
Met goed beschaayt
Is 't gelt beraayt
De handt staat open.
In een geschildert Glas te Sloten, daar het den eenen Boer den ander brengt.
HAvoes. Drink half oes,
Want heel, Was te veel.
Op een Bortje voor een steegje op de Prince-Gracht.
HIer in dit Steegje woont Aaltje de Kopster, De Naaister, de Braaister,
En de Garen-klopster.
Tot meer andere dingen is zy gerieflijk en bequaam,
Die haar gebruiken wil, die vraagt maar na haar naam.
Voor een Proeureurs Huis wierd geschreven:
SChapen te scheeren, profijtelijk is en wel,
Maar komt haar niet te naar aan 't vel.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
ALs Morstebellen krygen de kuuren,
Zo gaan zy de Pot van achteren schuuren.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||
Opschrift van een Brief.
AAn Sinjeur Jan Jansz Bogert, in de Meulestraat; de Karredryver van de Meulen voor de Bakkers Meulen, buyten de Meulen Poort tot Nimwegen.
Voor een Kruideniers Deur geplakt, te Delft.
HIer woond een Kruidenier, men dient van hem te praaten,
Zijn Pijp-Kaneel is slap, en veel te krachteloos:
Zijn Nooten zijn zeer oudt, vermolsemt en vol gaaten,
't Is al verlege goedt, zijn Kruyden zijn te voos.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
GElooft alleenlyk, blinde Jorden,
Gewis gy zult bedrogen worden.
In 't Stamboek van Juffrouw C. Questiers schreef d'Heer Ioost van de Vondel:
Questiers, volviers, vol gunst,
Schept leven uit de kunst.
Daar een ander een Blaasbalk achter tegen aantekende, uitblazende Palabras son ventos; enschreef'er onder.
DEze Blaasbalcke (om tvier t'onderhouwen,
Daar u Joost van de Vondel zo vol van zeet)
Heb ik u willen zenden, uitstekenste Vrouwe;
Want dat het zou verflouwen, waar duizende leet.
Och! quam dat te verflouwen in 't minste of meeste,
Zoo was het gedaan met uw aldergrootste geeste.
Sic erat in fatio.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||
In den Haag voor een Huis, van oudts bekend, Den Houten Hamer.
WAt is 'er onbequamer
Als een Timmerman sonder Hamer?
Op de Vischmarkt in den Hage voor een Luyssel.
ZEgen baard nijd,
Zelden tijd zonder strijd.
Heer geeft ons vreede,
En bekeert ons gelyk gy Paulus deede.
Aan de Weg van de Scheveningse Straat.
DIt Padt word aangezien met goed en quade oogen;
De meeste niet te min, vertrouw ik, hebben 't lief.
Een Steentje in de Weg is quaad voor Exteroogen:
Maar Steentje in den Weg is allemans gerief.
Een ander:
VIsch Vrouwtjes ty te Mart.
Met Padt was wat te zacht,
En daarom viel 't u hart.
Is 't qualijk overdacht?
Nu is 't wel eens zoo hart,
En daarom valt het zacht.
In den Haag op de Geest.
JAn de Rederyker die woont alhier,
Hy verkoopt een Zoopjen, en klein Bier.
| |||||||||||||||||||||
Levertje.
DIt Levertje is van een Hen, en van geen Spruit,
Onze Jan heeft een quâ Minnemoer gehadt, want zijn Navel hangt uit.
| |||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 72]
| |||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||
In een School geschreven.
VAn vrindschap t'ontijd gedaan,
Plagmen luttel danks t'ontfaan.
| |||||||||||||||||||||
Luyffelschrift.
MOzes en Aaron waren Voorstanders van de Joodse Gemeente,
Maar Pachters en Kraayers knagen nu tot het gebeente:
Doch Jephtha, dien Held,
Streed in het veld,
En was in Campanje,
Als Willem van Oranje.
In den Ouden Prins Willem.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Vier dingen daar den mensch van klaagt
En die d'onlydsaame mishaagt:
IEmand te dienen, en niet te behaagen.
Iemand te geeven, en daar voor smaad te draagen
Iemand te bidden, en niet te verkrygen.
Iemand te wachten, en wech te blijven.
t' Amsterdam voor 't Dolhuis.
DIt Huis is gestigt, uit liefde, mild van aart,
Het toomt de dolheit, die zich selfs, noch niemand spaart.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Te Delft in de Roode Meulen, by de Haagse Poort.
ALs Christus voor Pilatus quam om te lyden voor onze zonden,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||
Zo wierden veel Beulen en Moordenaars gevonden:
Maar als nu de Witten,
Die Geessels der Britten,
Den Hollandsen Priesteren waaren verdacht,
Wierden zy van Burgers ter doodt gebracht,
Toe-gift.
Als Burgers het werk van Beulen bedrijven,
Zo zullen de Wolven malkander ontlyven.
Voor een Wijnhuis op de Binnen-Amstel.
IN het Hooft vol Muyse Nesten,
Is de Wijn voor gelt ten besten.
Tot Leiden, op de Achter-Gracht; staat een Persoon tegen de Luiffel geschildert, met een Schoot Bollen in de mont, zeggende:
NOminativo hic, haec, hoc,
Dit is in de Bolle-schok.
Op een Studente Kamer.
Injuria, oblivione vincenda. Dat is:
OM te verwinnen alle quaad,
Is dit de beste raad:
Dat gy 't al te maal vergeet,
En daar van niet meer en weet.
Buiten Uitrecht, tot Vander Val, in zijn Hof, stond een Uil op een Kruk met dit Byschrift:
Men vind 'er meer
Daar een Poëet, voor de vuyst, by-schreef.
MEn vind 'er meer als my, die Uilen zijn befaamt,
Hoe wel dat zy alzoo niet willen zijn genaamt.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||
Op een Vogelvlugt.
AL is 't dat wy, van zorgen vry, hier zijn gestelt
Liever zouden wy vligen in 't open veld.
Op d'ander zijde.
VRyheid is beter als goudt,
Zongh het Vogeltje, en vloogh in 't woudt.
Op een Vroedmoers Bortje.
DOor Godes handt,
Quam Moses te landt.
Voor een Kleer-maakers Deur, Te Rotterdam in de Keizer-straat.
JOzeph vluchte met Maria naar Egypten op een Ezel,
Hier woont de Meester-Kleermaaker Dirk van Weezel;
Hy kan een kleed behoorlijk fatsoeneeren,
En jonge Vrijsters het naayen leeren.
| |||||||||||||||||||||
Luyffelschrift.
GOliath was een Reus: maar David was een ander man.
Hier verkoopt men Zout en Zeep; en Bier by de haal-kan.
Tot een Spekverkooper in de Stilsteeg.
HIer verkooptmen Spek en Ham.
Den achtsten October in Amsterdam.
Voor een Toebaks-en Brandewijns-Winkel.
HAd mijn Wijf, die Feex, met mijn goed niet door geloopen,
Ik had hier geen Brandewijn noch Toebak hoeven te vekoopen.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||
Begrafnis-briefje. | |||||||||||||||||||||
Tegens Dingsdag den 25 Mey, 1655.WErdt UE. ter Begraaffenis gebeden met Anna Rokes Vast-Hof, naagelaate Kindt van zalige Rokes Jansse Vast-Hof, wiens Vader en Moeder geweest is zalige Jan Robesse Vast-Hof, beide gewesene Bore-makers en Yser-kramers in de Spaarpot of Gaperssteeg, en Marritje Hermans, behouwt-dochter van Jan Pietersse Meerhuisen, Kunst-kooper, Acteur van d'Amsterdamse Schouwburgh, en Tamponistus van de Burgery onder den E Heer Kapitein Nicolaas Pancras, dochters dochter van wijlen zalige Huibert Thysse Swart, in zijn leven Opziender en Penning-Meester geweest in d'Opkomst van de Beemster, en Anna Dirks Lelyveld, Zuster van Pieternelle Rokes Vast-Hof, Nichje van Jan Freriks van der Burgh., Facter van de Gemeene Lands Middelen, en Lambert Andriesse Hout-kooper, en al de Predikanten, genaamt Gisteranis, en al de Quakels, en de Dymants, en de Vander Hooge, woonende tegen over 't Heere Logement, op de hoek van 't Gebedt zonder endt op de Grim, ten half eenen precijs als vrind in huis te komen. 't Lijk zal in de oude Sinter-Klaas-Kerk begraven worden.
Aen den Doelen te Leyden.
