Een oprecht woord van hulde dient hier gericht tot mejuffrouw J. Rylant om haar verdienstelijk werk. Indien deze kronijk ondanks haar schatten zoo weinig, ja om zeggens niet, werd benuttigd tot hiertoe, dan was het wegens het moeilijke schrift, wegens den schijnbaren warboel van door elkaar geflikte notablaadjes, wegens de veelvuldige verkortingen, en zoo meer. Met een ware piëteit voor den oorspronkelijken tekst heeft J.R. dit alles in orde gesteld. En waar hare copij een blanco laat, is het waarlijk niet wegens gebrek aan schranderheid in het ontcijferen. Meestal is het de schrijver zelf die het blanco heeft gelaten. Waar dit niet het geval is hebben wij het aangeteekend.
Evenals in vorige deelen hebben we ons niet gestoord aan de regelen der CRH voor het uitgeven van oude teksten. Voor een Vlaamsche kronijk zijn die niet toepasselijk, vooral niet wanneer men ook het beeld der oude taal en der gesproken taal wil bewaren. Men zal ons eenmaal dankbaar zijn om de wijze van bewerking die we hebben aangenomen. Valt het een of anderen lezer wat lastiger, de Antwerpenaar, voor wie in de eerste plaats dit werk is verricht geworden en de geschiedkundige, die ietwat thuis is in het Antwerpsche verleden, zullen allicht de teksten die moeilijker blijken ontcijferd krijgen.
De drukproeven werden door ons nagezien; ook wij heeten ons verantwoordelijk voor het zaakregister.
Mogen nu velen het genoegen deelen dat we zelf hebben genoten om dit in het licht komen van dien moeizamen arbeid van Jan Baptist van der Straelen. Moge het bijdragen tot dieper inzicht in ons volksverleden.
En moge de verspreiding die dit vierde deel te gemoet gaat van zulken aard zijn, dat we weldra het verdere copijwerk van mejuffrouw Rylant, de voortzetting van dit werk, kunnen ter perse leggen.
30 December 1931.
Floris PRIMS.