| |
| |
| |
[Schrijversprentenboek]
1 - Lindenhof, het geboortehuis van Henriette van der Schalk te
Noordwijk, Lindenplein 1.
2 - Beginregels van een gedicht uit: ‘De nieuwe geboort’
(verschenen november 1902).
Ruik ik de reuk der bloesemende linden,
ruik ik de reuken waar ik eens van zong
toen zang en geur aanwiekte' op alle winden,
dan glijdt een vroeger zoet over de tong ...
| |
| |
3 - Mr. Theodoor Willem van der Schalk.
4 - Uit: ‘Het vuur brandde voort’ (1949).
Mijn vader was notaris te Noordwijk, een bloeiend dorp
tusschen de bollenvelden, op een half uurtje afstand van de zee. Zooals ik
hem mij herinner uit mijn kinderjaren was hij van een zeldzame manlijke
schoonheid. Hij had een edel gevormden schedel, kleine diepliggende donkere
oogen, een arendsneus, fijngevormde zinnelijke lippen en een frissche
gelaatskleur.
5 - Anna Ida van der Schalk-van der Hoeven.
6 - Henriette als kind.
7 - Uit: ‘Het vuur brandde voort’.
Mijn moeder voldeed niet aan de klassieke
schoonheidsnormen, daarvoor was haar gelaatskleur niet bloeiend genoeg en
waren haar trekken te weinig regelmatig. Maar er ging een zeldzame bekoring
van haar uit en iedereen werd getroffen door haar lieftalligheid en gratie,
meer nog door het zielvolle in haar blik, haar stem en haar gebaren.
| |
| |
8 - Op vijftienjarige leeftijd.
9 - Uit: Dr. K. Proost, ‘Henriëtte Roland Holst in haar strijd om
gemeenschap’ (1937).
...zij was een teruggetrokken, droomerig, maar ook een
wild en slordig kind, dat zich moeilijk schikken kon, vaak recalcitrant was
en uit den band sprong, waarbij vooral de gouvernantes het nog al eens
moesten ontgelden. Maar ook haar familie kon zij het lastig genoeg maken en
toen op haar twaalfde jaar een oom eens bemiddelend optrad en haar poogde
duidelijk te maken dat zij toch met haar familie leven moest, was haar
eenige reactie: ‘ik word toch dichteres’.
10 - Een der vroegste gedichten; onder de tweede strofe gedateerd:
Noordwijk 26 October (1884).
| |
| |
11 - Prof. Dr. A. Kuenen, bij wiens dood Henriette van der Schalk
twee sonnetten schreef.
12 - Albert Verwey.
13 - Kitty Verwey-van Vloten.
15 - Gedicht van Henriette van der Schalk, door Toorop gedrukt in
de ‘Catalogue de la première exposition annuelle’ Anvers Mai-Juin 1892.
In vs. 1 is ‘om’ een drukfout voor ‘oud’.
16 - Uit een brief van Verwey aan Toorop, 6 of 7 juni
1892.
Haar sonnet in die Catalogus is een uiligheid. 't Zit vol
fouten. Drukfouten. Bovendien heeft ze 't later veel verbeterd. Maar
uitgegeven - onder goeie lui bederft 't 'r reputatie. Grooter ondienst kun
je haar niet doen dan haar op de spraak te brengen. Haar - ik bedoel haar
talent en haar later - mogelijken goeden naam als auteur.
| |
| |
14 - Jan Th. Toorop.
17 - Bericht uit het Leidsch Dagblad, 30 juni 1892.
18 - Mevrouw Van der Schalk, naar een tekening van R.N. Roland
Holst, 1895.
| |
| |
19 - Herman Gorter.
20 - Uit: ‘Sonnetten en verzen in terzinen geschreven’ (verschenen
januari 1896).
Ik leefde, en wijsheid was voor mij een woord;
toen werd ik genoodigd haar gast te wezen
door Dante's princelijk en machtig woord.
Rijkelijk at mijn ziel van wat hij bood
en zoo is al mijn kennis van haar wezen
van hem afkomstig, als van koren brood.
