de donkere velden; in Frankrijk bijvoorbeeld speelt men op de lichte velden. Om standen en zetten op het bord te kunnen aanduiden worden de speelvelden geacht genummerd te zijn van 1 t/m 50, in dezelfde volgorde als de woorden in een boek. In de aanvangsstelling van een partij heeft zwart schijven op 1 t/m 20 en wit op 31 t/m 50. Wit begint; vervolgens zetten de spelers om beurten. Een schijf mag één veld diagonaal vooruit (nooit achteruit) naar een onbezet veld gespeeld worden. Slaan van een schijf geschiedt door over een aangrenzende vijandelijk stuk naar een onbezet veld te springen en daarna het vijandelijk stuk van het bord te nemen. Slaan mag zowel diagonaal vooruit als achteruit en is bovendien verplicht. Een schijf die door een zet of slag eindigt op de velden 1 t/m 5 voor wit of 46 t/m 50 voor zwart (de zg. damlijnen), wordt tot dam gekroond door er een tweede stuk van dezelfde kleur op te plaatsen, waarna het een dam genoemd wordt. Een dam mag vooruit en achteruit zetten over de gehele (diagonale) lijn, waarop zij staat, voor zover deze vrij is.
De dam kan elk vijandelijk stuk dat zij op haar weg ontmoet en waarachter zich een of meer onbezette velden bevinden, slaan.
Meerslag gaat voor d.w.z. men moet bij verschillende slagmogelijkheden het grootste aantal stukken slaan, waarbij zowel dam als schijf voor één stuk telt; de schijven mogen pas van het bord worden verwijderd, nadat de slag volledig is uitgevoerd. Men mag bij het slaan wel meermalen het zelfde veld, doch niet tweemaal dezelfde stuk passeren. Damslag gaat niet voor. Wie aan zet zijnde niet meer kan spelen, heeft verloren.
Behalve deze speelwijze zijn er nog andere zoals Friese dammen, Canadees dammen, Russisch dammen enz.
Op grond van vondsten van borden en stukken heeft men lang gemeend dat het damspel reeds ca. 2000 vóór Christus door de Egyptenaren zou zijn beoefend. Thans heeft men redenen aan te nemen dat de spelregels van het betrokken spel fundamenteel verschillen van die van het huidige damspel. Volgens recente gegevens is het spel in de 11de eeuw in Zuid-Frankrijk ontstaan.
Het oudste bewaard gebleven damboek dateert van 1591. Vóór de 18de eeuw werd uitsluitend gespeeld op een bord met 64 velden, het spelen op de 100 ruiten werd ca. 1722 in Parijs ontwikkeld.
In 1947 werd in Parijs de Federation Mondiale du Jeu de Dames (zie FMJD); oftewel de wereld dambond opgericht.
Het damspel werd met de komst van de Nederlandse kolonisten naar Suriname (1667) mogelijkerwijs hier geïntroduceerd. In die dagen moet dan dit spel in kleine kringen binnenshuis zijn gespeeld.
Het zou echter tot na de Eerste Wereldoorlog duren eer het damspel daadwerkelijk haar intrede in Suriname zou doen.
Van 1920-1924 werd dit spel voornamelijk aan de Heiligenweg en de Saramaccastraat (manjawinkri) in het openbaar gespeeld. Ook in het militair tehuis werd gedamd. Zo werd in de week van 23 mei 1921 een damtournooi georganiseerd en als winnaars kwamen uit de bus de fuseliers Starke, Shermacher en van Bochoven, die respectievelijk als prijs ontvingen sf. 10,00, sf. 5,-- en sf. 3,-.
Een ander tournooi vond op 30 april 1924 onder de belastingsambtenaren plaats en de dammers waren in twee klassen verdeeld. In de eerste klasse waren er 6 deelnemers en in de tweede klasse 4.
Ch. Huisden en W. Sjoe A Gnie werden eerste en tweede in de eerste klasse, terwijl in de tweede klasse J. Lindveld en E. van Hetten de 1ste en 2de plaats bezetten.
Uit vorengenoemde tournooien kan worden opgemaakt dat het damspel in de twintiger jaren al in georganiseerd verband werd gespeeld.
In 1925 waren er nog meer bekende dam-centra o.a. Halikibe, Freemangrond (Anton de Komstraat), Waterkant (oude steiger) en Poelepantje (winkel Wong A Liem). De heer I. Fernandes, vader van Jules Fernandes had een zitbank op Poelepantje doen plaatsen hier vonden destijds de belangrijkste damwedstrijden plaats.
In die jaren speelde men ‘damslag gaat voor’ d.w.z. er moest met de dam geslagen worden, al kon men met een schijf meer stukken van de tegenstander slaan. Ook werd bij afspraak de z.g. brong stong speelwijze toegepast. Brong stong hield in dat als de ene speler met een schijf of dam moest slaan, doch zulks vergeten had te doen, de tegenstander het stuk (stong) waarmee geslagen moest worden, van het bord mocht nemen na eerst tegen het stuk geblazen te hebben (bro winti gi a stong). De z.g. brong stong is geen Surinaamse uitvinding, daar in een officieel damtijdschrift van 1906 stond vermeld dat blazen tegen een stuk bij art. 14 van het algemeen reglement van het damspel d.d. mei 1904 officieel werd afgeschaft in Nederland.
Het waren voornamelijk volwassenen die op de bovengenoemde plaatsen in Suriname dam speelden. Men speelde meestal tegen inzet. Er werden ook ere-partijen gespeeld en er werd ook voor BOB gespeeld.
BOB was een populaire koele drank die door schaafijsventers als volgt werd gebrouwen; een groot glas schaafijs, veel melk, suiker of gekleurde stroop, flink roeren en klaar was ..... BOB.
In die tijd noteerde men de partijen niet, hetgeen wel jammer is daar de huidige dammers er veel van konden hebben geleerd. Zeer bekwame dammers in de beginjaren zijn: Baas Pinto, Hafiskhan, Nehboo, Baas Watkin Jagot, Anjie, Bartje Jessurun, Karimin en Jacques Amzand (zie Jacques Amzand).
De heer de Vries (vader van ex-bankdirekteur Erwin de Vries), die als evenknie van Baas Pinto bekend stond, was onder de notabelen van Paramaribo aktief met het damspel.
Van 1927 tot 1935 waren Poelepantje, Pontenwerfstraat (Anton de Komstraat) en achter de markt de meest bekende dam-centra. Nieuwe dammers die in deze periode kwamen opdagen waren: Dougle, Marcus, Leo Duiker, Claiber, Soe Agnie, Lim A Po, Johan Adolf Pengel, Sijpel de Vries, de onderwijzer Asin, Louis Sen A Kaw (zie Louis Sen A Kaw), Abdoel Ghanie, Coupain, Hugo de Miranda, Max Bonse en Adjiedji Bakas.
De Miranda en Bakas waren in die dagen de jeugdigen van de groep. Meester Asin stond toen bekend als de