TEn dienst en tot chieraet der Stat Schutterie gemeynt,
Est bi Lans-Croon, van Nes, Roos, Eemskerk, Beeck, voleynt.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||
In een Uithang-bort t' Amsterdam op de Gelderse Kaey.
't FOrtuinis jonst,
Voor Wijsheit en Konst
Men dikmaals prijzen.
Zulk lof is vilein,
Want geluk is gemein
Voor Zotten en Wijzen.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Tot een Smidt by 't Waals Eylandt t' Amsterdam.
Vulkaan doet aan alle Smidts de weet,
Dat zy 't Yzer zullen smeden terwijl 't is heet.
Aan d' ander zijde der Luyffel:
God geve haar geluk en eer,
Daar ik van win dat ik verteer.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Tot een Grutter op de Haarlemmerdijk, tot Amsterdam.
DE Koning en zijn onderdaan,
De Duicker en de witte Zwaan,
Krijgen al uit eene schoot
Haar spijs en drank, en daaglyks broot.
By een Toebak-verkooper in den Haag, daar 't Oog in 't Zeyl uithangt.
GEbruikt dit heilzaam kruid, geteelt tot 's menschen heil,
De Sausvan Wijn en Bier, maar houd een Oog in 't Zeil.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||
Onder een Visscher.
HEt Visschen staat my noch wel aan,
Want non ik oudt word begint het vogelen te vergaan.
Op een Toebaks doos.
TAbak is goet,
Het Bier is soet,
De Wijn is fleur,
Aan de andere zijde:
Noch kies ik de Meyt voor de keur.
Opschrift eens Briefs, met een paar Laarsen uit den Haage naar Mastricht, door een Laquay aan zijn Heer gezonden.
WOl Edelen, Grozgeborn, Wolbestreiter
Ritter, zu voes und zu ros, mir genadiger Jonker, und gestrenger Hern; dar sin diner Laarsen oder Strunsten: und dar mit ich ga na den Pfalts toe; aber den Schoester is ein schelm en bleibt einen schelm, und ich na dem Pfalts toe.
| |||||||||||||||||||||
Luyffelschrift.
IN de Wijker Gort-Moolen kan men goet koop hard Scheeps Gort halen,
Zo goet koop als men het slechte op een ander moet betalen.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
DIe in Venus Lusthof wil wandelen,
Moet stout zijn in 't verzoek, en zachtjes in het handelen:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
NIet te veel is eel
Hout regel en maat,
Genoeg is veel,
Overdaat is quaat.
In een Kerk-glas, door de Schoenlappers gegeven.
TOen Josua Gods volk in Canaan had geleit,
Trok hy zijn Schoenen uyt, gelijk hem wierd voorzeit.
Veel min voegt ons den Schoen der zonden aen te houwen.
Als wy Godts heerlijkheit zelf zoecken aan te schouwen.
Voor een Toebakverkoopers Deur, Tot Amersfoort.
POlyphemus aan de strande,
Voelde brande
Zijn jonk hert in heete min.
Zo voel ik jou nobel pijpje,
En ik nijpje,
Want daar is noch oly in.
Voor een Secreet te Huissem.
IK staa om yder te gerieven,
En toon in 't minst geen ongedult,
Schoon ik betaalt wort met quaschult,
En met versteete Rente-brieven
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Te Groeningen in 't Stads Wijnhuis.
LAat een Rechtsgeleerde loopen;
Al zijn loopen is maar wint:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||
Want hy zal zijn ziel verkoopen,
Om het gelt dat hy bemint.
Dit 's de Kunst en gantschen handel
Van zijn door geslepen wandel
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.
GEen mensch ter werelt zo hoog verheven,
Of hy moet van den Arbeydsman leven.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
EEn schamel Vrouwtje zocht onlangs wat onderhoudt
By een Rijk gierig mensch, daar zy hem juyst ontmoete
Den vrek gaf haar terstont twee Klompen aan haar voeten,
En zeide, Vrou ziet daar, daar hebt gy onderhout.
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.
Van Meister Faber tot Dresden.
HIer ligt Mr. Faber der Schwartze,
Er sag aus bald wie eine katze,
Ums maul war er glatt wie ein Aal,
Und tranck gerne Kalteschaal.
Er war ein Sanger, und kein ochs,
Verstond sich wol aust AEqui vox.
Nun sage liebe Lezer frey,
Ob das nicht immer schade sey.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
IK zag Rabauwen, die Rabauwen zochten,
Ik zag Rabauwen, die Rabauwen kochten,
Ik zag Rabauwen, die Rabauwen aten,
En toen ik haar wel bezag, waren 't meest Procureurs en Advocaten
| |||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||
De vier Deelen in Vrieslandt.
OOstergoo het Landt,
Westergoo het geldt,
De Wouden 't verstandt,
De Steden het geweldt.
Op de deur van een Herberg, t'Amsterdam op de Kolk by 't Kooren-Meeters Huis, daar de Kooren-dragers voor geschildert staan: Al voor een ander.
TOen Tromp, dat Leeuwen hert, aan de Brit zijn moed ging koelen,
Zo kan een laf gemoed aan Mom zijn hert hier spoelen.
Dees Mannen die gy ziet, vermoeit van Kooren dragen,
Die eens hier is geweest, die komt weer daadlijk vragen.
Maar ster oogt niet te veel op 't geen dat gy hier ziet:
Men drinkt van daag voor gelt, en morgen borgt men niet.
En ik Hospes Losgar,
Hou her met het Momvat.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
DIe zijnen tijdt in Staatkund' quist,
Speelt hier te Lande den Mennist;
Want die weet alles nau te ziften,
Zo wel het Recht-Boek als de Schriften:
Dit draayen zy na haren zin,
Tot eygen voordeel en gewin.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Tot een Zoutkooper.
KOm in de Bruinvisch om Pekelen Zout,
Want hier van beids is voor jonk en oudt:
Men zal u gerijf doen elk met gemak,
Peeckel met de maat, en Zout by de zak.
Hier is Peeckel te koop, elk zijn gerijf,
Gy zult hier vinden een vrindelijk man en gerieflijk wyf.
Achter de Wagen van Pieter Ianszr Poort
DE groote Dieven rijden te Paardt,
En de kleine hangtmen tusschen Hemel en Aardt.
Ratelwachts gezang te Leeuwarden, ten vier uurenin den morgen.
DE nacht verdwynt den dag koomt aan:
't Is tyd ik wil na huis toe gaan,
Gy onvermoeyde knaapjes,
Rijst uit uw zoete slaapjes.
Jan Maarsen, en Marry Ians zyn Huisvrouw. Binnen Hamelen, in de gevel van een Huis in de Ooster-straat.
NAch Christ geburth 1284 jahr,
Ging bey den Koppen unter vorwar,
Hundert und dreissig Kinderen in Hamelen gebohrn,
Von einem Pfeifter verf hurt und verlohrn.
| |||||||||||||||||||||
Glasschrift.
VErtrouwt uw Schip ter zee, maar nimmer aan een vrouw.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||
Want gy de zee vry meer, dan eene vrouw vond trouw.
Nooit was 'er goede vrouw. Doch was 'er een op eerde:
Ik weet niet op wat wijs 't quaad in het goed verkeerde.
Ontrent de Vrede-makinge met Spanjen, vondme in 't Diakens Zakjen dit Spot-schrift:
WY Roomsche Katholijken goet,
Zullen met uwe Kerken gaan strijkken met spoet.
Wy achten niet op u Plakkaaten.
Wy schijten 'er in,
Wy drijtten 'er in;
En ook in de Beere Staaten.
Uw Baljouw en Schout,
Derf niet zijn zoo stout,
Dat hy ons koom excuceeren, als u Plakkaat in houdt.
Te Rotterdam op 't Steyger.
NErgens zoo wijs,
Als in de Stam van Parijs.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift,
In de Beverwijk.
VEel Colonels, en onwijze Staten,
Veel Capiteins, en weinig Soldaten,
Veel vergaderingen, en weinig secreten,
Dat zijn ses dingen die een Landt op eten.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel schrift.
IN de drie Matroozen.
Disteleert men water uit Roozen.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||
En men is bezig te practizeren,
Om uit Rooze-water gelt te disteleeren.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
GYs heeft door al die Kerk van alle plaatzen keur,
Maar houd die voor het best die digst is aan de deur.
Op de Stempel van de Hollandze Munt.
IN dien 't des Keyzers is, daar 't Keyzers Beelt daar op staat,
En moet men gelt aan dien, wiens Beelt daar op staat, geven.