21 - Begin van een ongepubliceerd gebleven vertaling van Dantes
‘Convivio’.
| |
| |
22-23 - De Nieuwe Gids, jrg. VIII, afl. 5, juni 1893, met op blz.
226-231 het eigenlijke debuut: Verzen, van Henriëtte van der
Schalk.
23
24 - Henriette met haar moeder.
| |
| |
25 - Verlovingsfoto.
26 - Briefje aan Albert Verwey ter gelegenheid van de
verloving.
27 - Uit: ‘Sonnetten en verzen in terzinen geschreven’.
Ik werd geboren met een aard die sterk
van zelf gaat naar de kern van alle zaken
maar veel stond tusschen mij in en mijn werk.
Groeiende heb ik dat op zij gezet:
het werd al lichter, alle duisters braken
en ik zag liefde als de levenswet.
| |
| |
28 - Twee bladzijden uit ‘Sonnetten en verzen’, gedrukt rood en
zwart.
29 - Uit: ‘Kinderjaren en jeugd van R.N. Roland Holst’ (verschenen
februari 1941).
De eerste moeilijkheid, die zich voordeed, was die van de
titels, zoowel van de enkele verzen als van de afdeelingen, waarin de bundel
was gesplitst. Die titels waren veel te kort, luidde der Kinderens verdict,
om voor den kunstenaar, die het geheel verzorgde, bruikbaar te zijn. Zij
moesten worden vervangen door uitgebreide opschriften. Dan pas kon elke
bladzijde en elk onderdeel tot een zorgvuldig overwogen harmonisch geheel
worden gemaakt. Ik moet bekennen, dat de schrik mij om het hart sloeg, toen
mij gevraagd werd, titels van ‘passende’ lengte te bedenken.
30 - De eerste bundel.
| |
| |
31 - Jan Veth, een van de getuigen bij het huwelijk
32 - Trouwkaart.
33 - Trouwboekje.
34 - Uit: ‘Het vuur brandde voort’.
Ons huis te 's Graveland had maar één verdieping en een
groote zolder, waarin wij een logeerkamertje en een kamer voor het
dienstmeisje lieten timmeren. Er behoefde verder niets aan verbouwd te
worden, maar het had jaren lang leeg gestaan en alles moest nieuw geverfd en
behangen worden. Mijn man koos zuivere lichte kleuren tot ontsteltenis van
den ambtenaar, die het huis kwam zien voor het vaststellen der belasting.
‘Ik ril nog, Edelachtbare, als ik er aan denk’, zei hij tegen den
burgemeester.
35 - Interieur van het huis in 's-Graveland.
| |
| |
36 - Lithografie van R.N. Roland Holst (1898).
| |
| |
37 - Frank van der Goes, oprichterredacteur van De Nieuwe
Tijd.
38 - J. Saks (= P. Wiedijk), redacteur sinds 1902.
39 - Herman Heijermans redacteur sinds 1903.
40 - J. Fortuyn, uitgever van De Nieuwe Tijd.
41 - Eén-Mei-plaat van R.N. Roland Holst met tekst van Henriette
Roland Holst.
42 - De Nieuwe Tijd, febr. 1898, met voor het eerst de namen van
der redacteuren op het omslag.
| |
| |
43 - Brief van het partijbestuur van de SDAP.
44 - Uit: ‘Opwaartsche wegen’ (1907).
O strijd van nu, schoon zijt ge
die als een stroom zwelt;
waar het hart naar zwelt.
45-48 - Publikaties van HRH uit de jaren 1898-1899.
46
47
48
| |
| |
49 - Tekening van Albert Hahn.
50 - Herman Gorter in ‘De school der poëzie’, (1905).
30 Januari 1903
Er is iets groots in ons klein land geschied.
Hebt ge 't gehoord? de spoorarbeiders
hebben uit vrijen wil de havenarbeiders
gesteund, niet voor zichzelf maar slechts
51 - P.L. Tak.
57-60 - Publikaties uit de jaren 1902-1903.
58
| |
| |
52 - P.J. Troelstra.
53 - J. Oudegeest, een van de leiders van de
spoorwegstaking.
54 - F.M. Wibaut.
