| |
| |
| |
De opkomst en bloei van de Republiek der Vereenigde
Nederlanden. | |
| |
Van de Republiek der Vereenigde Nederlanden.
Niets bewyst zo klaar de
zwakheid van alle Regeeringen welker grondslag het geweld is, als de
Geschiedenissen van ons Vaderland. Zy geeven ons de voortreffelykste Historie
der besprongene en verdeedigde Vryheid, die dikwyls op het punt staat van te
bezwyken, maar telkens wederom met nieuwen moed in het strydperk te voorschyn
treedt. De inwooners deezer Gewesten, in laage en waterige landdouwen
geplaatst, hier en gins van de woeste golven zo wel als van magtige en
heerschzuchtige Nabuuren gedreigd, ja onder elkanderen doorgaans verdeeld,
hebben zich echter dikwyls tegen de magtigste Vorsten der Aarde kunnen
beschermen. Immers hebben zy nooit hunne vryheid verlooren, dan omze
luisterryker te herwinnen. Wat mag de reden zyn dat een gering Volk bekwaam
geweest is tot zo veel groote zaaken, zo deeze zelfde nadeelige omstandigheden
ten minsten niet als voorschikkende oorzaaken van zulk een ongemeen geluk
moeten aangemerkt worden? Door geduurige rampen wordt het menschdom geoeffend,
en genoopt om onophoudelyk het allernuttigste gebruik van zyne vermogens te
maaken; en 't is dus dat men niet zelden van de ongenade der Natuur noch
wenschelyker vruchten trekt, dan van haare lieflykste weldaaden. Maar een Volk,
dat langs deezen weg ten top van eere en grootheid zal klimmen, moet begaafd
zyn met oorsprongklyke deugden, die door gunstige omstandigheden alleenlyk
behoeven opgewekt of | |
| |
geregeld te worden, en tegen alles wat
nadeelig is lang kunnen worstelen.
De geringe beginzelen, waaruit de Nederlandsche Vryheid weleer door
haare Grondleggers is voortgebragt, doen ons met recht besluiten dat de deugden
onzer Voorouderen zodaanig geweest zyn, en daarom in den rang der waare
Heldendeugden behooren geplaatst te worden. Maar, schoon men dit ook eenpaarig
toestemt, echter kan niemand verwachten dat zy eene uitzondering zullen maaken
op de algemeene zwakheden van het menschelyk geslacht; veel min gebelgd zyn, om
dat zy met eenige woestheid gepaard gaan, hetwelk in die onbeschaafde tyden
niet anders heeft kunnen weezen. Wy, die geleerd hebben onze geringe gaaven in
vrolyker licht te plaatsen, moeten van onze Stamvaders niet spreeken, zonder
ons te stellen in hunnen eenvoudigen Natuurstaat, waarvan wy mogelyk reeds te
verre zyn afgeweeken. Wat hunne deugden belangt; het is te beklaagen dat 'er
onder ons zo weinige voetstappen van te vinden zyn, zo wy alleenlyk de
werkzaamheid uitzonderen, die onze Nederlanders noch eenigzins van veele andere
Volkeren onderscheidt. Doch, ontmoeten ons in die tyden ook veele voorbeelden
van lafhartigheid en ontrouw, het zy genoeg dat wy doorgaans den heerschenden
geest des Volks de beste zyde zien kiezen. Hieruit blykt ten minsten dat 'er
altoos een goed getal van braave mannen geweest is, en dat zy, 't geen eene
groote zaak is, eenigen invloed op de Gemeente hebben gehad.
Het roemruchtig Tydperk, dat alle onze Nederlanders hunne
verdeeldheden heeft doen vergeeten, om een Gemeenebest op te rechten, aan wiens
vermogen en bestendigen bloei noch dagelyks al ons geluk verknocht is,
| |
| |
trekt met reden onze aandacht tot zich, als het voornaamste dat
ons betreft. Het biedt zich tevens aan als het gemaklykste voor de beschouwing,
dewyl men daar het gansche Volk tot één lighaam vereenigd ziet, wiens leden
eenpaarig te zamenspannen ter bevorderinge van een zelfde groot en gewigtig
oogmerk. Men ziet 'er alle byzondere belangen in de waagschaal gesteld, tegen
de edelste voorrechten waarop de menschelyke Natuur zich immer beroemen mag.
Doch de voorgaande eeuwen, die ons de leden van dat lighaam afzonderlyk
vertoonen, zyn hierdoor misschien ruim zo merkwaardig voor een leergierig
verstand, hetwelk hunne onderscheidene vermogens en hoedaanigheden by
vergelyking begeert te kennen. Ook zyn de tyden der Spaansche Tiranny geenszins
de eerste, die ons uitlokken om deel te neemen in de belangen der Nederlandsche
Vryheid. Deeze belangen zyn even oud als de oudste gedachtenis onzer Vaderen.
Van Klaudius Civilis tot Radboud, ziet men 'er, zeshonderd jaaren lang, de
Batavieren en Vriezen om stryden, nu tegen Rome, dan tegen de
Franken, met een lot zo wisselvallig en veranderlyk, als de
luchtstreek die zy bewoonen. Zelfs vindt men hier reeds, omtrent het begin der
vyfde eeuwe, een Gemeenebest van Armorichen, die zich als
vroege, hoewel kortstondige voorboden van onzen Staat vertoonen. En, willen wy
van onze eigene gesteltenis met eenige billykheid oordeelen, dan is het noodig
dat wy dezelve, zo veel mogelyk is, in haaren oorsprong gadeslaan: zo veel
mogelyk is, zeg ik, om dat de duisternis der oudste tyden ons menigmaal
verhindert tot de eerste beginzelen door te dringen. De achtste eeuw begint ons
eerst wat klaarder toe te lichten, en de overwinningen van Karel den Grooten
ver- | |
| |
schaffen het bekwaamste tydgewricht, om den aanvang van dat
onderzoek te bepaalen.
