| |
| |
| |
Tweede tooneel.
vryhart, julia.
Zy koomt in, terwyl Vryhart bezig is, zyne papieren in de secretaire te bergen.
vryhart, Julia sterk aanziende en haar den sleutel overgeevende.
Dag, liefste Julia! - gy schynt door smart bewoogen,
Gy peinst en zucht - ik zie de traanen in uwe oogen.
't Is waar, 'k ontken het niet, ik doolde treurig om,
Melancholie dunkt my, ontmoet my van rondsom;
Myn geest is somber - ach- een steen ligt my op 't harte,
'k Gevoel een zwaare last van folterende smarte -
't Is of een voorgevoel, een naakend onheil meldt -
't Is of die zwaare last, my ongeluk voorspelt:
'k Heb my reeds in den hof, in de open lucht begeeven,
My dacht, ik zag ook daar, een sombre schaduw zweeven:
De lucht was zwart, - de wind heeft alles uitgerukt,
De zwaare trotsche eik ligt in het zand gebukt -
In 't dennebosch zyn ook de boomen neêrgeslaagen:
De felle noordenwind verwoestte in zyne vlaagen,
Den gantschen hof: Ik had daar rust en troost verbeid -
Maar 'k vond helaas! ook daar verwoesting, treurigheid -
| |
| |
Uw al te sterk gevoel, schept u die bron van rampen!
Verbeelding doet uw geest met herssenschimmen kampen -
ô Waar' 't een herssenschim!
Neen Karel! neen, 't gevoel van myne huwlyksmin
Zweeft my thans al te sterk, te levendig voor d'oogen,
En ach! dit teêr gevoel, heeft nooit myn hart bedroogen:
Ik ducht niets voor my zelv' - de bron van myne vrees,
Is, dat uw Vryheidsmin, ten hoogsten toppunt rees;
En daar, in 't laatst geschrift, uw denkwys is gebleeken,
't Gerecht u heeft gedaagd - zal 't zich ook willen wreeken;
En 'k weet dat g' u slechts op uw woord ontslagen ziet:
'k Ontveins my geen gevaar - zo gy de stad verliet,
Dan zou de rechtbank u, gewis, als schuldig daagen,
En zo gy blyft - veelligt zal Heerschzucht alles waagen!
Dit is geen hersenschim, geen loutre, valsche schyn,
De tyranny verbergt haar dodelyk fenyn.
Zie daar dan Julia! de bron van uwe smarte!
Zie daar, de worm die knaagt aan uw gevoelig harte.
Ach beste en tedre gaê! ontrust u niet om my -
Ik sta voor Vryheid pal, en wat myn lot ook zy,
Geen knaagend zelfverwyt, zal immer my doen beeven,
Ik vrees dus niets - wat zegt myn lot, myn bloed, myn leeven,
Wat zegt dit in de schaal der algemeene ellend? -
| |
| |
Helaas! waar zich myn oog, aan alle kanten wend -
Daar zie ik slaafschen dwang, onbillykheid en traanen,
Ik zie den vuigen schelm den weg tot eer zich baanen,
De Vryheids-vriend wordt staeg miskend - gedrukt, verplet
De booswicht scherpt het staal dat op hem wordt gewet -
En wat zegt, in dien stroom van algemeene rampen,
Een enkel burger, die met foltering moet kampen!
Zyt groot myn Julia! - dat zich uw hart verheff'!
Toon dat gy Vryheid mint, wat onheil ons ook treff'.
Die zyn immers ook de mynen!
Veelligt zie ik hen nog in drukkende armôe kwynen;
Wat uitzicht blyft hun in den algemeenen nood?
De braave Patriot vindt naauwlyks een stuk brood;
Geen post, of ampt wordt thans door kundigheid verkreegen;
De maalstroom van 't geluk juicht slechts den vleier tegen,
En hy alleen, die zich, als slaaf, in 't stof verneêrt,
Voor laage dwangzucht kruipt - wordt met een ampt vereerd: -
De hoop op Frankryks macht is ons nog bygebleeven,
Die hoop alleen bezielt myn afgepynigd leven,
Die fiere heldenstoet is ons reeds zeer naby,
ô Wierden wy daar door verlost van slaaverny!
|
|