Zorg en de staat
(1989)–Abram de Swaan– Auteursrechtelijk beschermdWelzijn, onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenigde Staten in de nieuwe tijd
[pagina 8]
| |
Voorwoord bij de studenteneditieDit boek is indertijd niet geschreven om als studielectuur te worden voorgeschreven, maar om te midden van duizenden andere titels eerst een uitgever en vervolgens zijn lezers te vinden. Met die lezers is het goedgekomen. Inmiddels is dit boek vertaald in het Spaans, Duits en Frans en in het Nederlands. Oorspronkelijk had ik het in het Engels geschreven. De Nederlandse vertaling kwam mij dan ook vreemd voor: het waren wel mijn gedachten en het was ook wel mijn taal, maar het waren niet mijn woorden. Zo moet iemand zich voelen die zichzelf in een film ziet, maar dan gespeeld door een ander: je bent het wel, maar het blijft een vreemde. Met de vertaler heb ik net zo lang verbeterd tot er stond wat ik zeggen wilde. Deze studenteneditie is identiek aan de oorspronkelijke uitgave, op dit voorwoord na. Het boek heeft al jaren geleden zijn weg gevonden naar universiteiten en hogescholen. Maar wie denkt aan een studieboek, die denkt toch meteen aan verplichte kost, aan leeslijst en tentamens, aan studiezin en plichtsbesef.
Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Dat heeft alles te maken met de opkomst en de verbreiding van het onderwijs, eerst nog vooral voor jonge kinderen, later ook voor opgroeiende jongeren, en uiteindelijk voor een groot deel van de jonge volwassenen. Steeds meer mensen werd zo de mogelijkheid geboden om tien, twintig jaar lang onderwijs te volgen. Maar wat eerst een mogelijkheid was voor enkelen werd zo op den duur een noodzaak voor iedereen. Want wie geen diploma's heeft maakt weinig kans op de beter betaalde en interessantere functies. Zo is studeren voor de meesten toch dure plicht geworden. Maar uit dit Voorwoord wordt niet gevraagd. Het kan dus gevoeglijk worden overgeslagen. Maar nu ik die aandacht eenmaal heb, zal ik proberen de lezer nog zo'n driehonderd bladzijden bij de les te houden. Opgelet. Dit boek gaat over de verzorgingsstaat en zijn lange voorgeschiedenis van armenzorg, onderwijs en gezondheidszorg in de Nieuwe Tijd, die de afgelopen vijf eeuwen beslaat. Maar dit is geen geschiedenisboek. Het is een historisch-sociologische studie. De bevindingen van de vakhistorici worden hier geordend met behulp van sociologische theorieën en begrippen. Dat is een omstreden werkwijze. Geschiedkundigen hebben soms bezwaar tegen zo'n ordening van omvangrijk historisch materiaal in al zijn | |
[pagina 9]
| |
verscheidenheid binnen de strakke kaders van het sociologisch begrippenapparaat. En anderzijds geldt in de sociale wetenschappen een voorkeur voor de bestudering van de eigen tijd en bestaat er een weerstand tegen het onderzoek van ontwikkelingen op de lange termijn, zoals dat hier is ondernomen. Maar in de gebeurtenissen die hier beschreven zijn, hoe rijk geschakeerd en soms grillig ook, is een patroon te onderkennen: de veranderingen vertonen een structuur. In de loop van vijfhonderd jaar heeft zich een proces voltrokken: het collectiviseringsproces. In dit boek doet zich nog een tweede confrontatie voor, en wel die tussen twee sociaal-wetenschappelijke scholen. De ene richting is die van de individualistische theorie van de rationele keuze, waarin het gaat om de enkeling die vooral op eigen voordeel uit is. In de andere richting gaat het juist om de verhoudingen tussen mensen in onderlinge samenhang, en in gedurige en gestructureerde verandering. Met het kernbegrip van het collectiviseringsproces zijn deze beide benaderingen te zamen te brengen. En ook deze poging tot synthese heeft in beide kampen weerstand en instemming opgeroepen.Ga naar voetnoot1 Dit boek heeft dan ook heel wat discussie uitgelokt. De belangrijkste kritiek verscheen in de vaktijdschriften. Wie nog eens dieper op de materie in wil gaan kan daar de argumenten en de tegenargumenten vinden.Ga naar voetnoot2 Ik ga hier niet nog eens uitvoerig mijn gelijk halen, dat heb ik daar al gedaan. Maar wat zijn nu de voornaamste geschilpunten die in de kritiek naar voren komen? | |