55 - Uit: ‘De nieuwe geboort’.
Voor mij is de avond te gast
en om mij stroomt het volk in de zaal;
ik grijp ze en houd ze vast
56 - Uit: P.J. Troelstra ‘Gedenkschriften II: Groei’
(1928).
De wetenschappelijke propaganda, die Mevrouw Holst en
Gorter de eerste jaren hebben gevoerd, is voor de ontwikkeling van de
arbeidersklasse van groot belang geweest. Nooit zal ik vergeten, hoe op een
stralenden voorjaarsdag mevrouw Holst, zoo jong en opgewekt, op mijn bureau
aan ‘Het Volk’ bij mij kwam en mij twee door haar geschreven boeken aanbood.
Het eene was de dichtbundel ‘De Nieuwe Geboort’, het andere was ‘Kapitaal en
Arbeid in Nederland’.
59
60
61 - HRH tijdens een toespraak.
| |
| |
62-65 - Deelnemers aan het Internationaal socialistisch congres te
Amsterdam, augustus 1904: August Bebel, Karl Kautsky, Jean Jaurès, Henry
Mayers Hyndman.
63
66 - Tekening van Albert Hahn in het Zondagsblad van Het Volk, 21
augustus 1904.
| |
| |
64
65
67 - Het bureau van het Congres. Bovenste rij Van Kol, Ugarte,
Nemec, Vaillant, Adler, Kautsky, Walecki, Van der Velde; tweede rij:
Cypriani, Troelstra, Belfort Bax, Soukup, Rosa Luxemburg, Bracke,
Cambier, Longuet, Anseele; voorste rij: Hyndman, Olaf Kringen, Katayama,
Plekhanow, Kundsen, Hilquitt, Navroji.
68 - Uit: ‘Het vuur brandde voort’.
De russische partij had een groote afvaardiging gestuurd,
waarbij zich een aantal politieke ballingen bevonden. Onder hen was Katarina
Breschkofskaja, de grootmoeder der revolutie. Een groep hollandsche
afgevaardigden verzocht mij om aan de oude vrouw, voor wie alle russische
socialisten, tot welke fractie zij ook behoorden, de diepste vereering
hadden, namens hen bloemen aan te bieden. Een diepe ontroering maakte zich
van mij meester, toen zij met een vriendelijken glimlach tegen mij zei:
‘Merci, mon enfant’.
| |
| |
69 - Henriette en Rik Roland Holst voor hun woning.
70 - Samen met Herman Gorter, Wies Gorter, R.N. Roland Holst en
mevrouw Van der Schalk, haar moeder, op de Buissche Heide.
| |
| |
71 - Op het congres te Stuttgart, 1907, waar HRH als een der
sprekers kennis maakte met Trotzky.
72-75 - Publikaties uit de jaren 1906-1910.
73
74
75
| |
| |
76 - Prent uit het Handelsblad; overgenomen in het Zondagsblad van
6 mei 1906: Tak en Schaper als helpers van Troelstra, tegen de linkse
groep van De Nieuwe Tijd
Het Congres van de S.D.A.P.
77 - Deventer 1909; uit: ‘Het vuur brandde voort’.
Het grootste deel der partijgenoten, die in Deventer
bijeen waren, zou de Tribune-redakteuren geen traan naweenen, maar zij
wisten, dat met hen vijf à zeshonderd leden de partij zouden verlaten; het
meerendeel daarvan waren stoere werkers. Niemand dacht er aan, den algemeen
beminden Gorter uit te sluiten, maar hij had nu eenmaal zijn lot aan dat der
Tribunisten verbonden en was niet van plan hen in den steek te laten. Na
afloop van het kongres zat Wibaut in een hoekje van de zaal te schreien. Hij
hield veel van Gorter en voorzag, dat deze op den duur niet met de
Tribune-redakteuren zou kunnen samenwerken.
78 - Groep SDP; derde van links: Herman Gorter.
| |
| |
79 - Uit: De Notenkraker, 16 april 1911.
‘DE OPSTANDELINGEN’.
(Slot van het laatste bedrijf).