Hollanders, waar toe dan geklaagt, geknort, gekeven,
Dat d'oorlog in uw' Beurs de plaats en grondt maar laat?
Voor een Schoorsteen.
HEt ledebrekend Bacchi-Feest,
En ledebrekend Venus-Beest,
Laten meest tot Erfgenamen na,
Het ledebrekend Podegra.
Voor de Gebulde Doctoren.
IN Institutis comparo vos Brutis;
In Digestis nihil potestis;
In Codice, scitis modice;
In dem Reichs abscheid
Seit ihr kommen nicht weit:
Et tamen creamini Doctores.
O! tempora! o! mores.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift
HEt zijn Geuzen of Luthrianen,
Mennisten of Arminianen,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||
Vrygeesten of Gomaristen,
Wienissen of Papisten,
Elk zoekt gelt te rapen in zijn kisten.
Voor een Slagers Huis.
MAria gink Joseph begroeten,
Dit 's in de drie gekroonde Varckens voeten.
Lotery-Rijmpje, in de Rijp.
HEyntjemans pikstok en die drommeltjen hiet,
Vaart de Roeper in zijn gat, als hy weer roept Niet.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
GY Mannen sijn,
Die t'huis wilt zijn
In rust en vrede,
Die geven den Wyve
De Broek aan 't lijve,
En t Wambais mede.
Daar een Schilder onderschreef:
Och mocht het daar mê noch wel zijn!
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
EEn Vrouw van hoogen Staat die ringeloort haar man;
Maar die zijn minder trouwt, die is 'er meester van.
Een ander schreef'er onder:
Die zijn minder trouwt,
Gemeenelijk hem t'onderhouwt.
Voor een Herberg in de Beverwijk.
'k HEb tractement voor Passagier,
Ik zeg, voor Beest' en Menschen,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||
Goê wijn en Bier, in koud' by 't vier,
Hoe zou men beter wenschen?
Voor een Huis te Hoorn.
HIer lag eerst Junius noch taalloos als een kindt,
Wiens wedergae men niet in zeveu Taalen vindt.
Voor een Backers Luyffel.
MEn mag al dat men kan niet doen of zeggen.
Hier bakt men Broodt en heete Weggen.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
HOe zeer den mensch op alles mikt,
Godt komt de eer die alles schikt.
| |||||||||||||||||||||
Glas schrift,
WYn in de Mans, gedult in de Vrouwen,
Dat doet het huis in vreden houwen.
Op een Wijnvat.
WYyn houdt dit Vat.
Ik de Druyf, en gy het nat.
Te Haarlem op den arm van een Uithangbort, daar voor dezen den Toren uithing, maar door questie wech gehaalt was.
DOor 't Toren-bouwen quam door Godt verscheide Talen.
Door toorn liet het booze wijf hier 't Uithangbort af halen
Te Haarlem.
DEn drIe-en-t WintIChsten Van OCtober
| |||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||
Was tot HaarLeM de VreVChdesober:
Want het VIer heeft VersLonden
BII VIIf hondert hVIIzen In Corter stonden.
Voor een Thuyn buyten den Hage.
DIe buiten Staat zijn rust kan vinden,
En op een onstraf baare wijs
Zich zelfs onthaalt, en ook zijn vrinden,
Heeft die op Aard geen Paradijs?
Een ander zet daar onder:
Als de Koster de Kerk besteelt,
En dan niet rijklijk meê en deelt
Zijn kaale en berooide vrinden,
Hoe zal hy 't Paradijs dan vinden?
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
MEn moet de Juffers kruife hairen
Zo zeer niet schouwen aan,
Want dat zijn stricken, die, door 't staren,
Om hert en zinnen staan.
En dwingen dan verstandt en zinnen,
Om, als iets Hemels, haar te minnen.
Voor een Tent in de Relegering voor Naarden.
IN de bescheete Luyer en de Moye Meyt,
Hier woont de waschter van zijn Hoogheyt.
Een op de Scheveningse weg, Daar een weelderigen Os voorstaat.
DEn Os in t veldt seer lustig leeft,
En naar zijn dood onsvoedsel geeft.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift
Te Haarlem.
ZO ik koom in de Hel,
Als ik hoop dat ik niet en zel,
Zal ik stoocken zulcke vuuren,
Datter niet een duivel in de Hel zal duuren.
| |||||||||||||||||||||
Glas schrift.
TErwyl ik vreeze, en wacht belooning,
Geef ik het alles voor de Koning.
Daar een ander onderschreef.
VReesde ik de hoogste Godt, als gy u Koning doet,
Ik had den Hemel in; en d aarde onder voet.
Op 't Krat van een Wagen
DE Schapen loopen in 't groen.
Deze Voerman weit daar hy heeft te doen.
Al hadje Salomons wijsheit, en Samsons kracht,
Hebje geen gelt, je word niet geacht.
In een Moolenaars Hof.
ALs 't al is geloopen, en geronnen,
Dan is 'er maar de schaam'le kost gewonnen:
Verheft u niet te zeer,
Laat vallen uwen steert,
Ziet op uw pooten neer,
Zoo zuldy zijn verneert.
Daar by:
Waar ik gaa, of staa,
Volgt my mijn quaat naa.
Noch eens:
Och! denk, hoe dik hem zuchten doet,
Die schamel is, en bidden moet.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||
Op een Valsche Louis.
DIt Geldt is quaat van hert, maar 't heeft een goeden stempel
Hier schuylt een Koper Beeld in een Vergulden Tempel,
Geloof den Fransman niet, zijn trouw is maar slechts schijn,
Van buyten is 't Louis, van binnen Mazaryn.
Jan Vos.
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift
Te Rotterdam op een Zerk.
HIer onder leit Jan Dirkse Kater,
Met zijn Huisvrou, die dicke vette Mater;
Wogen in haar leven, met darmen en stront,
Net ses hondert en vijf-en-dertig pont.
[Verbetering. Ziet in 't Eerste Deel pag. 30.]
In een Geslacht-Schildery, aan den Hoorn.
Aanziet de Maan,
Nu vangtse aan.
Nu schijntse plaan.
Nu isse aan 't ondergaan.
DIt 's Menschen gaan
Op 's Werelts baan.
Daar blijft niet staan
Als t Godlijk Graan.
Aanziet dit vry al die hier staan.
Aldus moet gy al wassende vergaan.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
LOoft Godt la botte Royaal,
La botte Royaal, houdt zijn gebodt.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Te Ouwerkerk.
KUft eerst het Meysje voor de lippen,
Daar na geraakje onder haar slippen.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Aan den Hoorn.
DEr Katers gekrol als 't is in Maert,
Maakt menig bloode hert vervaert;
De Kerk Uil en al zijn geslacht,
Vliegen meest alle by der nacht;
Den Aap, die zijn zelfs van achteren niet kan decken,
Wil meest andere beschimpen en begecken.
Zegt Naturalisten overluydt,
Wat dees' drie haar doen beduydt,
Voor een Hofstede op den Hoef.
OHeere wilt haar niet vergeten,
Die hier dwalen, en den weg niet weten.
Op 't Krat van een Wagen by den Overtoom.
ZOo Godt door Jupiter de Mensch zoude staan,
Daar in wanneer de Menschen boos zijn;
Men zoude zien dat in korten tijt,
Hy Donder en Blixem werde quijt.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.In den Witten Engel.
INdien gy, 't geen g' uw' Heer ter eer
Doet, ook betoonde uw' hoogste Heer;
Wie zeide u niet, in menschen schijn,
Een lieven Engel Godts te zijn?
Op een Wagen.
VRienden in den noodt,
Vrienden in den doodt,
Vrienden achter den rugge,
Zijn drie starke brugge.
| |||||||||||||||||||||
Glas schrift.
EEn leelijk wijf dat voegt by eenen blinden Man;
Wijl hyze van een schoon' niet onderscheiden kan
In een Kerkglas.
Door de Turfdragers gegeven.
ONz' oude Moeder wy dus dragen om te branden,
En winnen 't daaglijks broodt met d'arbeydt onzer handen.
Maar wie ook in zijn vleesch den ouden Vader doodt,
Die wint voor zijne ziel het eeuwig Hemels-Broodt.
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.'t WEl-leven van een Predikant,
Sticht veel meer als zijn verstant.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Tot een Kaarsse-maker.