Het Ryk der Franken, of Franschen, onder den kwynenden staat der Roomsche Mogendheid,
sederd drie of vier eeuwen, steeds nieuwe voordeelen behaalende, was nu, met
het tweede geslacht van zyne Koningen, in magt en uitgebreidheid het
aanzienlykste geworden aan deeze zyde der Alpen. Pipyn, de nieuwe Stamheer en
overweldiger van den Franschen troon, bragt ook de Vriezen tot ontzag, en
maakte zich meester van Utrecht, hetwelk niet lang daarna eenen Bisschop
verkreeg. Allang te vooren was 'er het Christelyk Geloofingevoerd; maar de
waarde van zulk eene weldaad, niet bekend zynde, had ook op het gemoed der
Landzaaten naauwlyks eenigen indruk gemaakt. Het grootste deel der Vriezen
volhardde noch op deezen tyd in zyn ongeloof, en vereenigde zich met de Saxen
hunne strydbaare, en zomtyds vyandlyke Nabuuren, om de Fransche heerschzucht
het hoofd te bieden, terwyl de Euangelieleer by hen in verachting bleef. Geen
wonder: die leer van nederigheid en vrede, was door trotse vyanden met den
sabel in de vuist verkondigd, en had zich tot noch met haare natuurlyke
bevalligheid nimmer mogen vertoonen. Zulke dappere voorvechters der vryheid
konden niet dan met veel moeite bedwongen worden door Karel den Grooten, die
Italie bemagtigde, het Westersch Keizerryk herstelde, en alles wat noch aan de
grootheid van Pipyn, zynen Vader, mogt ontbroken hebben, in zyne overwinningen
vervuld zag. Hy liet zich echter niet verblinden door den glans die hem
omringde, maar behield in 't midden van zo veele betoveringen een billyk
gemoed. Zodra hy zich eenigzins kon betrouwen op de onder- | |
| |
werping
der Vriezen, maatigde hy zyne gestrengheid; hy bekrachtigde zelfs de vryheid
van dat moedig Volk, stelde Rechters aan, om het naar deszelfs byzondere wetten
te bestieren, en verschoonde het, tegen de gewoonte van alle overwinnaars, van
't lastig juk der schattingen. By dit heusch onthaal voegde hy ter goeder uure
de aanpryzing van den Christelyken Godsdienst, die geen ander hulpmiddel van
nooden had. De Vriezen wierden Christenen, zodra men hen door daaden had
overtuigd, dat het Euangelie den Godsdienst der zachtmoedigen behelsde.
Waarschynlyk zou deeze bekeering ook veel nadrukkelyker dan de
geduchtste wapenen hunne verbindtenis met de volgende Keizers bekrachtigd
hebben, waaren die Vorsten slechts verlicht genoeg geweest om op de gronden van
hunnen doorluchtigen voorganger te bouwen. Lodewyk de Vroome, Zoon en Opvolger
van Karel den Grooten, heeft noch, by het aanvaarden van de Regeering, getoond
hoe zeer hy hunne vriendschap en trouw in waarde hield, door het vernietigen
van een vonnis, 't welk zyn Vader in toorn geveld, en naderhand waarschynlyk
verzuimd had te herroepen. Keizer Karel had de Vriezen beroofd van de rechten
op hun vaderlyk erfgoed, om, gelyk men denken mag, hunne hardnekkigheid te
buigen, doch zekerlyk met oogmerk om de uitvoering van dat harde vonnis by
bekwaame gelegenheid af te schaffen; dewyl anders de eernaam van vrye Luiden, dien hy hun vervolgens toestond, en het voorrecht
van naar hunne eigen Wetten geregeerd te worden, daarmede niet wel schynen te
strooken. De gunst van Lodewyk, dit onaangenaam gedenkteken van hunne
vernedering ten eenenmaale uit den weg ruimende, was wel | |
| |
zeer
groot; maar zyne volgende handelingen kwamen nochthans hiermede niet
overeen.
Vriesland strekte zich in
die dagen uit van de Wezer tot de
Schelde, en was derhalve
grooter van omtrek dan de thans vereenigde Nederlanden te zamen, behalve dat
het ook een groot deel lands behelsde, 't welk nu in de Zuiderzee verdronken
legt. Terwyl men nu dit Land, om zyne afgebrokene gelegenheid, in verscheidene
streeken moest verdeeld houden, en elk byzonder Rechtsgebied zynen eigenen naam
geeven, bleeven derzelver inwooners evenwel allen bekend onder den naam van
Vriezen, gelyk thans alle onze Nederlanders by vreemdelingen
niet zelden den naam van Hollanders draagen. Nochthans
schynen zommigen onder hen, gelyk de Westfriezen, de Vriezen van
Oostergoo, van
Westergoo, en anderen, by hunnen ouden naam
gebleeven te zyn. Uit dit verschil ontstaat dikwyls eenige onzekerheid in de
benaaming van Landstreeken en ingezetenen, die verwarring baart. Dus wordt
Utrecht by zekeren schryver, in 't midden
der elfde eeuwe, noch eene Stad van Vriesland genoemd. Ten
aanzien van Holland en Zeeland wordt men een overeenkomstig voorbeeld gewaar.
Een groot deel van Zeeland wordt zomtyds onder Holland betrokken, waarvan de
reden is, dat Zeeland voorheenen niet, gelyk naderhand, in zyn geheel en op
zich zelf bestaan heeft. De Zeeuwsche eilanden worden ten westen en ten oosten
door de Schelde gedeeld. Het westelyk gedeelte behoorde eertyds tot
Vlaanderen, en heeft noch lang naderhand
veel twist veroorzaakt tusschen de Hollandsche en Vlaamsche Graaven: al wat ten
oosten van de Schelde legt, wierd gerekend een wezenlyk gedeelte van Holland te
zyn. De naam van
Zeeland wierd aan
| |
| |
het een of het ander deel toegeëigend, naar elks byzonder begrip,
en verkreeg dus geene bepaalde betekenis.