De opvoering van het lyrisch drama van onze partijgenoote H. Roland Holst is een
groote gebeurtenis geweest in tweeërlei opzicht.
Het was een gebeurtenis in letterkundig opzicht, wijl de bloeiende pracht en de
eindelooze beeldenrijkdom dezer verzen thans, van de planken gesproken, gelijk
hun bestemming is, een overweldigenden indruk maakten, waardoor het tot het
besef der hoorders doordrong, dat hier het schoonste woord gesproken werd, dat
sinds twee eeuwen in onze taal geschreven werd.
Een gebeurtenis echter was het ook niet minder groot voor onze socialistische
arbeidersbeweging. De kunst en de revolutionaire gedachte reikten elkaar de hand
tot een verbond, waarvan het vruchtdragend vermogen voor beide, dit was het
inzicht dat zich den aanwezigen onweerstaanbaar opdrong, zegenrijk moet zijn.
De afbeeldingen die wij geven, zijn tevens te beschouwen als een hulde aan het
talent dat aan de opvoering besteed is. De drie hoofdpersonen, wier portretten
wij opnemen in het wezen waarin zij optraden, hebben de voorstelling gedragen
door hun volkomen toewijding, door hun dramatische kracht en hun gevoel voor de
schoonheid van den klank. Er waren ongenoemden, uit het koor te voorschijn
tredend, die bij hen nauwelijks achterstonden. Wanneer wij hun beeltenis niet
plaatsen, is het slechts omdat wij de door hen gewenschte naamloosheid
eerbiedigen.
De groep, waarvan wij een foto reproduceeren, stelt een tooneel op het eind van
het laatste bedrijf voor: het afscheid van de ter dood veroordeelden in de
gevangenis, terwijl het op den grond gelegerd koor hun woorden van troost en
moed met echo's van gevoel beantwoordt.
Laat ons hopen dat nog velen in allerlei oorden des lands in staat gesteld mogen
worden om aan deze openbaring van Kunst en Socialisme deel te nemen.
En zij die daartoe niet in de gelegenheid zullen komen, kunnen, het drama lezend,
hun fantasie aanvullen met de beelden die wij hierbij geven.
| |
| |
80 - Uit: ‘De vrouw in het woud’ (1912).
Ik die had kameraadschap uitgegeven
tot levenswachtwoord in mijn jong getij,
ik word nu door de makkers uitgedreven
en kan geen schred meer houden met hun rij.
81 - Het echtpaar Roland Holst met hun neef Adrianus
82 - Aantekeningen uit 1913, inzake de ten geschenke gegeven
boeken.
84-87 - Publikaties uit de jaren 1911-1913.
| |
| |
83 - Brief aan HRH.
85
86
87
| |
| |
88 - Uit: ‘Het vuur brandde voort’
De bijeenkomst van Zimmerwald was voor millioenen in de
loopgraven - zooals sommigen hunner mij later persoonlijk verzekerden - de
eerste lichtstraal in den donkeren nacht. Het bericht, dat socialisten van
alle oorlogvoerende landen bij elkaar waren geweest en niets onbeproefd
zouden laten om zoo spoedig mogelijk een vrede ‘zonder annexaties en
oorlogsschattingen’ tot stand te brengen, deed hun harten opspringen van
hoop en vreugde.
89-92 - Enkele deelnemers aan de conferentie te Zimmerwald, 1915:
Trotzky, Ledebour, Grimm en Angelica Balabanoff.
93 - Het orgaan van de kleine groep radicaal-socialistische
antimilitaristen.
94 - HRH in 1915.
| |
| |
90
91
92
95 - De Buissche Heide, nabij Zundert, het buitengoed dat voor de
helft eigendom werd van HRH na de dood van haar moeder op 24 april 1914.
Het werd voorgoed een tweede huis.
96-99 - Publikaties uit de jaren 1915-1919.
97
98
99
| |
| |
100-101 - Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, beiden te Berlijn
vermoord op 15 januari 1919.
101
102-103 - Lenin en zijn vrouw Kroepskaja.
103
104 - Uit een brief van A. Roland Holst aan P.N. van Eyck, juni
1921.
105 - Uit een brief van Ignazio Silone aan HRH, 30 mei
1950.