OM dat men zich by doncker niet zou loopen builen of wonden,
Verkooptmen hier Kaarssen by heele en halve ponden.
| |||||||||||||||||||||
J.v. Vondel,
Als hy Winckel-neering dede, trok na Deenmarcken omschulden in te manen; maar wierd zo bejegent, dat hy in een Glasschreef:
OHeer wilt my verlossen!
Van deze Deensche Ossen.
Onder een Aansprekers Bortje, Daar Mantels, Kannen, en Glazen op geschildert, waren.
STerven is ons erven.
Alles voor een civiele prijs.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Aan den Overtoom.
AL te Wijs dat krenkt veel zinnen,
Al te mal dat kan niet winnen:
Tusschen mal en vroet,
Wint menig Man zijn goet.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
TOebak, Bier, Brandewijn, Kaart, en een mooy Meysje,
Wil wel gebruikt zijn voor een reysje.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.
Op een Jager.
HIer leidt begraven een van de tyrannige Geesten,
Een grooten Vervolger van de wilde Beesten;
Maar om dit te wreeken, en te plagen dezen Plager,
De Doodt was den Hondt, en de Ziekte den Jager.
Zo is dan den Jager, hoe vroom of hoe sterk,
Gejaagt door de Doodt hier onder deze Zerk.
Op een Aansprekers Bortje t' Amsterdam, in de Sint Jacobs-straat.
HIer woont een Aanspreker van de Dooden;
Die mijn dienst heeft van nooden,
Kan my laaten ontbieden,
My zal vriendschap geschieden.
U L. Dienaar
CLAES GORNELISZ.
EEn Koddigen Haan, die zijn Peetjen gestorven was, dit Aansprekers Bortje gelezen hebbende, zondt aanstonds om Claes Cornelisz te haalen; welke zeer haastig, en met veel beleeftheden aldaar verscheen, en vraagde, of 'er iets van dien Heer zijn dienst was? Waar op den anderen vraagde, Ben jy Claes Cornelisz. de Aanspreker van de Dooden? Ja, mijn Heer, om u te dienen, zeyde de Aanspreecker met groote eerbiedigheit. Terstont vervolgde den anderen; Wel Claes Cornelisz. | |||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||
mijn Peetje is eergisteren gestorven, en wy Erfgenamen vinden eenige duistere woorden in haar Testament, die tweesins konnen opgevat worden; En dewijlje bent een Aanspreker van de Dooden, zoo heb ik u ontboden, datje haar eens wilde Aanspreken, en vragen, hoe dat haar eygentlijke meening hier ontrent geweest is. Hier had Claes Cornelisz. werk om dien Heer te vrede te stellen, maar droop eindelijk met beschaamde kaken ten huize uit, haalde aanstondts zijn Bortjen in, en naa langwylig overleg veranderde het zelve aldus:
Claes Cornelisz. die ter Begraeftenis bid en Aanspreekt,
Die is 't die hier dit Bortjen uit steekt;
Tot uwen dienst om de Lijcken te geleyden,
En ook om te schenken op Bruyloften en Maaltijden.
CLAES CORNELISZ.
U L. Dienaar.
Onder de Historie van Tobias, In een Glas geschildert t' Enkhuizen.
TObias was oudt,
Toen wierd hy getrouwt,
En hy maakte zijn Vrouw met kindt.
't Was jammer helaas!
Dat zulken fiksen Baas,
Door een Zwaluwe drek wierd blindt.
| |||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 94]
| |||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
t' Alkmaar in de Vyf Princen.
MEn blaast hier uit de Faam van Princen vijf op aarde,
Die door haar naam en faam de Thuin van 't Landt bewaarde.
Op 't Krat van een Wagen.
IN Benjamins zak de Beeker was,
Men bracht hem in Egypten ras,
In de Kerk t' Oosthuizen.
DIend Godt met yver en vier.
S.... S.... Predikant alhier.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
NUchteren is dezen in 't water verdroncken,
En is in 't zwemmen zeer haast neder gezonken
Welk ongeluk geschiede gewis,
Om dat hy wou zwemmen en was geen Vis.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
In de Beverwijk.
DIe Brandewijn behoeft uit Roemers, Glas of Kan,
Die kom vry onbedroeft in de Reyzende Man.
In een Glas daar twee Kleermakers Schaeren in geschildert stonden, dat een Snyder had gegeven, alwaar onder aan stont:
Ende Jezus sprak tot de Scharen.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
DE Mensch is vol van waardigheit,
Is hy daar byondankbaar,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||
Zijn waarde is niet gangbaar,
Noch hier, noch in der eeuwigheit.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
HIer in der aarde, by de swarte Mollen,
Leidt een Ontfanger van verschiede Tollen;
Is de ziel in den Hemel, zo is alle dingen wel:
Want daar waaren 'er veel die hem wenschten in de Hel.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
PIeter in de Byl, met het Hooft vol Muizenesten,
Die leidt begraven hier in de Stads Vesten.
Zijn geloof en leven was beide zonder lof,
Daarom hy ook begraven is buiten Kerk en Kerkof.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
In de Wijk.
ALs 't Meisje haar uitstrekt,
En de Wolf zijn muil lekt,
Wenscht de Wolf om een Lam,
En het Meisje om een pram.
Voor een Timmermans deur.
SAlomon was een wijs Vorst, en een machtig Koning,
Hy timmerde zijn Schepper een Huis en een Wooning:
Maar al ben ik zoo rijk niet noch zoo verstandig;
In 't Timmeren nochtans ben ik gaauw en handig
| |||||||||||||||||||||
Luyffel schrift.
Daar men Koussen en Paarde-tuig verkoopt.
VRiend wat schort 'er an,
Koussen of van de Roskam?
| |||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||
Grafschrift.
OCh lieve Lezer 't en is geen jok,
Hier leit begraven Coenradus Kok;
Hy kookte veelderley leckere beten,
Maar de Wormen hebben hem raauw opgegeten.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
SPreek niet van Timmerluy,
Noit is 'er slimmer bruy;
Eerst passen, dan meeten,
Dan tyenze aan 't eten,
Dan slijpense een Bijl,
Dan schijtenze een wijl,
Dan een beetje gepraat,
Daar meê word het avond laat.
Onder d' Afbeelding van
Jean de Labadie.
DIt 's 't Beeldt van Labadie, die man, daar elk van praat,
Van veelen teer gelieft, van meerder zeer gehaat,
Van wien dat veel tot lof, en meer tot laster schryven,
Doch is zijn werk uit Godt, het zal wel staande blyven.
Op Sweerts en Labadie.
Zou Sweerts wel winste doen met Labadieas plaat,
Wijl zy vertoont die Man die al de werelt haat?
O ja: daarom zal 't hem het meeste voordeel geven:
Want al die nu in twist in spijt en geldtzucht leven,
En die hy zelfs niet houd voor dochter of voor zoon
| |||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||
Die achten Labadie nochtans voor haar Patroon.
Meer Verssen zijnder mé te deelen;
Maar al te veel dat zou verveelen.
Voor een Kostschool t' Amsterdam, In de Wolve-straat.
LIef hebbers, sta wat stil, bedwing uw' vlugge treden,
Doorlees dit weinig Schrift van boven tot beneden,
Mijn dienst ik presenteer, om yder zijn begeeren,
Al wat hier onder staat perfect en wel te leeren:
Latijn, Hoogduitsch, Muziek, prompt leezen en welschrijven,
Boekhouden, Cijfren mê, om Koopmanschap te drijven.
Dit alles op het kort. Ook doen ik mijn verplichten,
Te maken naar uw'wensch, en Jaar- en Trouw-Gedichten.
Hendrik Zeel.
In een Corps de Garde.
EEren en Drincken,
Vijsten en stincken,
Vloeken en bruyen,
Is 't Wapen der Krijgsluyen.
Op een gegeesselden Dief. die tweemaal gebrandmerkt wierd.
ZIe hier een wonder slag, met roeden afgeslagen,
Zijn rugg' krijgt d'eer om twee Stadts Wapenen te dragen.
Dat dees' gestroopte Knecht een Goeyendief is, blijkt:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||
De Stadt heeft hem hier voor, als dubbel-goedt, ge-ijkt.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
In een Herberg by 't Raadhuis te Groningen.
DE deur van Staat en Achtbaatheid, ô Godt!
Vind d'armoede in het slot:
Maar voor den rijcken zot
Staat Hof en Raadhuis open.
De tong, met Goud bedropen,
Voert nu het hooghste woort.
De wijsheit werd versmoort,
Wanneer die zich vertoont
Met ongeschoeide voeten.