Men weet naauwlyks te zeggen hoe veele verdeelingen 'er in den
aanvang geweest zyn: maar drie of vier byzondere Staaten, waartoe de mindere
deelen welhaast te zamen gesmolten zyn, komen hier vooral in aanmerking. Deeze
zyn, het Hertogdom
Gelder, het Graafschap
Holland, het Sticht Utrecht, en de overige
magt der Vriezen, die hunnen naam by uitzondering noch droegen. Deeze laatsten
waren echter wat te veel onder elkanderen verdeeld, om een bestendig vermogen,
't welk dat hunner Nabuuren evenaarde, te bezitten. De Rechters, door Karel den
Grooten ingesteld, en naar allen schyn uit den aanzienlyksten Adel gekoozen,
stonden elkanderen, indien men naar de waarheid gissen mag, geduurig in 't
licht, tot dat de magtigste, de overigen uit hunne plaats gedrongen hebbende,
hooger gezag bekwamen. Zy noemden zich Graaven: een naam,
wiens echte betekenis onzeker is, dewyl men niet naauwkeurig weet hoe verre
hunne magt zich uitgestrekt hebbe. 't Zou best met den aard der oude Duitsche
Regeeringen overeenkomen, zo hunne oppermagt verbonden geweest waare aan eenen
Raad, uit Edelen en vrye Landzaaten gekoozen; en dit is daarenboven niet
onwaarschynlyk, om dat de Nederlanders, voor welken de gewoonte eene eeuwige
wet was, by alle mogelyke gelegenheden getracht hebben hun staatsbestier op
dien voet te regelen. Doch wy kunnen, zelfs drie of vier eeuwen laater, veel
beter zeggen hoe onze Graaven geregeerd hebben, dan hoe zy moesten regeeren
volgens hunne oorsprongklyke aanstelling, welke, by gebrek van schryvers, in
die ongeletterde tyden niet | |
| |
behoorlyk heeft kunnen geboekt
worden. Wat men nu aangaande deeze Graaflyke Regeering besluite, 't is
onloochenbaar dat zy noch eenen geruimen tyd, ten minsten tot op Dirk den I,
ondergeschikt gebleeven is aan het opperbewind der Keizers of Fransche
Koningen, welken deeze Landen, als behoorende tot het Fransche Ryk, by erfrecht
ten deel vielen. Zolang de opvolging der Graaven van de keuze dier vreemde
Vorsten afhing, viel het hun ook niet moeilyk zich in dat opperbewind te
handhaaven: maar zy gebruikten geenszins de noodige oplettendheid om dat middel
van verzekering te onderhouden. De opvolging wierd eerlang erflyk; en dit was
voor onze Graaven een aanzienlyke stap ter onafhangklykheid, waartoe vervolgens
veele andere oorzaaken medewerkten.
Lodewyk de Vroome had loflyke hoedaanigheden, maar niets dat naar de
ongemeene bekwaamheden van zynen Vader geleek, schoon de uitgestrektheid van
het nieuwgewonnen Keizerryk zulks wel degelyk vereischt hadde. In zyn eigen
huis de rust niet kunnende bewaaren, wilde hy echter het Gebied, dat voor hem
reeds te groot was, door staatkundige streeken noch verder uitbreiden. Drie
Deensche vlugtelingen, door een sterker party uit hun Land verdreeven, wierden
met opene armen ontfangen by den Keizer, die, onder voorwendzel van hunne
belangen voor te staan, zodra zy gedoopt waren, het besluit nam om hen met zyne
wapenen tegen 't Noorden te ondersteunen, op dat hy dus den Deenschen troon aan zyne wet mogt onderwerpen. Dit gelukte niet
naar wensch; maar de goedertieren Keizer, zich ten minsten van zyne vriendelyke
beloften aan dat vreemd en berooid geslacht willende kwyten, was milddaadig
genoeg om | |
| |
'er een goed deel van zyn eigen Volk aan op te offeren.
Vriesland wierd onder de drie Broeders, Heriold, Roruk, en Hemming, verdeeld,
en leed 'er onbeschryflyke nadeelen door. Lodewyk hoopte ook naar allen schyn,
dat de tyd hem gunstiger gelegenheid verschaffen zou, om zyne mislukte
onderneeming te hervatten; maar hy bedroog zich. De Deenen,
integendeel, niet te vrede met het verjaagen van hunne bespringers, kwamen hen
eerlang uit wraakzucht in hunne schuilplaats vervolgen, en wierden door den
gelukkigen uitslag hunner eerste togten zo zeer aangemoedigd, dat men ze
naderhand, telkens wanneer de armoede of roofzucht hen prikkelde, met gansche
zwermen herwaard overvliegen zag. Nu ontbrak het den Keizer aan moed en
bekwaamheden, om de onheilen, die 't gevolg waren van zyne onvoorzigtigheid, in
hunnen voortgang te stuiten. Ook vond hy nieuwe belemmeringen in den openbaaren
opstand zyner zoonen. Hy had Karel, zynen jongsten zoon, uit een laater huwelyk
gebooren, ten nadeele van de drie oudsten, grootelyks begunstigd. Lotharius,
die zich reeds gedroeg als deelgenoot van het Ryk, kon dit noch minder dulden
dan zyne Broeders, Pipyn, en Lodewyk. Zy vereenigden zich, en namen eerst de
Keizerin, hunne Stiefmoeder, en vervolgens hunnen Vader zelf, te gelyk met den
jongen Karel, gevangen. De ongelukkige Vorst, na deeze eerste mishandeling,
zyne vryheid wederom door den bystand van getrouwe onderdaanen bekomen
hebbende, en vervolgens op nieuw aangerand, begaf zich toen van zelfs in de
magt zyner wederspannige zoonen. Men verdroeg zich onderling; de beroerten
scheenen eenigzins gestild te zyn; maar het nadeel, 't welk zy veroorzaakt
| |
| |
hadden, was 'er niet door geboet, en na 's Keizers dood zag men
nieuwe wederwaardigheden.