Je vous ai connue à Moscou, en 1921, lors du magnifique
discours que vous avez prononcé en défense du K.A.P.D. et des éléments
libertairs au sein du mouvement communiste. Vous étiez alors l'incarnation
de cette folle espérance: un developpement libertaire des soviets.
| |
| |
106 - Tekening van R.N. Roland Holst, 1921.
107 - Tekening van M. de Klerk, op de Buissche Heide ontstaan op
dezelfde dag als de vorige.
108 - Uit: ‘Tusschen twee werelden’ (1923).
Wij zullen u niet zien, lichtende Vrede,
wij zullen niet voelen uw weligheid
van onze lippen naar ons hart gegleden,
en niet wikklen om onze leden
den weeken plooi uwer broederlijkheid.
109-112 - Publikaties uit de jaren 1919-1924.
110
111
112
| |
| |
113 - Uit: ‘Heldensage’ (1927).
Toen zonk het leven uit zijn duizelende
hoogten, als in een droom wel, naar omlaag,
naar d' angsten en zorgen, de kleingewende.
De koorts van exaltatie die gestaag
de harten had doorgloeid, nam af. Gelijk
een afgrond gaapte, zwart en diep, de vraag:
114 - Klare Zetkin.
115 - Luise Kautsky.
116 - Het nieuwe maandblad, gesticht nadat De Nieuwe Tijd als te
onafhankelijk was opgeheven.
121-124 - Publikaties uit de jaren 1927-1929.
| |
| |
117 - Rik en Henriette Roland Holst omstreeks 1927.
118 - M. Wibaut-Berdenis van Berlekom.
119 - Augusta de Wit.
120 - Uit een brief van 16 november 1927 aan het partijbestuur van
de CPH, waarbij HRH bedankt als lid (De Nieuwe Stem, november
1954).
De geestelijke domperij, het ontbreken van wrijving en
toetsing der denkbeelden, zal ieder ontwikkelingsproces in de communistische
partijen verhinderen.
122
123
124
| |
| |
125 - Uit: ‘Vernieuwingen’ (1929).
Door groote kontinenten zwelt gefluister:
zij bezinnen zich op hun oude pracht; -
reeds rekken zich naar nieuwen levensluister
die eeuwenlang morden, vertrapt-ontkracht.
126-129 - De vier auteurs van de socialistische dichtbundel
‘Tijdsignalen’ (1929) door HRH samengesteld en ingeleid: Jan W. Jacobs,
Jef Last, Freek van Leeuwen, Garmt Stuiveling.
127
131 - HRH en Mohammed Hatta als sprekers op een conferentie van de
Jongeren Vredes Actie, Haarlem, 21 april 1929.
133-136 - Vier biografieën uit de jaren 1930-1933.
| |
| |
128
129
130 - Uit: ‘Kinderen van dezen tijd’ (1931).
Er zijn strijders, die denken tegen God te staan
en toch zijn het Gods wegen, die zij gaan -
132 - ‘Kinderen van dezen tijd’, onder leiding van Abraham van der
Vies door leden van de Vrijzinnig Christelijke Studenten Bond opgevoerd
in een vijftal steden tussen 13 december 1930 (Arnhem) en 2 februari
1931 ('s-Gravenhage).
134
135
136
| |
| |
137 - Uit: ‘De moeder’ (1932).
Er is een kracht, haar naam weten wij niet,
maar wij kennen haar werking in ons en and'ren:
't is door haar, dat het wonder aldoor geschiedt,
zij doet alle duister in licht verand'ren.
Zij werd in ons vóór de tijden geplant,
een stek uit een eeuwig vaderland.
138 - H. Sneevliet.
142 - Opvoering van ‘De moeder’ onder leiding van Abraham van der
Vies (1931).
144-147 - Vier lekenspelen uit de jaren 1931-1933.
145
| |
| |
139 - Bart de Ligt.
140 - Prof. Dr. Leonard Ragaz.
141 - Dr. W. Banning.
143 - HRH in 1935 tussen de medespelenden aan ‘Kinderen van den
geest’ (verschenen in ‘De stem die roept’, 1936).