[pagina 10]
| |
Ik zou er te zeer van uitgaan dat mensen hun eigenbelang nastreven. Nu komt dat woord ‘eigenbelang’ in het hele boek maar één keer voor, en dan nog in een citaat; ik zing het lied van het egoïsme blijkbaar als Papageno: met het slot op de mond. Maar over belangen gaat het wel degelijk. Ik ga ervan uit dat mensen in het algemeen ‘waakzaam’ en ‘beramend’ zijn, ook eenvoudige, gelovige, gevoelige en behoudende mensen. Wanneer het er voor hen echt op aankomt zullen ze goed opletten dat hun overlevingskansen niet geschaad worden. Boeren passen op hun land, arbeiders op hun loon en winkeliers op hun winkel. En bovendien, wanneer hun bestaansbelangen in het geding lijken, dan zinnen ze op de best mogelijke manier om hun positie te behouden of zelfs hun levensomstandigheden te verbeteren. Dat wil nog niet zeggen dat ze de rationele, berekenende strategen van hun eigen voortbestaan zijn, maar wel dat ze op de beslissende momenten opletten en nadenken. De lezer, die zelf vast ook een mens is, en heel wat mensen kent, kan om te beginnen uit eigen ervaringen nagaan of ik de mensheid te hard en te sluw voorstel. Maar dat is niet genoeg. Zo'n methodologisch uitgangspunt moet aannemelijk gemaakt worden met verder historisch en eigentijds onderzoek. Met het eerste verwijt hangt een ander bezwaar samen: ik zou te weinig oog hebben voor de drijvende kracht die uitgaat van geloofsbeginselen, doe onvoldoende recht aan de macht der gewoonte en geef te weinig gewicht aan de drang van het gevoel. Daar zit wel wat in. Inderdaad telde voor de middeleeuwers de christenplicht van de liefdadigheid zwaar. Maar leefden ze ernaar? Soms, maar meestal niet. De meeste mensen hielden er wel principes op na, maar ze hielden zich er niet altijd aan. Uiteraard, mensen zijn ook gewoontedieren. En ze zullen gewoontegetrouw aan de armen gegeven hebben, vooral aan nabije, verwante en vertrouwde behoeftigen. Maar hoe stonden ze tegenover verre, vreemde, ongezeglijke, ziekelijke en bedreigende armen, waar ze niet aan gewend waren? Natuurlijk lieten mensen zich soms gaan in een emotionele opwelling, bijvoorbeeld van medelijden, misschien toen nog wel vaker dan nu. En even sterk waren hun aanvallen van afkeer, woede en minachting voor allerhande vreemd en haveloos gespuis. Gevoelens gaan nu eenmaal vele kanten op. De vraag die ik stel is een andere: konden mensen wel naar hun liefdadige beginselen en gebruiken leven, en hun gevoelens van mededogen volgen als het er echt op aankwam? En het antwoord luidt: ‘nee’. Of beter, het hangt ervan af hoe de anderen zich gedragen. Iemand kan niet individueel liefdadig en vrijgevig zijn. Hij haalt zich alle behoeftigen aan. En op is op. | |
[pagina 11]
| |
Mensen moeten er op kunnen rekenen dat anderen eveneens vrijgevig zullen blijken. Alleen dan is het mogelijk de armen ook op termijn te onderhouden. Ik heb iets te zeggen dat eenvoudig is en nieuw; de eenvoud maakt dat soms over het nieuwe heen gelezen wordt. Tot zover de lotgevallen van het boek in de kritiek. Maar wat zijn sinds 1988, het jaar van verschijning, de lotgevallen geweest van de verzorgingsstaat in de crisis? Hoe dichterbij de gebeurtenissen komen, des te moeilijker zijn ze te beoordelen. Des te meer zijn de tijdgenoten zelf partij in de controverses van het moment. Van dag tot dag lijkt het of de sociale zekerheid als een dufgeslagen bokser rondwankelt in de politieke arena. Maar hoe is het de verzorgingsstaat vergaan over een langere periode, niet van weken of maanden, maar van de laatste tien jaar. In grote trekken geldt de constatering uit het slothoofdstuk nog steeds: de snelle groei van de