| |
Vierde tooneel.
De voorigen, beaumont.
beaumont en amalia, treden te zamen binnen, beaumont geeft haar schielyk een kusch, groet julia in 't voorbygaan, - reikt de hand aan vryhart, en zegt met levendigheid.
Goed nieuws myn beste vrind!
Goed nieuws! 'k ben bly, dat ik u aan uw wooning vind,
Het Fransche leger heeft op gistren 't Fort verwonnen!
Op gistren morgen vroeg is reeds 't gevecht begonnen.
Men vocht eerst hevig, maar, ons volk, reeds afgemat,
Bezweek. Toen 't Fransche heir geheel verwonnen had
| |
| |
Bleef 't Oorlogsvolk geen keus, het moest zich overgeeven.
In 't eigen oogenblik schijnt alles te herleeven,
De Burger juicht van vreugd, nu hij de Franschen ziet -
Hij juicht hun galmend toe, in 't allerverst verschiet;
Zij zien zich allerweeg met broederliefde ontmoeten,
Terwijl, uit 't naaste dorp, de jeugd hen ging begroeten;
En daar elk burger hen, als zijne redders, eert -
Zo wordt ook d' oorlogskreet in bly hoezee! verkeerd.
't Ging alles rustig toe - men stortte vreugdetraanen!
En daar de Franschen ons, het spoor tot Vryheid baanen,
Daar hunne Vryheid steunt op deugd, en heldenaart -
Zo wierd door hen de rust en veiligheid bewaard;
Vryhart neemt den brief van Beaumont aan, en legt die op de tafel.
Die zal u juister onderrichten.
Zo moet de Dwinglandij, in't eind, voor Vryheid zwichten,
Zo wordt eerlang in ons zo dierbaar Vaderland,
Alom, met dankbre vreugd, den Vryheidsboom geplant.
Gy hebt myn beste vriend! nu geen gevaar te schroomen -
Het Fransche heir zal wis eerlang hier binnen koomen.
Kom burger juich met my! nu Vryheid weêr herleeft,
Hoezee! en driemaal rond! toon dat ze ons blydschap geeft.
Zij draaijen by deeze laaste regel driemaal met de hoeden in 't rond. Julia en Amalia roepen ook hoezee, en geeven door tekenen hunne blydschap te kennen.
Wat bly geluk! wat vreugd! wat ommekeer van zaaken,
Wiens hart zou, lauw en koel, niet in beweeging raaken? -
| |
| |
Wiens hart tikt niet, herhaald, door warme zuivre vreugd? -
ô Dierbre Vryheidszon! wiens straal de ziel verheugt!
ô Mocht uw glans welhaast ons van naby bekooren!
ô Mocht uw gloed eerlang, ons recht in 't aanzicht glooren!
Ontfang, daar ge alles groent, verkwikt en bloeijen doet,
Ontfang d' erkentenis van myn ontroerd gemoed: -
Door u, zal Nederland met nieuwen luister bloeijen,
De straal, dien gy verspreidt, zal ieders hart doen gloeijen.
Heb dank, myn broeder, dank! voor 't heuchelyk bericht.
En gy myn Julia! uw ziel zy thans verlicht -
Kom rust nu aan myn hart! -
hy neemt haar in zijnen arm.
Voel het door blydschap kloppen,
Kom kusch myn traanen af, 't zyn enkle vreugde droppen.
Julia kuscht de traanen van zyne wangen. tegen Amalia.
En gy Amalia! kusch Fredrik eens voor my.
Beaumont kuscht haar met drift.
Dat eerlang ook uwe echt, gewettigd - heilig zy! -
Houdt moed myn kindren! want de storm is aan't bedaaren,
De Vryheidszon zal dra de duisternissen klaaren,
De Vryheidsvriend wordt haast weêr in zyn post hersteld -
Hy blyft geen speelbal meer van 't wreed en woest geweld:
Hebt slechts nog wat geduld, myn braave - lieve kindren!
Eerlang zal het fortuin uw' echt niet meer verhindren.
julia met levendigheid tegen Vryhart.
Gelukkig is het hart, dat zo de vryheid mint.
Zo waare deugd op d'aard ooit ziel aan ziel verbindt,
Zo doet uw deugd my thans dit waar genoegen smaaken,
Zy doet myn ziel door 't vuur der reinste wellust blaaken:
| |
| |
Gy dierbre! zyt myn roem! myn wellust op deeze aard,
De flonkerster, waarop myn oog met blydschap staart!
Wat ramp my immer treff', - 'k wil alles overgeeven,
Als ik aan uwe zy, slechts in een hut mag leeven.
ô Hemel! hoor myn wensch! - ontruk hem niet aan my!
Met hem ken ik 't geluk, zelfs in een woestenij.
Amalia! zult gy my ook zo teder minnen?
Ach! Fredrik, wie dan gy zou ooit myn hart verwinnen?
'k Vernieuw dus, teergeliefde! op 't plechtigste u den eed;
Van achting liefde en trouw, dien ik u eenmaal deed!
Hoe zalig zal myn lot aan uwe zyde vlieten;
Hoe heugchlyk zal myn hart elk oogenblik genieten -
Ik leef alleen voor u - ô was die dag reeds daar!....
Ik word haar morgenrood reeds in 't verschiet gewaar.
Zeg, lieve Julia! waar is onze Eduard?
Dit lieve Kind ligt my te na aan 't hart,
Om ook niet in dit uur, in myne vreugd te deelen,
tegen Amalia.
| |
| |
Haal hem Amalia! - misschien is hy aan 't speelen -
Dan laat dit zyn zo 't wil, - breng hem toch aanstonds weêr.
Zij vertrekt.
|
|