Geen Mensch wil haar begroeten.
In 't lomp en plomp gewaat.
Het Gelt regeert den Staat:
Men heerscht met eigen baat,
En niemand derft haar laken.
Want die die Noot wou kraken,
Die beet zijn tanden uit,
En kreegh een mont vol gal.
Dus blijft het recht geboit:
En d'arme wijsheit mal.
Onder een Luiffel, daar een Man, met Hooft, Armen en Voeten, door de Wereld. heen stak, en waar onder stondt:
Dus na ben ik door de Wereldt.
Waar een ander onder schreef by nacht:
MEt liegen en bedriegen zonder schromen,
Is deze Man dus na door de Werelt gekomen.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||
Bedrog, leefst du noch? Ja.
Ja. Zoud ik niet leven?
Ik word 'er door verheven.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
EEn Waart die drinkt en zelver speelt,
Een Hoer die lacht en lieflijk streelt,
Een Hondt die uit quâ oogen ziet,
Dat zijnder drie die dogen niet.
Weetje wie de vierde zy?
Zetter Jan in 't Ootje by;
Dat 's een man
Die liegen kan.
In 't Ruiterquartier te Leeuwarden.
GY reisbaar Luy, wie dat gy zijt;
Rijd niet verby, komt in met vlijt,
Hier vind gy Stalling t' aller tijdt,
En Vrouw en Mevt ten dienst bereit.
Men schaft hier alles, wijn en Bier,
En wat gy eyscht tot uw' plaizier.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
In 't Wapen van Zwolte Leeuwarden.
OCh dat de Wereld eens omwende,
En elk zijn eigen zelven kende,
En liet een ander zijn gebreken staan,
Het zou veel beter in de Wereld gaan.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
WAnneer een quade staat om uit uw' Huis te wijcken,
Zo houdt den schelm niet op, maar laat hem henen strijcken.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||
Als Duc d'Alba 't geschut voor Haarlem geplant had, wert in zijn leger, tot spijt der stadt, gezongen:
CHristus is opgestanden,
Te Haarlem is een buyt voor handen;
Dus willen wy allegaar vrolijk zijn,
Morgen zal de stadt ons eygen zijn,
Kyrie Eleyson.
In een glas by den Leidzen dam.
DE passer is een Graaff.
De bijl dat is een slaaff.
De Zaach heyt eene sin.
Het booren heyt veel moeyten in.
De schaaff maakt ruyg tot glat:
En het bier maakt drooge keelen nat
| |||||||||||||||||||||
Glasschrift,
Op een Studente kamer.
VEel leezens maakt zeer quade oogen.
Maar zot gepraat heeft groot vermogen;
Het strekt de zinnen tot een leer,
En 't vleit de geest en ooren zeer.
In den Haeg by het Armen-huys. Dit is in den ongegunden Brok.
HOe smaakt mijn benijden brok!
Als ik over straat gaa soo hoor ik geschiet en geschok.
Die my benyden om mijn profijt
Die breecken haar hooft en verslijten haar tijt.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||
Rout-om een Arm-bos.
DIe nimmer goet en doet aan and'ren,
Hoort in een Beed laar te verandren.
| |||||||||||||||||||||
Luyffelschrift.
Te Heemstede.
HIer verkoopt men Lake, Serge,en Greyne fijn,
Ook Garen en Zy, daar sy mé genaeit moeten zijn.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
EEn gryzaart die zich geeft tot minnen,
Die heeft twee quade vieren binnen.
En is hy daar galachtig by,
Gewis zo heeft hy 'er wel dry.
| |||||||||||||||||||||
Quitantie.
IK ondergeschreven beken ontfangen te hebben klaar:
Uit handen vande E: Jan de Coot Ontfanger en Trefurier voorwaar
Over alle de geestelijcke goederen der stede en heerlijkheit Medenblikswout
De som is in 't getal 30 guldens sonder fout;
En dat in Causie van een vierendeel Jaars Tractement seer bly
Van 't Koster en Schoolmeesters ampt gelooft het vry,
Dat ingegaan is doe men Oostmaant heeft geschreven
En geexprieert als men Slagtmaand heeft gekregen.
Actum Medenblixwout
Primo November klaar.
Anno 1682 voorwaar.
By mijn ondergeschreven
Mr Jan Pastoor,
Koster en Sanger voor.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift,
Te Asperen.
WAngunst niemands profijt,
Wilt elk op Godt betrouwen,
Of iemant my schoon benijt,
Fortuyn moet zijn loop houwen.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
GEluckig is het gantsche land
Wiens Koning heerscht met braaf verstant;
Of daar geen Vorst en wort verheven,
Als die zeer wijslik weet te leven.
Voor een Herberg buyten d'oude St. Antonis-poort.
DIt is 't Veerhuys van waarden,
Op Weesp, Muyden, en Naerden.
In 't Couvert van Wynekes Kaartspel.
HIer hebt gy d'allerfijnste Kaart
Van Wijnekes, alom vermaart.
Gebruiktz' alleenlijk tot vermaak,
So is het Speel geen quade saak,
Geen noodlot wert alhier getergt,
Soo weynig als een Wand'laar vergt
Het hoog bestier, op welken steen
Of aard in 't wandlen hy sal treen.
Men mach dan spelen: dog verband
Die eygen Liefd; als waar verpand
Aan u de beste gift voor al,
Maar wacht het Kaartspels wisselval;
Mijd scherssen, toorne, kijven, staan.
Valsch speelen, vloeken, arrigwaan:
Speelt maar om weynig gelt, en 't quaat
| |||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||
Hier voorgemeld, gy licht ontgaat.
Op de Haarlemmer-dijk, tegen over 't Heeren Logement, alwaar op de deur een Loot-gieter met een dubbelde pomp, geschildert staat, met deze verssen daar onder:
VIjf sinnen eyschen soo 'n werk.
Vijf sinnen vijf-maal is dit ambachs merk.
Vijf mannen hebben dit werk gerecht.
Vijf meesters sijnz' in plaats van knecht.
| |||||||||||||||||||||
VersjensDie tot UYTRECHT op de Straaten voor de Groene Triumph-Poorten zijn gestelt, in 't jaar 1673.
Aan de Eerste stond booven aan:
OM dat ik geweest ben een hater van Oranje,
Tot mijner schanden,
Moet ik in een pikton branden.
Daar onder stont:
DIt is gevlochten niet na konst,
Maar puer door welgenegen gonst.
Aan d' ander kant.
LIever te sterven met Oranje in 't velt,
Als van de Francen te zijn gequelt.
Daar onder
DIe Oranje schijnen, en niet en meenen,
Zijn niet waart datse van de Son werden beschenen.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||
Aen de tweede stonden deze regelen.
AL buygen de tacken, al kreukter het riet,
Nochtans soo kreukter Oranje niet,
Al was hy wat leegh, nu is hy verheven,
Godt laat ons door hem in vreugde leven.
Daar onder stond.
LEeft lang Doorluchte Vorst; drijft Bourbon van onse wall,
Gelijk als Schipio Haniball.
Aan de andere kant.
LAngh leef de Vorst, wiens hoogh verstant
Bedwingt der Francen dwingelant,
Daar onder:
LAngh leef de Prins in eeuwigheit,
Geluk zy hem, en zaligheit.
Aan de Derde triumphboogh stond:
LOoft Godt den Heer;
Die Oranje seer
Nu heeft verheeven,
Dies roepen seer
Veel t' sijner eer,
Oranje moet langh leeven.
Daar onder stond:
DE vreughde is Godt of seer soet
Die den Oranje stam ons doet,
Waar voor sijn haters nijgen,
Om soo van hem sijn gunst te krygen.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||
Aan de ander kant:
LOf zy Godt die den Oranje Helt,
Heeft op sijn Vaders troon gestelt,
En hem Stadthouder heeft gemaakt,
Tot schand' en spijt van die hem laakt.
Daar onder stond:
DE eene raakt onder, de ander komt boven.
Door oorlogs list,
En Burger twist,
Wort menich uit zijn goedt verschooven.
Aan de vierde stonden dese regelen.
VIva Oranje streeft,
Viva Prins Willem leeft,
Tot onser vreught gesangh.
Maar haar tot herten leet,
Welck fochton door een eedt,
Te smeen u ondergangh.
Daar onder stond:
DE onnoozelheit blinkt uit
Dan, als zy wort ten buit
Gegeven den Schavuit.
