De godlievende ziel vertoont in zinnebeelden
(1724)–Jan Suderman– Auteursrechtvrij
[pagina *47]
| |
Incipiendum. | |
[pagina 58]
| |
II.Men moet beginnen. | |
WAt baet verlangen, dralen, dreigen,
Men moet zyn hart en zinnen neigen,
Ja overgeven, en met kracht
(Uit enkle liefde toegebracht)
Beginnen; schoon men legg', van allen
Verlaten, op den gront gevallen.
Godts Liefde zelf biedt hare hant
En wyst naer hooger vaderlant.
Daer is, misschien, een storm te wachten;
Want wint en wolk dreigt droeve nachten.
Nochtans, een ziel, die 't hoogste goet
Heeft in 't gezicht, voelt haer gemoet
Ontbranden door een vuur van binnen,
Dat allen tegenstant verwinnen
En haer gelukkigh maken zal.
Zoo zal de Schepper van 't heel-al,
De Vader der bermhartigheden,
Van zynen rechterstoel getreden,
Haer blyde ontfangen, en voortaen
Als zyne welverkorene aen -
En opgevat, tot hulp verstrekken,
En hare laffe geesten wekken.
|
|