Lotharius, die zynen Vader opvolgde, moest, om de verdeeling zyner
Staaten, zyn leven lang het harnas tegen zyne Broeders draagen. Das wierd het
erfdeel van zynen zoon, Keizer Lodewyk den II, tot op een negende gedeelte vand
des Grootvaders bezittingen verminderd. Onder de volgende Keizers wierden
zomtyds wel eenige afgescheurde slippen wederom aaneengehecht; maar het geval,
't welk dit ligtelyk uitwerkte, had geen vermogen om hen tevens met de
vereischte gaaven van verstand en moed te begunstigen. Het geslacht van Karel
den Grooten, voorheen zo beroemd door twee Pipyns, door Karel Martel, en
allermeest door hemzelf, liep vast verminderende af, in Karel den Kaalen,
Lodewyk den Stamelaar, en Karel den Dikken, tot op Koning Karel den
Eenvoudigen, wiens naam zelf hiervan getuigenis geeft. Welke
onwaardige nazaaten van zo doorluchtig eenen Vorst en Opperheer! Karel de
Dikke, boven de anderen in den aanvang door het geluk verheerlykt, wierd binnen
negen jaaren van alle zyne Staaten beroofd, van iedereen verlaaten, en in de
uiterste elende gedompeld. Men heeft hem eindelyk de hand, aan welke de teugel
van vier Koningkryken was betrouwd geweest, zien uitstrekken om bekrompene
aalmoezen te ontfangen. Een ongelukkig tydgewricht zou wel schynen de
voornaamste oorzaak van dien omkeer geweest te zyn; maar zodaanige rampspoeden
zyn inderdaad, by de geringste aanleiding, natuurlyke gevolgen van eene
zorgelooze Regeering, die, door zwakheid van geest, de grootste Mogendheid
allereerst in verwarring brengt.
Middelerwyl wierd het Ryk aan allen kant bespron- | |
| |
gen,
door de Saraceenen in Italië, door de Hunnen, of Hungaaren, in Duitschland, en
allermeest aan deeze zyde door de Noormannen, woeste roovers
en plonderaars, doch afgerecht op verrassende krygstogten. Zy greepen alle
gelegenheden aan, om met de tweedragt der Vorstelyke Hoven hun voordeel te
doen, en dienden zomtyds den Broeder om zynen Broeder te onderdrukken.
Vriesland stond gemeenlyk den eersten aanval van hunne baldaadigheden ten doel,
alwaar zy, telkens met nieuwe benden uit hunne roofschepen aan land stappende,
verwelkomd en gekoesterd wierden, door Heriold, Roruk, en anderen hunner
Landgenooten, die met zulk eene ondankbaarheid de weldaaden van Keizer Lodewyk
vergolden. Het oogmerk, waartoe die Barbaaren zich vereenigd hadden, om
naamelyk langs deezen weg hunne magt al verder uit te breiden, en de Vriesche
grenzen slechts tot eene toevlugt en algemeenen wyk te houden, bleek welhaast
uit hunne onderneemingen. Zy liepen Duitschland af, drongen door Braband,
Vlaanderen, en Artois, in Vrankryk, en naderden zelfs voor de
poorten van Parys. Al de tegenstand, dien zy gewoon waren te ontmoeten, bestond
hierin, dat men gewapend optrok om verbonden met hun te sluiten, in een van
welken de Dochter van Lotharius den II aan hunnen Overste Godefried ten huwelyk
wierd gegeeven, en Vriesland, als haare Bruidschat, aan hem afgestaan. De
Christelyke Godsdienst, dien Godefried volgens de voorwaarden van dat verdrag
moest omhelzen, scheen noch een dekmantel te strekken voor de lafhartigheid van
Keizer Karel den Dikken, die ten minsten zo veel van hem verworven had. Rollo,
een ander Noorman, heeft naderhand op dezelfde wyze de Dochter van den
Franschen Koning Karel den Een- | |
| |
voudigen, met gansch Normandye, verkreegen. Maar Godefried, Heer van Vriesland
geworden, draalde niet lang met te toonen dat hem deeze schraale weiden
geenszins voldeeden. Hy eischte eenige andere plaatsen van gemaatigder
luchtstreek, alwaar ten minsten wyn tot zyne verkwikking mogt groeien; en
vlamde heimelyk op Lotharingen, hebbende zich reeds verbonden met Hugo, eenen
bastaard van Lotharius den II, om op het eerste ongenoegen, 't welk de Keizer
wegens zynen onbeschaamden eisch mogt opvatten, onder de gedaante van billyke
wraak, dat Landschap te vermeesteren. Ondertusschen beroofde hy eenen der
Graaven, die hy ten Hove gezonden had om zyn verzoek voor te stellen, van
deszelfs goederen, waaruit zyne trouwloosheid af te neemen is; en zyne
dwinglandy ging zo verre, dat hy de Vriezen, om dat zy niet altoos goedvonden
hem slaafsch te gehoorzaamen, zonder uitzondering eenen strop om den hals deed
draagen.
Karel de Dikke, hoe log van aard, was echter gevoelig van des
Noormans ondankbaarheid, maar wist zich niet anders van hem te ontslaan, dan
door eenen laffen moord, die heilzaamer gevolgen had dan zulk een verachtelyk
feit verdiende. Verscheide Grooten greepen, na de dood van Godefried, nieuwen
moed, vatteden hier en gins de wapenen op, en verjaagden zynen Broeder, met al
het overig gespuis. De Vriezen hadden, zo 't schynt, meermaalen gelyke
poogingen gedaan, en zelfs eenige tyd te vooren zynen Vader Heriold van het
leven beroofd; maar 't was hun onmogelyk geweest, de versche benden, die
telkens op nieuw tot hen overkwamen, te wederstaan. Nu echter, van buiten
eenigzins geholpen wordende, kwamen zy alles te boven, en hunne ingeboo- | |
| |
rene Graaven wonnen 'er zo veel by, dat de uitheemsche heerschappy,
waartegen men hier zo lang had moeten worstelen, vervolgens haaren klem
verloor.