Aan de ander kant:
DEes poort tot eer gestelt,
Van onsen Prins den Helt,
Die ons verlost van Francen,
En van haar Heerschappye,
En swaare dwingelandye,
Vlecht met hem eere-kransen.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||
Daar onder stond:
MEt alle eerbiedigheid, en oprechtigheit.
Eer ik den Keyser, en Spanjen:
Maar 't hert is voor Oranje.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
In een Herbergh tot Nes op Ameland.
BIllands Assesuurs Sant Jacobs Kapitein
Die maakten op een tijd het bed geheel onrein:
Zoo dat men niet en wist;
Of ook niet konde weeten,
Dan of het was bepist,
En of het was bescheeten.
Op 't Krat van een wagen tot Harlingen.
EEn goede conscientie is beter als goud,
Hy is rijk genoeg die op Godt vertrout;
En daarom ben ik altijt gerust in mijn rijden,
Schoon dat'er veel in dese Stadt bennen die my benijden.
| |||||||||||||||||||||
Glas schrift.
NAchts in 't donker op te soeken,
De aldervuilste pockige hoeken,
Aan te hooren hoere lieten,
Zal een Venusjancker noit verdrieten.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Tot Dockum.
GElijk een pauw groen, geel en blauw opsteekt sijn veeren;
Zoo gaan ook alle Kaale en schraale Straatloopers brageeren.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.
Tot Groningen in de St. Martens kerk.
HIer rust dien vervaarlijcken Didrik de Vette,
Die hem twee daagen voor sijn doot ging op een weegschaal setten.
En hy woegh twee hondert en sestigh pontswaar.
Dit is geschiet in 't vijftienhonderste jaar.
Onder de Beelden Staande aan de Poorten van d'E. Heer Swartsenburgh Tot Beetgum in Friesland. Heraclitus.
AL waar den mensch om strijt
Is rook, en ydelheid:
Dit is daar Heraclijt,
Soo jammerlijk om schreit.
| |||||||||||||||||||||
Democritus.
EN roemt, verwaande mensch,
Op 's werelts eer noch pracht.
Hier wort uw 's herten wensch,
Van Demoerijt belacht.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Daar een Boom en 't Riet van de winde wordt neergeslagen. Vergeleeken by Hoovaardige en Ootmoedige.
DEn trotsen boom verheft zijn kruin ten hemelwaard:
Maar(laas) een harde winde verscheurt zijn sterke beenen;
| |||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||
Daar 't Riet in tegendeel duikt nedrig neer ter aard,
En rijst dan dan weder op, als d'onrust is verdweenen.
Op een Toebaksbriefje te Groningen.
HIer toont sich goe Toeback Verijn,
Vry dienstigh tot u medicijn,
Die krachtigh tegens hooftpijn werckt,
Tantpijn verjaaght, 't gesicht versterkt.
Daarom smookt vry by bier en wyn,
Ghy sult in kort genesen zijn.
Dese opregte Virgini Toback vint gy te koop by kleine partyen tot Groningen tusken de hoek van Suipenstraat hy
Op een Romer gesneden.
EEn Broose schenkt yets broos' aan hem die broosheit was.
Tot blijk van waare gunst schenk ik myn vriend dit glas.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
ALs gy gestreelt wort van een weert,
En als een hond uw quispelsteert,
Of als een Hoer uw vriendschap doet;
Denkt vry dat u zulcks kosten moet.
Voor een Barbiers winkel tot Leeuwarden daar den Samaritaan uithing.
GElijk den wijn, fijn,
Drieft zorge uit der herten:
Soo geneest Medecijn, pijn,
En ontlast van smarten.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||
Opschrift voor een Tabaksverkoper,
WIl dit schip niet zeylen, men mag het roeyen,
En ider mag hem met sijn eygen dingen moeyen.
F.C. Besteedster van Meysjens en Minne-moers, gaf de Meysjens deze les, als zy in haar huur gaan zoude.
DOchters, die tot achten slaapen,
En veeltijts door de Vensters gaapen,
En lang voor de Spiegel staan,
Laaten 't Huys-werk ongedaan.
Op een Bortje.
HIer stopt men alderhande goet, dat gescheurt of gesneden is.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel schrift.
In den Hage, op de Vismarkt.
IMaat vals zoekt Niemant t' achterhalen.
Maar hier is Niemant vry en Imant moet betalen.
Op 't Krat van een Wagen. t' Amsterdam.
ZIt onbevreest
Gerust van Geest
Op deze Wagen.
De Voerman zal,
En Godt voor al,
Wel zorge dragen.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
DE groote Plato zeit in zijne Phisicâ,
Dat, die geen Vrouw bemint is wel een bestia.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||
Voor een Herberg tot Leuven.
Hy moet gau zijn, die wil Tappen, en Wyn verkoopen,
En noch veel gauwer, die met het Gelach deur wil loopen.
Zeker rijk Man hadde dit Devijs in zijn Eet-zaal ophangen.
KLeyn onderwindt, en dat voordachtig,
Luttel woorden, en die waarachtig,
Goede manieren, in doen, en laaten,
Doen meenig koomen tot hooge Staaten.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Tot een Schoolmeester.
DAar is geen Silver of Vergult
Zo schoon, als 't Leeven sonder Schult,
Op een Bort geschreven, tot Zutphen.
GElijk een goet Meloen, zeer qualijk is te vinden,
Zoo gaat het heeden-daags, in 't kiezen van de Vrinden,
Van vijfrig qualijk een, daar mangelt dit en dat,
Een zelden trouwen Vrint of daar schort altijt wat.
Graf-schrift.
Van S.v.S.
ZIet hier leyt Steeven van der Stappen.
Die dronken dood viel van de Trappen:
Zo gy u, Dronkaarts niet bekeert,
Zowort gy ook geattrapeert,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||
Op een zilvere Tabaks-Doos.
VAn Vogelen, Honden, en Vrouwen.
Voor een vreuchjen, zeeven rouwen.
Op een Bortje voor een Schoorsteen.
FLuweel, en Sijd', is zeldsaam Kruyt,
Het blust het vuur ter Keuken uit.
Noch daar by.
ALop den Arm,
Niet in den Darm.
Eenen zeyde zeer aardig.
Hoe grooter Visch, hoe droever Water!
Een ander antwoorde daar op:
HOe grooter Heer,
Hoe meerder zeer;
Hoe grooter Huys,
Hoe meerder Kruys.
Op 't Krat van een Boere Wagen.
SPaaren, zorgen, klaagen,
Wassen alle Dagen.
Op een rijk Koopmans Kantoor.
EEn Tuysschers Handt,
Een Slockers Tandt,
Een Suypers Mondt,
Die gaan te grondt.
Maar,
EEn naarstig' Handt
Een spaarende Tandt,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||
Die nooden Gasten,
Als and're vasten.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Te Gornichem.
ALs imant de Fortuyne dient,
Dan waayt hem aan zo meenig Vrient,
Maar krijgt hy slaagen op den Kop,
Zo zijn de Vrienden weer haas-op.
Voor een Herberg, tot Leuven.
VEtte vogels, gladde veeren,
Die wat wint, mach watverteeren.
Voor een Liede-zangers Kelder, in de oude korte Warmoestraat.
MAlle Luy, verrotte Peeren,
Boecken, die geen deugd en leeren,
En vuyl'Eyeren overhoop,
Hoe meer om geld, hoe quader koop.
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.
Op een uysteeckende Gierigaart. I.v.S.
HIer onder leyt begraven Jan vander Scharen:
Hy storref, voor de Noen, om 't middagmaal te spaaren.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Op 't Stadhuys.
DOor gunst van Nichten en van Neven
Wert alle ding noch door gedreven.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Voor een Spek slachter in Zeelandt.
ZOo lang als 't Verken is op stal,
Zo baat het Verken niet met al;
Maar, als 't gekeelt is, heeft men Spek,
En zo zal 't gaan met ider vrek.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
DE gunst van 't Hof zeer licht verkeert,
Want 't waait'er zo de Prins begeert.
Een Besteedster van Meyden en Minnemoers, schreef aan haar Schoorsteen.
ZYt gy Meyt, of zijt gy Knecht,
Houd u Handen altijt recht.
Zijt gy Knecht, of zijt gy Maagt,
Maakt, dat gy u Eertje draagt.
Voor een Smits Schoorsteen.
ZO gy een Koopman wilt zijn,
Zo handelt in graanen, en in wijn:
Maar wilt gy zijn noch wijzer,
Zo handelt in Staal, en Yzer.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
GEen dienst zo nodig in een Land,
Als 't Ampt is van den Predicant.
