De zeven hondjes
(1905)–Anna Maria Stork-Kruyff– Auteursrecht onbekend
[pagina binnenkant voorplat]
| |
[pagina 1]
| |
Met z'n vieren in het bad,
Wat 'n rare pret is dat
Zei Fidel, de kleine guit
Klom meteen de badkuip uit.
Maar, o wee! de baas was vlug,
Haalde gauw Fidel terug
En hij kreeg, hoe hij ook treurt,
Deze keer een extra beurt.
| |
[pagina 2]
| |
Zie, 't eten staat al klaar.
Jongens, nu aan 't smullen maar,
Straks zijn ook de andre twee
Klaar met 't bad, en eten meê.
Kom, wie weet er nu een plan
Hoe men 't prettigst spelen kan.
Willen wij eens kijken, wie
't Hardste loopt, kom een, twee, drie
| |
[pagina 3]
| |
Met z'n allen in galop
Loopen zij van hop, hop, hop.
Azor geeft zijn broer een gooi,
Stoute hond, dat is niet mooi.
Broertje geeft een harden gil.
Eensklaps houdt te wedloop stil.
Azor vraagt vergiffenis
Hoort, dat het zoo erg niet is.
| |
[pagina 4]
| |
Zusje is van 't loopen moe,
Gaat gauw naar een kussen toe.
Hè, dat rust, zucht zus tevreê;
Maar o wee! dat valt niet meê.
Neen, dat kussen is voor mij
Roept Caro. 't Staat jou niet vrij
Daar te zitten. Maar zus zegt:
Wie 't eerst komt, heeft't meeste recht
| |
[pagina 5]
| |
Tom zag poesjes melk staan
Is daar vlug naar toe gegaan.
Poesje zegt: heb jij zoo'n dorst,
Drink dan, als je maar niet morst.
Tommy had vóór poesje zweeg
Heel den schotel melk al leeg.
O! jou schrok zei poezekijn,
Jij mag niet zoo gulzig zijn,
| |
[pagina 6]
| |
Wat een mooie lap, hoezee!
Nu aan 't trekken, wie doet mee?
Zusje is erg in haar schik
Wie is 't sterkste jij of ik?
Maar wat is er toen gebeurd,
't Lapje is heelemaal gescheurd,
Zus een eind en broer een stuk.
O, dat is een ongeluk.
| |
[pagina 7]
| |
Vóór de hodjes slapen gaan
Krijgen zij nog levertraan,
Ieder krigt een fermen hap,
Boe, dat is voorwaar geen grap.
Fidel slaakt een dof gebrom,
Bruintje draait zijn kopje om,
Zus en Cas zijn ook niet blij,
Eerst nog twee, dan komen zij.
| |
[pagina 8]
| |
't Slikken van de levertraan
Is gelukkig nu gedaan.
Voor een lekkren, zoeten hap
Eten zij nu nog wat pap.
Baas zegt, dat de medicijn
O zoo goed voor ons moet zijn,
Maar, dit smaakt, zucht kleine Fik
Heel wat beter, dat zeg ik.
| |
[pagina binnenkant achterplat]
| |
O! wat hebben wij gespeeld,
Geen van ons heeft zich verveeld,
Kom nu zijn wij toch wel moe,
Straks komt baas en dekt ons toe.
Morgen hebben wij weer pret,
Maar nu gaan wij zoet naar bed.
't Maantje houdt bij ons de wacht,
Wij gaan slapen Goeden Nacht.
|
|