Lotharingen, waaronder deeze Landen onmiddellyk gerekend wierden,
was onder Lotharius den II, Zoon van Keizer Lotharius, een Koningkryk geworden,
en na zyne dood wel wederom onder den Keizer geraakt, doch als een afzonderlyk
erfdeel, 't welk tusschen de Fransche en Duitsche Vorsten een geduurige
twistappel bleef, tot dat het, onder Keizer Otto, wederom tot den staat van een
Hertogdom vernederd wierd. De kunstenaaryen, door welke zo veele mededingers
naar dat Gebied hunnen aanhang poogden te versterken, maakten aldaar den Adel
aanzienlyk en geducht; en hieruit sprooten, door tegenkanting van partyen,
veele inwendige beroerten. Men begrypt ligtelyk dat onze Graaven, noch korts
van de dwinglandy der Noormannen ontslagen, en dus op de Vryheid verlekkerd,
deeze gelegenheid om zich te verheffen niet verzuimden. Zy volgden, het
voorbeeld van veele Fransche en Duitsche Heeren, en men mag zeggen dat zy het
overtroffen, om dat deeze, veelal magtiger dan zy, echter in 't vervolg hunne
verkreegene vryheid zo wel niet bewaard hebben. Eindelyk heeft Karel de
Eenvoudige Lotharingen noch gewonnen; maar toen was het reeds te laat, om 'er
Vriesland, dat zo verre van de hand lag, wederom aan te hechten. Hy wierd ook
eerlang in zyn eigen Ryk zo zeer ontrust, dat hy in deeze gewesten de
vriendschap der aanzienlykste Heeren te veel van nooden had, om iets hards
tegen hen te onderneemen. Dus liet hy den teugel slippen, en stond aan Graaf
Dirk de Kerk van Egmond met veele aanzienlyke goederen af, bevestigende hem te
gelyk als Graaf | |
| |
van Holland: eene eer, die Dirk in staat stelde
om zyn Graafschap erflyk aan het Nageslacht over te laaten; waarom de schryvers
ook van hem, als Dirk den I, de telling der Hollandsche Graaven aanvangen.
Keizer Otto de III heeft wat laater den Zoon van deezen Graave, Dirk den II,
met verscheidene andere giften beschonken, en hierdoor zyn vermogen grootelyks
vermeerderd. Wy mogen denken, dat deeze Vorsten, voor 't minst Karel de
Eenvoudige, zich ook ligtelyk getroost hebben over het verlies deezer Landen,
welke in dien tyd, by gebrek van goede dyken, zekerlyk veel meer dan hedendaags
aan de woede van zee en stroomen wierden blootgesteld, weshalve de voorgaande
Vorsten insgelyks geene zwaarigheid gemaakt hadden, omze aan den eerstkomenden
Noorman weg te schenken.
Evenwel schynt dit op den duur niet genoeg geweest te zyn. De
laatere Keizers, en zelfs de Lotharingsche Hertogen, hebben noch al eenig recht
op deeze Landen voorgewend. Ook hebben de meeste Hollandsche Graaven zich
welstaanshalve gedraagen als Leenmannen van het Keizerryk. Maar zy hebben zulks
gedaan als vrye Leenmannen, die alleenlyk uit eerbied den Keizer hulde deeden,
en hem niet verder gehoorzaamden, dan met hunne belangen overeenkomstig was.
Zulks blykt genoeg uit het openlyk wederstreeven der Keizerlyke bevelen, 't
welk men al vroeg in de Geschiedenissen ontmoet. Keizer Konraad de II, by
voorbeeld, gaf aan de Utrechtsche Kerk het Graafschap Teisterband, op de
grenzen van Utrecht, aan den kant van Gelderland, gelegen, maar tevens eenen
smallen zoom van Holland raakende. De Hollandsche Graaven hadden hier eenig
recht op, dewyl de Broeder van Dirk den I het bezeten had; en | |
| |
dit
recht hebben zy tegen den Bisschop van Utrecht, in weêrwil van des Keizers
ongenade, zo ernstig aangedrongen, dat de menigvuldige oorlogen, tusschen de
Hollanders en de Stichtschen, uit deeze stribbeling hunnen oorsprong schynen
genomen te hebben.
Men ziet dus dat de onafhangklykheid van Holland, en van de
Hollandsche Graaven, hetzelfde beginzel heeft, dat tot eenen genoegzaamen
grondslag gerekend wordt voor alle eerstgevormde Maatschappyen; naamelyk het
vermogen van te bestaan zonder hulp van buiten. Zy hebben hunne zwakke
Beschermers uitgeslooten, en, na het bezorgen van hunne eigene veiligheid, niet
meer noodig geacht zich op nieuw aan onwaardige meesters te onderwerpen. Zy
maakten zich zo groot als mogelyk was, en onderzochten zekerlyk niet of het
oogmerk van hunne goedertierene Oppervorsten zich wel zo verre had uitgestrekt.
Zy gebruikten hunne magt, gelyk een ieder op zyne beurt tot zyn voordeel doet:
en zy deeden wel, omdat hunne rechten op de wet der Natuure gegrond waren,
terwyl het recht van den langsten degen het eenigste was, waarop de
heerschzucht der uitheemschen zich immermeer beroepen konde. Maar dit recht was
ook zelfs door de lafheid der voorgaande bezitteren alreede verouderd
geworden.