Tot de Koster in een Bortje.
DIe d'aldernaaste woonen by de Kercken,
Zal men daar de laaste in merken.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
MEn prijst al wat een Prince doet,
Zo wel de boosheyt als het goet.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||
Een oude Waaltrapte Sarken in de O.K. en hoor de deeze droeve twee-spalt, tusschen de Voetianen, Coccejanen, &c. vertellen, ende dat men dwers tegen malkanderen aan preekt, zeyde, al zuchtende:
TUsschen de Toorne, ende de Choorde,
Preek zy Zuyd' en Noorde.
Waar op d'ander zeyde.
DAar staander nu veel op de Stoel,
Van Woorden heet, van Daden koel.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
DIe eenen Sot
Trout, om zijn kot,
Verliest het kot,
En houd den Sot.
Dit was van 't Masculin gesegt, een ander schreef' er by:
EN die een Wijf
Trouwt, om 't schoon lijf,
Verliest het lijf,
En houd het Wijf.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
DIe tot goê Schotels zich gewent,
Laat na een mager Testament.
Voor een Aansprekers Deur te Delft.
HEt gelt kost moeiten te vergaaren,
Het gelt kost moeiten te bewaaren;
Maar die 't heeftbewaart, en vergaart,
Moet zonder gelt gaan onder d'aard.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
EEt om te leven zo gy kond,
Maar leeft niet voor u leck're mondt.
Voor een Kelder.
EEn vrient in noot,
Geen schat zo groot.
| |||||||||||||||||||||
Luyffelschrift.
Tot een Kleermaker.
GEen Mensch men acht
Als uit sijn dragt.
Dies laat vry brave kleeren maken,
Wilt gy tot ampt of eer geraken.
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.
WAnneer de Groote oneenig zijn,
De Kleyne lijden meest de pijn.
Tegens een Paters deur wiert geplakt:
VEel menschen Paternosters dragen,
Die naar Gods wille niet en vragen.
Daar een ander by schreef.
DE droes in 't hert, Godt in de mond,
Dat houd men nu een looze vont.
Op een Parkement geschreven, en in een Lijst opgehangen.
DIe Sondags slaat het Quakel-been,
En in de week den Teerling-steen,
En 's Winters vischt. en Soomers vinkt,
Die heeft geen kuyp daar 't vleesch in stinkt.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||
De Trappen van des Menschen leven, In een Geleerdens zaal geschreven.
IN de Wieg is 't snotte-bel.
Op de straat is 't kinder spel.
In de jeugt is 't malligheyt.
In de wijste, ydelheyt.
In de oudste, suffery.
Siet, zo gaat ons tijd voorby.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Die met de Honden wel kan huilen,
En met het kussen werpen builen,
Die liegen kan, en t feyt verzaken.
Die zal best door de werelt raken.
Opschrift op een Viool de Gambo.
LEvendig heeft my de Bijl het Hooft doen breken.
Stom ben ik geboren, nu kunt gy my zeer lieflik hooren spreken.
Rontom een geschilderde Roos boven een Tafel.
AL wat hier onder de Roos geschiet,
Laat dat aldaar, en meldt het niet.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
AL zegt men veel met groote schijn.
De Zond' en laat geen zond te zijn.
In een geschildert Glas: alwaar verbeelt waren de 4 Elementen; als eerst een Visscher, daar onder stondt:
Ik zoek 't in 't Water.
2. Eenspittende Ackerman, daar by stondt:
Ik zoek 't in de Aarde.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||
3. Een Wyman, schietende na een Vogel, daar onder stondt:
Ik zoek 't in de Lucht.
4. Een Smit diesmeede, daar onder stondt:
Ik zoek 't in 't Vyer.
Daar tusschen stond een Juffrou, houdende haar Hand op haar Voor-schoot daar onder stondt.
Ach! doe Narren alle vier,
Was doe zoekst staat immer hier.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Domines, Papen en Predikanten,
Al gaanze in 't swart, ten zyn geen Santen.
Voor een Schoenlappers Pot-huys.
DE Heer van Wye;
Maakt olde en nye,
Dat is hem om gelt te doen,
Om sijn heerlikheit te houden in fatsoen;
En dat het om 't Geld niet waar,
Ik lapte niet een Paar.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
LEeft niet te lecket of te zacht;
Al hebt gy noch zo grooten macht.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Ik vaar liever op een Oorlogs-schip als ik op een Buijs zou,
Wat drommel roert het een ander hoe ik met mijn Wijf huijs hou.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||
Voor een Paarde-stal, boven een Paard dat geroskamt wort.
EEn Paart dat niet en let of deert,
Is voor de Roskam niet verveert.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
DE Ezels zijn in Staat te zien,
Het Gasthuijs is voor gaauwe lien.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Te Delft.
TOen Prins Willem doorschoten wiert had hy aan een rok met bont.
Hier gaat men uit schilderen, en men verkoopt alderhande Oly-verf by 't pont.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
Op 't Stadhuys.
GEen zo vreemd' of vuijle daat,
Of zy heeft haar Advocaat.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
HEt is gewis een groote Kunst
Te blijven in eens Princen gunst.
Noit wat' er Glas zo broos en teer,
Als gunste van een grooten Heer.
| |||||||||||||||||||||
Graf-schrift.
DIe zich houdt kleen,
Raakt op de been.
Die zich houdt groot,
Wert kaal en bloot.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||
Op een Mes gesneden.
MYn Wijf, mijn Kuyf, en mijn Stander;
Houd' ik voor mijn zelfs, niet voor een ander.
Op een Bleekery, te Rotterdom.
HIer Bleektmen voor Armen en Rijcken,
Ik bidje wilt niet van my wijcken,
Al is uw Linnen bescheten en stijf,
Ik wasch het schoon, en bleek het tot elks gerijf.
Alles om geld.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
EYge Hoend'ren, duurkoop eyeten,
Eyge Klokken, duurkoop beyeren,
Eygen Honden, duurkoop jacht.
Eyge Wagen, duurkoop vragt.
Maar een eygen deugtzaam Wijf,
Is goedkoop vermaak voor 't Lijf.
Op een Bortje.
Joseph wiert voor 20 Silverlingen verkocht, en sijn Broers konnen 't wel tuigen.
Hier setmen de Moer in, en men gaat uit Borstezuigen.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
In een Herberg buyten Tertolen.
DRie Middelburgers, twee Koopluy.
Drie Vlissingers, twee Stroopluy.
Drie Veerenaars, twee Nassouluy.
Drie Goesenaars, twee Bouwluy.
Drie Zierikzenaars, twee Advocaten.
Drie Tertolenaars, twee Soldaten.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||
Op de arm van een Uithangbort.
IK seg hy wijs en vroet is,
Die zijn tijt waarneemt terwijl hy goet is.
Op Kapiteyn Swart, met Juffr. Swart.
HEt spreekt-woordt liegt, wanneer het spreekt,
Dat Swart op Swart niet af en steekt.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
MYn hert en tong
Blijft even jong.
Maar mijn standaart en mijn bienen
Willen my niet langer dienen.
Voor de Slaapkamer van een Boere Schepen
OHeer! doet mijn aardze Rechter die genaden,
Het geen' ik niet versta, dat ik het wel mach raden.
Boven de Poort van de Hofstede genaamt Broekbergen, alwaar de Meyt van twee Kinderen tegelijk dien avond in de Kraam bevallen was, schreef zeker Vrient des nachts in passant boven het Woort Broekbergen.
Hy kon hem niet in zijn
Broek-bergen.
Aan een Luyffelte Heemstee, daar een Kat en een Muys tegen malkander geschildert staan.
HEemstee is wel schoon
Maar Haarlem spant de kroon.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||
Achter een Kar te Haarlem.
EN wilt geen secreten den Vrouwen vertrouwen,
Want Vrouwen secreten die zijngespleten.
| |||||||||||||||||||||
Casueel voorval.
WAnneer ik laast van Leyden quam
Gevaren na den Leydschen Dam,
En dat wy dicht by 't schouwtje waren,
Daar in ons Paart moest overvaren,
Zo vraagde een Juffrou in de schuyt,
Hoe hiet dat Dorp, daar voor ons uit?