verzorgingsarrangementen kon niet altoos doorgaan, anders zou op een gegeven moment het hele nationale inkomen als premie worden geïnd en als uitkering weer worden herverdeeld. De uitbreiding werd dus, vaak met veel pijn en strijd, tot staan gebracht. Voor de verzorgingsstaat begon een fase van consolidatie. Daar bleef het niet bij. Een aantal verzorgingsarrangementen werd ingekrompen, de uitkeringen werden verlaagd, of de trekkingsrechten werden opgezegd. Vaak bleek dan na verloop van tijd dat de ene bezuiniging werd goedgemaakt door de andere verruiming. Er werd wel veel gekneed en geknepen, maar per saldo niet zoveel gesnoeid en gesneden. In veel landen hielden de sociale voorzieningen die samenhingen met het arbeidsverleden het beste stand. Daar was immers hard voor gewerkt, de mensen vonden dat ze er recht op hadden en gunden het een ander ook. Ze waren bereid en in staat om voor die rechten op te komen, als kiezers en als werknemers. Toch is ook op die regelingen in de afgelopen jaren soms fors bezuinigd. En meer en meer worden de sociale verzekeringen overgeheveld naar particuliere verzekeraars, al blijft de staat de voorwaarden dicteren. De meest gevestigde beroepen en de langst bestaande verzorgingsarrangementen bleken het meest weerbaar. De medici en de verpleging zijn goed georganiseerd en sterk vertegenwoordigd in politieke kringen; de gezondheidszorg heeft goed standgehouden. Het onderwijs is ook al van oudsher georganiseerd in vakbonden, schoolbesturen en ouderverenigingen, met talrijke uitlopers naar politieke partijen en departementen; het heeft zich dan ook goed weten te weren. Het meest bedreigd zijn de uitkeringen die niet gekoppeld zijn aan de arbeidsloopbaan. Dus allereerst de sociale bijstand. Vooral in Engeland en | |
[pagina 12]
| |
de Verenigde Staten is daarop beknibbeld. Ook daar blijkt dat wat de ene hand afneemt, de andere hand vaak weer uitdeelt met alternatieve regelingen. Maar dan is het wankel bestaansevenwicht van de maatschappelijk minst weerbaren al verstoord. Nu de dreiging van het communisme is weggevallen, lijkt ook het gevaar bezworen van een radicale arbeidersbeweging die bij voorbaat moet worden afgekocht met een ruimhartig sociaal compromis. De westerse staten hebben geen vijand meer en daarom zijn ze voor hun burgers ook niet meer zo dringend nodig en zo dwingend aanwezig. In de afgelopen jaren zijn her en der allerlei belemmeringen opgeruimd voor het vrij verkeer van goederen, personen en kapitaal. Producten die in verre landen voor lage lonen zijn geproduceerd, worden hier verkocht tegen prijzen waarvoor ze door westerse arbeiders met de hier geldende lonen niet meer gemaakt kunnen worden. Bovendien melden zich in die westerse landen immigranten uit verre streken die bereid zijn voor hetzelfde geld of voor veel minder hetzelfde of het minder geachte werk te doen. En ten slotte kunnen ondernemers steeds gemakkelijker hun kapitaal investeren in die veraf-gelegen landen om te profiteren van de veel lagere productiekosten daar. Door die driewerf verhevigde internationale concurrentie komen de arbeidslonen in de rijke westerse landen onder zware druk te staan. Het ligt dan voor de hand om op de arbeidskosten te besparen door vermindering van de sociale premies en dus door bezuiniging op de sociale uitkeringen. Vandaar. Maar dit is pas de eerste ronde in de redenering. De internationale concurrentie leidt tot een internationale herverdeling van arbeid en kapitaal, en tot spreiding van informatie en expertise. Op de lange termijn heeft dat ook voordelen. Maar in deze fase van schoksgewijze aanpassing vallen die veel minder op. Maar dit gaat al aan het onderwerp van dit boek voorbij en sluit aan bij de slotzin: zal het collectiviseringsproces dat in deze eeuw het niveau van nationale staten heeft bereikt zich straks ook op wereldniveau doorzetten? Dat is nog steeds de vraag.Ga naar voetnoot3 |
|