146
147
| |
| |
148 - Uit: ‘Tusschen tijd en eeuwigheid’ (1934).
het leed der menschheid laat mij vaak niet slapen,
haar schuld doorvlaagt mij als een bittre vlaag.
149 - Prof. Dr. Johan Huizinga.
150 - Marie Belpaire.
153 - Tekening van E. Reitsma-Valença (1933).
| |
| |
151 - M.R. Radermacher Schorer.
152 - S.A. Baelde, de samenstelster van de ‘Keur’ (1928).
154 - HRH als buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse
Academie voor Taal- en Letterkunde, oktober 1932. Zittende, 2de en 3de
van links: Is. Teirlinck en Herman Teirlinck, 2de van rechts August
Vermeylen; staande: 1ste en 8ste van links F. Toussaint van Boelaere en
Maurits Sabbe, 1ste en 5de van rechts Em. de Bom en Stijn
Streuvels.
155-158 - Publikaties uit de jaren 1932-1935.
156
157
158
| |
| |
159 - R.N. Roland Holst.
160 - Uit: ‘Het vuur brandde voort’
Den dag van mijn verjaardag werd hij ziek. Eerst leek het
een gewone griepaanval, zooals hij wel meer had, toen kwam er bronchitis bij
en op het eind kreeg hij pijn door een beginnende longontsteking. Maar het
voornaamste was de degeneratie van het hart. Dat op zichzelf zou hem den
dood hebben aangedaan.
Op Oudejaarsdag 1938 stierf hij, even rustig, onvervaard en nobel
als hij geleefd had. Zijn laatste woorden waren: ‘Ik heb mijn taak
volbracht’.
161 - Verschenen in februari 1941.
| |
| |
162 - D. de Lange in De Volkskrant 24 november 1952.
Het was een merkwaardig feodaal geheel, het landgoed de
Buissche Hei (bewesten Zundert tegen de Belgische grens aan gelegen) waar ik
in September-October 1943 een paar weken onderdak vond. Een vrije
heerlijkheid midden in een bezet land, beheerst door een vorstelijke figuur,
Henriëtte Roland Holst, en door ongeschreven wetten welke aan haar hoogheid
hun rechtskracht ontleenden.
163 - De Buissche Heide, juli 1942. Zittende van links naar rechts:
Saartje Iansen, HRH, Adrie Iansen-Baelde, Ina Santhagens-Waller;
staande: Jopie de Stoppelaar, A.M.W.J. Hammacher en het echtpaar
Bruins, de pachters van de boerderij.
164 - HRH op de Buissche Heide gelijktijdig getekend door Ali
Goubitz en door Charley Toorop.
| |
| |
165-168 - Portretten van HRH getekend door Ali Goubitz, Charley
Toorop, Annie Roland Holst-de Meester en Dick Broos.
166
167
168
| |
| |
169 - Het eerste nummer van De Vlam.
170 - Verhuiskaartje na een maandenlang verblijf in het
ziekenhuis.
171 - Uit de bundel: ‘Uit de diepte’ (1946).
Wij hebben genoeg geleden,
Wij hunkren állen naar vrede ...
Laat hij ónze vrede zijn!
172 - HRH sprekende in de bovenzaal van Vrij Nederland, 20 april
1948.
173-176 - Publikaties uit de jaren 1945-1948.
174
175
176
| |
| |
177-180 - Vier van de vele jarenlange vrienden: S. Delprat-Veth,
Jan Rogge, Mea Verwey, M. Roland Holst.
178
179
180
181 - Prof. Dr. Jan Romein bij de erepromotie van HRH op 20 mei
1947.
Uw Kapitaal en Arbeid uit 1902 is een meesterwerk, in
opzet en van uitvoering. Ik ben mij van overdrijving niet bewust als ik het
een geniale greep noem en deze aula zou vijf en veertig jaren eerder van
deze plechtigheid getuige zijn geweest, als de Universiteit vijf en veertig
jaar geleden haar sociale roeping zou hebben verstaan, zoals zij haar nu
hoopt te leren verstaan.
182 - HRH ontvangt de koker met de doctorsbul.