Dat Dorp dat hiet, zeyd', Schipper Bouwen;
Gelijk dat Ding hiet, dat de Vrouwen,
En Vrijfters, naar het oud gebruik
In Holland, dragen voor haar buyk:
Terwijl dat ieder een vaste lachte,
Om 't antwoort dat men minst verwachte,
Voer hem een statig Predikant
Dus in den baart: 't Is sond' en schand,
Dat gy met eerelijke Vrouwen
Dus ongeschikt den spot durft houwen:
Maar Bouwen straks met 't hoedje of,
Zeyd', Domine, met u verlof,
'k Hadd' zo holbollig niet gesproken,
Zo ik van verr' maar had geroken,
Dat 'er maar ietwes waar misseyt,
Of dat zig uw' Eerwaardigheit,
Zo licht aan vrouwen Buyk zoustooten,
Het Dorp voor uit dat hiet Voorschoten.
Tot Harlem in de Groote Kerk.
UYt kristelijke Minne, Godt ter eeren,
Heeft Mr. Dirk Bram betrocken van sijne goeden,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||
Den Heyligen Geest, die daar voor uit zal keren,
Aan tien Poorters kinderen die ambachts leeren,
Elk een Brood 5 pond wegende, om haar te voeden
Des Zondags als sy, om quaat te verhoeden,
Hun onder den Meester ter Schoole begeeven.
Dit sal altijt duren en was na mijn vermoeden,
Als men vijftienhondert-drie-en-vijftig heeft geschreven.
| |||||||||||||||||||||
Glas-schrift.
DRinkt 's morgens Brandewijn,
Zo zult gy 's middag dorstig zijn.
Drinkt 's morgens Alssemwijn,
Zo zult gy 's middags slaaprig zijn
Drinkt 's morgens vroeg veel Zek,
Zo zult gy 's middags zijn heel gek.
Daar een ander tegen over in 't nevenstaande Glas schreef:
DRinkt 's morgens weinig Brandewijn,
't Zar goet voor slijm en hoesten zijn.
Drinkt 's morgens matig Alssemwijn,
't Zal goet voor maag en lever zijn.
Drinkt 's morgens vry een glaasjen Zek,
Gy krijgt 's middags tot eten trek.
Op een Fonteyn te Brussel.
FOnteyn Maria van het leven,
Wilt ons van boven vrede geven.
Voor een Appel-verkopers kelder
DAt de Labbebacken veel snaps hebben, dat het haar snater doet.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||
Hier verkooptmen blaauwe Kroosjes, Rietpeeren, blanke Borsjes, Hol-eersen, en Watersoet.
Voor een Betiel-winkel, t' Amsterdam op de Texelsche Kaay.
TOt Amsterdam binnen alzulke grote huyzen als in den Haag staan,
Hier verkooptmen alderhande Delts-porseleyn, zo wel Schotels als Kannen,
Ook Berger en Keulze graauwe Potten en Stoof pannen
En groote Pis-potten voor de Vrouwen die met kind'ren in de Texelze Kaag gaan.
| |||||||||||||||||||||
Geschildert. Glas-schrift.
JObs Wijf had eenen boozen kop,
O Heer geeft my gedult als Job.
In de Handboogs-doelen, te Brussel.
ALhierschiet ider tot zijn plaizier,
Ter eeren Goeds, en Sint Sebastiaan.
Dat gaat'er op aan.
Voor een Kammemakers Deur.
AL binnenze tot Amsterdam noch zo wild, op de Heylige weg kanmenze temmen.
Hier verkooptmen Luys en Nete-kammen, ook van Schilpad, om de knevels en Juffrouwen wijnbraauwen te kemmen.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
In Waterlandt tot een Koekebacker.
MEn hoeft nu tot Amsterdam op de Nieuwendijk niet te gaan,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||
Om confijte Koek of Boere-bedriegers te halen:
Wantje moet ze daar ook alzo duur als by my betalen,
En je hoeft hier geen half uur aan de Toonbank te staan:
En ze zullen je daar niet beter berechten als ik doe;
Want die hier een schellings Koek koopt, krijgt een half blanks korsje toe.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
Tot een Backer ontrent Heusden.
KAin sloeg Abel in 't Oosten doot,
Daarom woont Abel hier in 't Westen, en hy bakt 'er Broot.
Begravenis-briefje, Tegens Saturdag den 20. November 1659.
WErt U E. ter begravenisse gebeden in de Bewerwijk, met Mr. Pieter de Putter, vermaart Schilder van visschen, daar Zoon van is, Iosua de Putter, Notaris en Procureur voor de Heeren van de Gecommitteerde Raden, daar Broeders van zijn, Ian de Putter, vermaart Lakenkoper in 's Gravenhaag in de eyer-korf in de Veene-straat, en Cornelis de Putter, Wijnkoper in de Pape-straat in de putter, daar Swager van is Christoffel Dol, Boekverkoper, gewezen Vaandrig van de Burgery van Zirikzee, en jegenwoordig Luytenant van de Haagsche Schutterye, als mede Diaken van de Nieuwe Kerkin 't Padmoes in den Haag; daar groot vriend van was de Heer David Spinne-wieldrajer, Vroetschap dezer Stede, Diaken en Trommel-slager van de Be-
| |||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||
verwijksche Burgerye, het Lijk zal uitgedragen wordên, in de Peper-straat.
Als Vriend in Huys te komen, ten 2. uren.
In de KERK.
Met lange Mantel.
In een Vroemoers Bortje, t' Amsterdam.
LAat and're vryde Voolewyk, of het Verlangent-Hert uyt hangen zo veel alsze willen,
Ik heb ook noit een ander by mijn Werk gehadt, en ik laat mijn ook niet bedillen.
En als ik uit roeijen ben, staat'er gedurig alderhanden volk op mijn vloer.
Ik haal alzo veel kind'ren als een Stads Vroemoer.
R.W.
Op een Nachtwerkers Bortje.
DAtmen te Haarlem een Meermin broot leerde eten, en spinnen, mag my niet heugen.
Hier helptmen Nacht-werken, al raaktm'er mee op de praat,
Dat bruyt my niet. Ik veeg ook voor de rijkeluy haar Meyden saturdags de straat:
Die mijn dan een pot vet of wat ander leckers geven dat sy niet en meugen.
In een Herberg schreef eener op tafel ex tempore
GY Slemper zegt, mijn boek is kleyn:
Maar waart gy minder by de wijn,
En schreeft gy slechts zo veel als ik,
Mevrient het was dan eens zo dik.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||
Luyffel-schrift.
SAmsom bond' 300. Vossen aan malkander, en dat is zijn leeven niet meer gebeurt.
Hier set men Tanden in 's menschen mond, en men maakt makkelijke Banden voor die zijn gescheurt.
Voor een Smits.
VUlcanus was een Hoorenbeest,
Sijn Wijf een schoon Juweel;
Sijn Huys is voor een Smits geweest,
En achter een Bordeel.
Onder een Vithangbort.
DIt is in den bonten Os.
De oudste Zoon van Marte Pos.
Voor een Herbergs Poort.
DEes Poort staat op tot u gerijf,
En Keegelspel tot tijtverdrijf.
Voor een Herberg.
DIt is onder de dichte Linde.
Die 't glaasjen hier zoekt, die zal 't haast vinden.
Op 't Krat van een Wagen.
DIe hard rijd wint wel tijt
Maar raakt licht Paart en Wagen quijt.
V orzichtig en verstan-
Dig is een goed Voerman.
In den Haag op de Burgwal.
DEn Os weyd daar het groen is,
De Man woont daar hy van doen is.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||
Onder een uythangbort, daar twee Leeuwen in geschildert waaren.
DEze Leeuwen die hacken en klouwen
En dat voor het huys van Nassouwen.
Achter een Santvoortze Kar.
HIer aan is Stuur noch Bakboort,
Nochtans vaart deze Kar tusschen Haarlem en Santvoort.
Achter op een Wagen.
AChter deze nieuwe Wagen
Is een geelen Hengst geslagen,
Waarender twee graauwe voor
Ik ree myn leven niet uit het Spoor.
| |||||||||||||||||||||
Luyffel schrift.
Voor een Grutters huys,
HIer verkooptmen Erten en Bonen,
Treed vry binnen zonder te verschoonen,
Want men geeft 'er goed koop en goed bescheyt.
Dat sweer ik u by mijn Saligheyt.
| |||||||||||||||||||||
Op een Graf in de Nieuwe Kerk t'Amsterdam staan twee Muilen uytgebouwen, en daar by.F F uyt. Om dat alle zijn schulden betaalt zijnde, daar niet overschoot als een paar Muilen, maar quam effen uyt.
EYNDE. |