Van deezen tyd, tot op de eerste verandering, die de opvolging der
Graaven van Hollandschen Huize heeft afgebroken, dat is van
het jaar 923 tot 1300, schynt het beloop van onze Geschiedenissen wat
eenvoudiger te zyn. Zy komen nader aan het denkbeeld van eene byzondere
huishouding, die in zich zelve zomtyds wel deerlyk overhoop legt, maar
doorgaans buiten den zwaai der algemeene verwarringen geplaatst is. Wy
| |
| |
zien Holland eens, geduurende de minderjaarigheid van Graaf Dirk
den V, onder den Hertog van Lotharingen gebragt; maar hy geniet de vruchten van
zyne verovering niet langer, dan noodig is om de Stad Delft te stichten. Men
beklaagt zyne dood met recht, om dat het zelfs niet geoorlofd is, de snoodste
dwingelanden op zulk eene laage wyze te doen vermoorden. In dit tydperk deelen
wy ook wel eens in de oorlogen van Vrankryk en Engeland; maar altoos van ter
zyden. Met de Kruistogten hebben onze belangen wat naauwer gemeenschap, door
derzelver invloed op den aanwas der burgerlyke Vryheid. Voor het overige is
Vlaanderen het voornaamste dat ons van
buiten bezig houdt, en zomtyds ernstig genoeg beknelt: maar de binnenlandsche
beroerten smeulen onophoudelyk, en worden slechts by toeval van buiten gevoed.
Wy zien
Holland aan de eene zyde tegen
Westfriesland, aan de andere tegen
Utrecht gekant; Utrecht en Westfriesland, nu
afzonderlyk, dan te zamen, door Holland in engte gebragt, en op hunne beurt,
als Vlaanderen zich beweegt, door nieuw verhaal van krachten, wederom
aangemoedigd. De Vriezen van
Oostergoo en
Westergoo, tot
Groningen en
Drente toe, worden als eene speeltuig, heen
en weêr gekaatst, en zyn echter boven alle anderen op de Vryheid gespitst.
Kortom, wy zien eenen geduurigen stryd, waarin wy niet om de grootheid der
Landen en Legermagten, maar om de inzigten der strydende partyen, belang
stellen. De evenaar is niet dan voor weinige oogenblikken in rust; maar wy
letten met vermaak op zyne beweegingen, om dat wy eenigzins het gewigt kunnen
berekenen, 't welk hem doet overslaan.
Holland en Utrecht vertoonen zich in 't eerst byna | |
| |
met
gelyke magt. De Hollandsche Graaven versterken zich eenigzins door Saxische, en
andere aanzienlyke Huwelyken; de gemyterde Vaders vervullen het gebrek van dat
middel door fyner vonden, en spannen zeer vriendelyk te zamen met den eersten,
die op de Hollanders misnoegd is. De Hollandsche Regeering schynt eenpaariger
door de geregelde opvolging der Graaven, hoewel ze zomtyds door de
minderjaarigheden zwak is: de opvolging der Bisschoppen, uit haaren aard niet
erflyk kunnende zyn, vermenigvuldigt telkens de belangen, en de verwarringen
metéén. Van wederzyden staat men naar het opperbewind over de omgelegene
Landstreeken; men steekt elkanderen beurteling den loef af, en de overwinningen
evenaaren ten naasten by de nederlaagen aan beide kanten. De Westfriezen, hoe
menigmaalen overweldigd, kunnen, wegens hunnen afgebroken grond, niet beteugeld
worden. Hun standvastige tegenweer kost verscheiden Hollandsche Graaven het
leven; en het duurt lang eer de gelukkigste veldtogten eenig voordeel, dat
bestendig is, verschaffen. Holland wordt eindelyk te magtig door andere
oorzaaken, die te vooren niet, of naauwlyks, in aanmerking kwamen: maar als wy
tot die tyden genaderd zyn, verandert het gansche tooneel op nieuw van
gedaante.
Hoe komt het dat onze braave Voorouders, die altoos de slaaverny
verfoeiden, zulk een onbillyk gebruik gemaakt hebben van het eerste genot
hunner Vryheid? Wy zien ze naauwlyks, na dat zy de wrange vruchten der
dwinglandye gesmaakt hebben, hunne kluisters met verontwaardiging breeken, of
zy schynen hunne eigene gevoelens te verzaaken, dewyl zy nieuwe werktuigen van
slaaverny beginnen te smeeden tegen hunne vrienden en | |
| |
medehelpers. Kan het te zamen gaan, dat men de Vryheid als zyne Schutsgodin
aanbidt, en op den zelfden tyd zich opwerpt om over anderen den dwingeland te
speelen? Zo wonderlyk is het menschelyk geslacht, dat, gelyk het zaad van
Kadmus, uit slangentanden opgeschooten, zich blindeling door onderlinge wonden
verdelgt. Ons gezigt is te kort, om de reden na te spooren, waarom de
Maatschappyen in het algemeen, tot welke wy buiten tegenspraak gebooren zyn,
door ongelykheid van staat en magt, door heerschzucht, en gierigheid,
onvermydelyk zo veel leeds moeten na zich sleepen. Laaten wy liever, op dat
geene wysgeerige bespiegeling ons te veel bedroeve, onmiddellyk de betrekkingen
van ons Vaderland gade slaan.
Het komt my waarschynlyk voor, dat de beklaaglykste onheilen
gesprooten zyn uit de kwaêlyk verzekerde gesteltenis der Staatzaaken. Men had
de Vryheid al te schielyk verkreegen, om 'er een behoorlyk gebruik van te
maaken. 't Was ook, om de waarheid te zeggen, noch maar de Vryheid der wapenen,
die ten beste genomen, niet meer is dan de grondslag van een vryen Burgerstaat.