183 - Mohammed Hatta bij HRH; Het Vrije Volk, november
1949.
| |
| |
184 - Gedicht uit omstreeks 1947.
| |
| |
185-188 - Vier foto's door H.J.A. Nieuwenhuijs, kort voor de
tachtigste verjaardig van HRH gemaakt.
186
187
188
| |
| |
189 - Aart van Dobbenburgh tekent HRH.
190 - Zanghulde van socialistische jongeren, 27 december
1949.
191-194 - Publikaties uit de jaren 1948-1949.
192
193
194
| |
| |
195 - HRH plant met hulp van Tom Rot een boom op het terrein van
het Henriëtte Roland Holst-Oord te Doornspijk, 12 mei 1951. Dit huis
heeft maar enkele jaren kunnen bestaan.
196 - Met Achilles Mussche bij de boerderij van de Buissche
Heide.
197 - Advertentie.
| |
| |
198 - In memoriam, Haarlems Dagblad, 24 november 1952.
| |
Maandag 24 November 1952 Henriëtte Roland Holst
In memoriam
De poëzie van Henriëtte Roland Holst heeft niet het karakter van een reeks
afzonderlijke, in zichzelf besloten kunstwerken, maar is één ononderbroken
belijdenis van wat haar hart bewoog. In nauwgezet zelfonderzoek heeft zij
sedert haar jeugd zich rekenschap gegeven van haar gevoelens en gedachten en
gedragingen; de hartstochtelijke spanning, die met dit voortdurend zelfbesef
gepaard ging, is de voornaamste inspiratiekracht geweest van haar lyriek.
Zij voelde zich verantwoordelijk voor het lot van haar medemensen; zij kende
haar gaven en krachten, en zij begreep hoe rijk die waren, gemeten aan de
gemene maat. Zij wist ook, dat haar rijke jeugd en de aristocratische
opvoeding, die zij genoten had, haar aanleg hadden doen ontplooien en
uitgroeien, en zij erkende dit als een voorrecht, in wezen onverdiend. Reeds
als kind voelde zij de diepe bewondering, die het kenmerk is van de groten
van hart, en levenslang behield zij de ootmoed die haar deed ópzien naar wat
hoog was van zielskracht en zedelijk vermogen. In dit opzicht golden bij
haar geen klein-menselijke beperkingen: haar eerbied omvatte Victor Hugo en
Kosciuszko, Lenin en Tolstoi, Gorter en Gezelle, Rosa Luxemburg en Gandhi.
Zij wist dat het hart hoor velerlei drang bewogen wordt, en zij had vooral
hén lief die, onvoorwaardelijk hun hartstocht volgend, vrij bleken van
berekening of compromis. In hen herkende zij zichzelf.
Aanvankelijk zocht zij de zegepraal van het zedelijke langs individuële weg.
Bij Dante, bij Spinoza en Plato leerde zij de waarden van de wijsbegeerte en
de goede mystiek kennen, en op gezag van hun woord wilde zij in haar
gedichten voor de mensen een pad maken naar het ware geluk. Nog jaren later
- in haar drama ‘Thomas More’ - formuleert zij het in duidelijke zinnen:
Niet allen kunnen strijden op één wijs
noch kan op d' eigen wijze één altijd strijden,
maar één ding doet allen die strijden nood
t' allen tijde voor meer gerechtigheid
en meer geluk op aard: zich zelven niet
te zoeken, de zoete dingen van 't leven
niet liever te hebben dan 't klaar gebod
van d' innerlijke stem......
Zo is het dus de zelfverloochening waarin, voor haar besef, de wezenlijke
zelfvoltooiïng bestaat. In de liefde zag zij niet maar een menselijke
gevoelsverhouding of een evangelisch gebod, maar de grondwet van al het
bestaande, speciaal al het levende. Trouw te zijn aan deze liefde, was dus
de voorwaarde van alle zedelijk handelen en het kenmerk van de zedelijk
volwassen mens. En zonder déze liefde geen inneriijke vrede, en dus geen
geluk.
