Zorg en de staat
(1989)–Abram de Swaan– Auteursrechtelijk beschermdWelzijn, onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenigde Staten in de nieuwe tijd
1 Informele saamhorigheid - fraude, strijd en wanbeheerDe onderlingebijstandsfondsen waren klein, maar intern zwak en kwetsbaar. De actuariële wetenschap, die nog in haar kinderschoenen stond, was hun onbekend. Ze hadden geen toegang tot statistieken en bezaten slechts een flauw benul van de verdeling van de te verzekeren risico's; er bestonden nog geen adequate sterfte- en ziektetabellen voor hun ledenbestand.Ga naar eind15 Dus konden de benodigde bijdragen niet worden berekend, maar werden ze vastgesteld volgens vage ervaringsregels en naar de geschatte draagkracht van de leden. Omdat inzicht in de risicoverdeling ontbrak, waren de fondsen geneigd mensen uit te sluiten die naar hun mening minder fatsoenlijk waren, een ongeregelde levenswandel hadden of in nood verkeerden, omdat in die gevallen niet op stipte betaling gerekend kon worden. Bovendien was vrijwel niemand van de leden vertrouwd met het beheer van betrekkelijk grote sommen gelds over een lange tijdsspanne. Wie de verleiding kon weerstaan om voor zichzelf te nemen, zou toch nog in een opwelling van vrijgevigheid anderen die het zwaar hadden kunnen onthalen.Ga naar eind16 Vrij vaak fungeerde de plaatselijke geestelijke of kroegbaas als penningmeester, de eerste omdat hij algemeen vertrouwd werd, en de laatste omdat hij competent geacht werd in financiële aangelegenheden.Ga naar eind17 Voor de leden van het fonds was ook de beslissing over wie er al dan niet recht hadden op een toelage iets nieuws. Ze vonden het moeilijk om simulanten uit te ziften of gelijke gevallen gelijk te behandelen, los van familie- of vriendschapsbanden. In zo'n persoonlijke context, zonder het richtsnoer van formele regeling of de bescherming van deskundige autoriteit, was het moeilijk om het ene lid uit te betalen en de aanspraak van een ander te verwerpen, zonder achterdocht en afgunst te wekken. Corruptie, fraude en vriendjespolitiek waren in de kleine onderlinge fondsen geen uitzondering. Bovendien werden de fondsen vaak verlamd door onderling wantrouwen en eindeloze conflicten. Om deze misstanden te verhelpen waren bekwame administrateurs nodig, geschoolde en onpartijdige huisbezoekers voor de zieken en behoeftigen, inzage in de boeken door buitenstaanders, en formele | |
[pagina 155]
| |
regels aan de hand waarvan de aanspraken op uitkering gedefinieerd werden. Kleine verenigingen hadden echter het geld niet om beroepskrachten in dienst te nemen, en evenmin de expertise om reglementen op te stellen. Maar in de grote verenigingen die zich zulke deskundige hulp en extern advies wél konden veroorloven, zou zelfbestuur al gauw betekenis verliezen. |
|