Versbouw en ritme in de tijd van '80
(1934)–Garmt Stuiveling– Auteursrecht onbekend
[pagina 233]
| |
Bijlagen | |
[pagina 235]
| |
Bijlage 1.Onderstaand crities sonnet, uit de laatste levensjaren van Mr. W.W. van Lennep, is het enige literaire dokument, dat onuitgegeven nog tussen de weinige van hem afkomstige archief-stukken te vinden was. Het typeert Van Lennep's houding tegenover de Tachtigers. Het sonnet wordt hier gepubliceerd met welwillende toestemming van de eigenaar Jhr. Mr. D.E. van Lennep. Wat ik van harte wensch, dat Mevrouw Helène Lapidoth-Swart naar waarheid mocht kunnen zeggen en doen. Na de lezing van hare doodmelankolieke verzen- Rust.
'k Zond U de laatste van mijn rouwsonnetten
Een nieuwe geest doortrilt mijn moede snaar
Want vroolijk spelend, lachend, jokkend zetten
Zich stoeiende elven op mijn huisaltaar.
Zij vangen zorgen met hun poppenetten,
Zij spotten oolijk met de sombre schaar
Der levensweeënGa naar voetnoot1) en zoet streelend betten
Ze met nepenthe-vocht mijn donker haar.
Ik liet mijn vlammenkroonGa naar voetnoot2) in d' afgrond glijden
En zie mij door een schooner licht omgloord,
Dat 'tintelt, vonkelt, gloeit van alle zijden
En bloost van rozen in ons kille noordGa naar voetnoot3)
Ach verg niet, dat ik langer zing van lijden
En laat mij in mijn zielsvreugd ongestoord.
April 1900 door W.W. van Lennep. |
|