Toen zij had ingezien dat zelfverloochening onmogelijk verwacht kon worden
van hen, die in deze maatschappij nauwelijks tot zelfbewustzijn konden
komen, heeft Henriëtte Roland Holst daaruit de onvermijdelijke consequenties
met de haar eigen onvoorwaardelijkheid aanvaard. In dienst van het
socialisme is haar tijd, haar werkkracht, haar talent gebruikt, tot boven
het mogelijke. Zij heeft aan die periode van politieke strijd de vriendschap
met grote leidende figuren en het geluk van menige hoopgevende ervaring te
danken. Maar reeds in 1903 stond zij voor de tragische taak de verloren
spoorwegstaking als groot en glorieus te blijven zien, ondanks het
vreselijke lot van de ontslagen arbeiders en hun gezinnen. Haar vrouwelijk
gemoed heeft zich altijd verzet tegen de overheersing van het massale over
het menselijke. Anders dan Gorter, die zich liet leiden door een
toekomstvisioen dat hem in staat stelde ook de mens-vannu uitsluitend te
zien in dat komende licht, was Henriëtte Roland Holst zich ervan bewust, dat
het leed van de levenden haar geweten raakte. De gang der historie heeft
haar telkens weer doen ervaren, dat het individuële nauwelijks belang heeft
in de grote conflicten, of dit nu stakingen, oorlogen of revoluties zijn.
Maar zij heeft die ervaringen nooit als beslissend aanvaard: integendeel,
bij voortduring was zij, vooral in latere jaren, zoekende naar de weg die
leidt naar het geluk van állen.
Hoe diep zij verbonden was met een partij, een groep, een kring: toch bleef
die voor haar een middel dat slechts bruikbaar was voorzover het doel erdoor
gediend werd. Wie meent dat zij gemakkelijk omstreeks 1910 de S.D.A.P. en
vijftien jaar later de communistische partij verlaten heeft, vergist zich.
Maar wie het haar kwalijk neemt dát zij ging, vergist zich evenzeer. Buiten
haar wil kwam er een ogenblik, dat zij de besluiten en gedragingen van haar
partijgenoten onaanvaardbaar moest achten, omdat de
spanning in haarzelf tussen uiterlijk optreden en zedelijke gehoorzaamheid
tot een crisis dreigde te leiden. Kon de massa niet anders, zij zelf kon ook
niet anders: in zulk een schuldeloze schuld ligt de diepste tragiek. Maar
welke kritiek men ook mag hebben op de vormen van haar politieke
werkzaamheid, niemand is tot een oordeel in staat als hij niet uitgaat van
die lichtende spreuk die zij Thomas More laat zeggen:
‘Ik erken geen trouw die bindt in het slechte’.
Als een jarenlange dialoog tussen hart en tijd, tussen ik en wereld, is de
poëzie van Henriëtte Roland Holst geschreven. Deze poëzie is niet alleen een
uiting van haar wezen, het is de uitdrukking van geheel haar bestaan. Haar
proza verschilt niet van haar gedichten, en haar brieven verschillen niet
van haar proza. Wie haar vertrouwelijk sprak, wist dat er een zeldzame
eenheid was in deze zo veelzijdige vrouw, een eenheid dieper dan de
tegenstellingen van hart en verstand. Haar eenvoud, die soms op het
armelijke af scheen, haar deemoed die haar uiterst voorzichtig maakte in
haar oordeel, haar blijdschap om de kleine genietingen van het leven -
eigenschappen die in haar laatste jaren overheersten - waren van geen andere
orde dan de offervaardigheid uit haar strijdbaarder periode, haar liefde
voor de armen, voor de vrouwen, voor de kinderen, en haar verrukking om de
hoogste uitingen van het menselijk scheppingsvermogen in poëzie en in
muziek.
Nu is de hand verstild, die meer dan een halve eeuw in karakteristieke
letters getuigd heeft van wat dit grote vrouwelijke, menselijke hart bewoog.
Ons volk verloor een kunstenares wier werk zal blijven leven; haar vele
vrienden verliezen meer dan dat: een moederlijke vriendin, die zij dankbaar
en bedroefd gedenken in duurzame genegenheid.
GARMT STUIVELING.
|
|