Die grondslag had noch veel tyds tot zyne bevestiging van nooden, en, toen het
tyd wierd om 'er op te bouwen, ondervond men aan hoe veel hinderpaalen dat
groote werk onderhevig was. Zy, die de Vryheid van een Volk tegen
Alleenheerschers moedig voorstaan, hebben niet altoos de edelmoedigheid van
eenen Brutus, en alle Brutussen worden ook niet door eenen
Publikola ondersteund of opgevolgd. Mogelyk zal men het dan
niet ongerymd vinden, dat wy uit dien hoofde eenigen onzer eerste Graaven van
dezelfde heerschzucht verdenken, welke zy in hunne meesters veroordeeld had- | |
| |
den. Hiervan zo veele stribbelingen en zwaarigheden in het schikken
van den Regeeringsvorm, en misschien ook zo veele dappere Krygsbedryven, om aan
de driften van het Volk de noodige afleiding te geeven ter bevorderinge van de
Staatzucht der Grooten. Zo wy Polybius gelooven, is de beste Regeeringsvorm uit
zynen aard altyd noch wankelbaar. De Volksregeering, doorgaans in een oproer
uit de eenhoofdige gebooren, verandert ligtelyk in Adelheersching; deeze wordt
eerlang eenhoofdig, en het eigendunkelyk gezag overschrydt, vroeg of laat, alle
paalen, tot dat het zichzelf verwoeste. De Vryheid, in deezen kring omgevoerd,
vertoont zich onder veele verschillende gedaanten, niet ongelyk aan onze Maan,
die, onder 't geduurig wassen en afneemen, eenmaal in haaren vollen luister
blinkt, om naderhand eene volkomene verduistering te ondergaan. Dit is, geloof
ik, het natuurlyk beloop der dingen; maar het geval, of eene gelukkige
gesteltenis, kan het bederf vertraagen, gelyk de vermogens van een sterk
lighaam de werking van schadelyk voedzel wederstaan. Eene nadere overweeging
mag ons leeren hoe verre dit op ons onderwerp toepaslyk zy; doch, zo wy
ondertusschen beseffen hoe bezwaarlyk de Vryheid, zelfs onder de bescherming
van goede wetten, wordt gehandhaafd, zal ten minsten niemand verwonderd staan,
dat het maaken en bekrachtigen van zulke wetten een werk van verscheidene
eeuwen voor onze Vaderen heeft moeten zyn. Groote zaaken hebben gemeenlyk die
traage geboorte.
Dat hier het volstrekt Oppergezag niet zo wel als elders heeft
kunnen plaats grypen, schoon het ook by de eerste aanstelling der Graaven mooge
bedoeld geweest zyn, zulks moet afgehangen hebben van eene oorzaak,
| |
| |
die onze naspooring dubbel waardig is; want mogelyk heeft zy ook
in andere opzigten tot ons tegenwoordig geluk niet weinig toegebragt.
Gemeenlyk wil men dat de geaardheid van een Volk ten naasten by door
de lucht, en het voedzel, bepaald wordt. Dus zouden de Noordsche Volkeren, door
de strengheid van hunne luchtstreek, gepaard met grove spyzen, die sterker
lighaamsoeffening vereischen, te stout en te strydbaar worden, om zich onder
eene willekeurige heerschappy te buigen. Het Zuiden, dat zyne inwooners door
geduurige warmte koestert, en hun niet dan luchtig voedzel verschaft, zou hen
in tegendeel laf en weerloos maaken, terwyl hunne verbeelding, zo veel vlugger
als de zenuwen door de tederheid van het gestel gevoeliger zyn, ligtelyk te
betoveren waare door de bedrieglyke aanlokzelen van wellust en vermaak, en
hierdoor zelfs op de laagste dienstbaarheid, zodra die slechts met vergulde
boeien pronkte, zou kunnen verslingerd worden. Ik beken het: Azie en Europa,
als twee uitersten met elkanderen vergeleeken, schynen dit eenigzins te
bevestigen. Mogelyk veroorzaaken deeze omstandigheden ook een gedeelte van het
onderscheid, dat wy tusschen onze Europische Volkeren gewaar worden. Maar zal
dit genoeg zyn, om reden te geeven van den grooten zwaai der zaaken? Zegt men
dat hieruit blykt, waarom wy beter dan de Franschen, Spanjaarden, en
Italiaanen, geslaagd zyn in het verdeedigen van onze Vryheid: ik antwoord dat
voordeezen de strydbaarste voorstanders der Vryheid Italiaanen geweest zyn, en dat de Volksregeering nergens
volstrekter geweest is dan by de Atheners, een Volk daar de
Franschen zo gaarne naar willen gelyken. Maar ik weet ook daarentegen niet wat
men zal inbrengen, aangaande Rusland, Noorwegen, | |
| |
Zweeden, en
Denemarken, daar het Staatsbestier altoos, met kouder lucht, veel willekeuriger
geweest is dan by ons. Ik twyffel of de groote Montesquieu, die het gemelde
gevoelen breedvoerig voordraagt, dit staatkundig weêrglas wel in alles met zyne
gewoone bondigheid zou kunnen verdeedigen.
