Pannekoeken bakken
(1929)–Anna Sutorius– Auteursrecht onbekend
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
‘Hé,’ roept Pieter, ‘mag ik ook mee?’
‘Goed, draag jij de kan dan maar,
Denk goed na en niets vergeten,
Anders komt de koek niet klaar.’
Trien, met Tootje op den arm,
Roept nog: ‘Piet, voorzichtig, hoor!’
Doch hij lacht eens; stel je voor, zeg!
En hij stapt parmantig door.
| |
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
‘Hier de olie, daar de krentjes,
Goed wat meel,’ zoo praat vrouw Plas,
‘Zal 'k er niet wat suiker bij doen,
Want dat komt toch ook van pas!’
Pieterman staat maar te kijken,
Hij had graag zóóveel gekocht!
‘O,’ dacht hij, ‘als 'k hier mijn zakken,
Toch eens even vullen mocht!’
| |
[pagina 7]
| |
[pagina 8]
| |
Stap voor stapje, heel voorzichtig,
Gaat het drietal weer op pad,
Zuigend op een lekker zuurtje,
Dat vrouw Plas gegeven had.
Stap voor stapje, 't is toch zwaar, hoor,
Even bij den bakker aan
Voor de gist en dan naar huis toe,
't Drietal heeft het knap gedaan.
| |
[pagina 9]
| |
[pagina 10]
| |
‘Mooi,’ zegt Trien, ‘nu deeg gaan maken,
'k Weet precies hoe Moes dat doet,
O, wat moet je vreeslijk roeren,
Maar dan wordt 't beslag ook goed.’
Piet staat heel dicht bij de stroopkan,
Och, hij had zoo'n ergen zin,
Mocht ik maar, dan stak ik even
Met één vingertop er in.
| |
[pagina 11]
| |
[pagina 12]
| |
‘Zoo, 't is klaar, nu moet het rijzen,
Jo, pak op, voorzichtig, zeg!
'k Zal een doek uit 't kastje krijgen,
Die 'k er over henen leg.
't Staat hier goed, vlak bij het haardvuur,
O, die smulpartij wordt fijn.
Heerlijk, als ons lieve moesje,
Nu maar heel gauw thuis kon zijn.’
| |
[pagina 13]
| |
[pagina 14]
| |
Telkens gaan ze even kijken,
Ja, het ziet er prachtig uit!
En ze letten in hun ijver,
Niet op Piet, dien kleinen guit.
En die denkt: ‘'t Is best Katrientje,
Kijk jij nou maar naar je deeg,
Ik snoep even uit de stroopkan,
Nee, ik eet ze heusch niet leeg.’
| |
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
Plots krijgt Trien hem in de gaten;
‘Bengel, zeg wat doe jij daar?’
Pieter schrikt, daar valt de kan om,
En dan.... O, da's vréés'lijk náár!
Heel de kleverige massa,
Komt op Toosje's kopje neer.
O! Wat zijn ze toch geschrokken,
Maar gelukkig doet 't geen zeer.
| |
[pagina 17]
| |
[pagina 18]
| |
‘Kom maar heel gauw mee naar buiten,
Op het plaatsje, Tootje mijn!’
Tootje likt eens, Tootje lacht eens,
Want die stroop, die smaakt wat fijn!
Pietje staat beduusd te kijken,
Denkt, ik haal gauw nieuwe stroop!
Moesje zal beslist niet boos zijn,
Als 'k ze uit mijn spaarpot koop.
| |
[pagina 19]
| |
[pagina 20]
| |
Daar is Moeder, nu wordt 't feest, hoor!
Zij gaat daad'lijk aan den gang,
Trien zal vlug de tafel dekken,
Want het bakken duurt niet lang.
Pieterman gaat bankjes halen,
Moeder's stoel wordt klaar gezet,
Dan de stroopkan in 't midden,
Heerlijk, nu begint de pret!
| |
[pagina 21]
| |
[pagina 22]
| |
Moeder voert haar kleine Tootje,
Die hapt als een jongen spreeuw,
Trientje plaagt: ‘Jij Pieter lijkt wel,
Op een hongerigen leeuw.’
't Stapeltje gaat danig slinken,
Als er zulke eters zijn.
Straks krijgt Moes van elk een zoentje:
‘Moedertje, ze waren fijn!’
| |
[pagina 23]
| |
|