De ongelykheid van grond, waardoor deeze Landen zich byzonder
onderscheiden, heeft, myns oordeels, grooter afbreuk gedaan aan het eenhoofdig
gezag. Doch de Adel heeft, door het afzonderen van verscheide Heerlykheden, en
het stichten van vaste Sloten, hieruit meer nut getrokken dan het Volk, dat,
onder zo veele Heeren klein gehouden, van tyd tot tyd verdeeld bleef in
Vryen en slaaven. Nergens vond men op zo
kort een afstand diergelyke sterkten zo menigvuldig als in deeze Landen, en
ieder Edelman was genoegzaam onafhangklyk op de zyne. Deeze Edelen trokken op
de beschreevene Heirvaart ten stryde, met hunne onderhoorige Boeren, om geene
andere bevelen te gehoorzaamen, dan die zy goedkeurden. Wat vermogt de Graaf,
die met geene andere dwingende magt voorzien was, buiten hunnen raad en
goedkeuring? Na het eindigen van den veldtogt vond hy zich dikwyls omringd van
nieuwe zwaarigheden, dewyl zyne vrienden hem hadden dienst gedaan, zonder dat
hy de middelen had om hen op zyne beurt grootelyks te verpligten. Al het
voordeel, 't welk hy zich uit den oorlog kon belooven, moest dan bestaan in de
onderwerping zyner Nabuuren, die, door vermeerdering van gezag en vermogen in
de overwonnen Landstreek, den afstand tusschen hem en zyne Edellieden zou
vergrooten. Maar hoe zeer dit ontwerp de verbeelding van een eerzuchtigen geest
mogt streelen, het bragt zyne zwaa- | |
| |
righeden met zich. De
omleggende streeken waren even als de zyne door poelen en meiren, als in kleine
eilandtjes, hier en gins verdeeld, en niet toegangklyk dan by drooge zomers, of
's winters over 't ys. 't Gebruik van schuiten ten dien einde, was een toestel,
dien men noch niet dan zeer gebrekkig wist te maaken, en zou op veele ondiepe
plaatsen ook nutteloos geweest zyn. Dus kon men zeer zelden, wanneer men wilde,
te velde trekken. Men moest de gelegenheid afwachten; en de vyand was doorgaans
by tyds gewapend tegen den aanval, dien hy wel had kunnen voorzien. Versloeg
men hem, geene overwinning was zo volkomen, dat 'er eene merkelyke uitbreiding
van het Gebied op volgde; want de minste verandering van het saizoen maakte hem
op nieuw even onafhangklyk als te vooren. Roof en plondering was dan het
voornaamste voordeel dat men op de gelukkigste togten behaalde: rampzalig
voordeel, 't welk doorgaans den overwinnaar bederft.
Het mogt, gelyk men ziet, der Gemeente weinig baaten, dat het gezag
van den Graaf, by mangel van genoegzaam vermogen, dus bepaald bleef, zolang zy
door geene aanzienlyke Steden haaren invloed op het Staatsbestier wist te
vergrooten. Zy moest zich uit het stof zo hoog verheffen; en hierdoor is het,
dat men voor het midden der dertiende eeuwe geene groote blyken van haare
merkwaardigheid bespeurt. Dien langzaamen aan was verklaaren wy zekerlyk niet
uit geweldige oorzaaken. Hebben de dikwyls herhaalde Kruistogten hieraan niet
veel toegebragt, dewyl daardoor het Land van de slaaverny gezuiverd is? Een
slaaf, die moeds genoeg had om deel te neemen in deeze roemruchtige
buitenspoorigheden, bekwam terstond zyne Vryheid. Men kan den- | |
| |
ken
dat zeer weinigen deeze gelegenheid verzuimden: en na het vertrek van zo veele
slaaven moesten veele vrye lieden noodzaakelyk gebezigd worden tot allerlei
verrichtingen en diensten, welke voormaals tot den allerlaagsten staat behoord
hadden. Deeze diensten, nu vry geworden zynde, vereischten een billyk loon, en,
in gevalle van verschil, de uitspraak van goede wetten. Dus kreeg het
werkzaamste deel des Volks schooner kans om zich te beveiligen tegen de
armoede, en allengs, het zy door den landbouw, het zy door de oeffening van
huislyke kunsten, het bezit van vaste goederen tot zich te trekken. Heeft dit
niet zeer veel uitgewerkt om de burgerlyke vryheid te bevorderen? Men kan het
niet ontkennen: maar eene diergelyke oorzaak heeft ook in andere Landen plaats
gehad, zonder hetzelfde te kunnen uitwerken. In Vrankryk, by voorbeeld, hebben
de Kruistogten geenszins de vryheid des Volks, maar in tegendeel het koningklyk
gezag, door de alweezigheid van 's Konings Leenmannen, doen aanwassen. De
gemelde oorzaak heeft dan hier alleenlyk zulke uitwerkzelen gehad, om dat zy
door gelukkiger omstandigheden wierd ondersteund; en 't is een bewys van haare
zwakheid, dat zy, door zichzelve, veeleer op een strydig einde uitliep.
Derhalve zyn wy genoodzaakt naar eene andere uitgestrekte, duurzaame, en
onwederstaanbaare oorzaak om te zien, die hier met uitsluiting van andere
Landen heeft bestaan, en alleen magtig geweest is alle omstandigheden, als
hulpmiddelen, aan zich te onderwerpen. Zy doet zich, zo ik my niet bedrieg,
reeds op voor alle oplettende oogen. Het is de Koophandel.
Dat weldaadig gestarnte van voorspoed, van welvaart, van genoegen en
geluk, verspreidt alle de gunsten der | |
| |
vruchtbaare Natuur, uit
ieder gewest, over den aardbodem, en vermenigvuldigtze door het aanmoedigen van
vrye en nutte werkzaamheid. Handwerken, Kunsten, en Weetenschappen, bloeien op
het spoor van den Koophandel, zonder wien de Landbouw, de nuttigste kunst van
allen, aan het kwynen slaat, en de Zeevaart geenen adem haalt. Geen Land kan
ongelukkig zyn onder deezen invloed, die alle woestheid verbant, en het
menschdom zelfs de Rechtvaardigheid doet beminnen, om dat zyne eerste
beginzelen zuivere gevoelens zyn van eer en goede trouw. Want wy spreeken hier
van geene verachtelyke baatzucht, maar van eerlyken, lofwaardigen, en
edelmoedigen Handel, die nimmer de belangen van het algemeen uit het oog
verliest. De zeden, die onder het krygsgedruisch altoos verbasteren, zullen
onder zulk een handeldryvend Volk, noch meer dan de wetten, den band der
Eendragt versterken. Het geringste lid der zamenleevinge is 'er nuttig, en
deelt op zyne beurt in den gelukstaat van het Gemeenebest. Trotsheid is 'er
haatelyk: maar de onbekrompene overvloed baarteene edele fierheid, die, schuw
van omkoopingen en bedriegeryen, op het schoonste gepaard gaat met de
bewustheid van waare verdiensten. Gezegend Land! daar elk zyne eigendommen
gerust bezit, daar geen ingebeelde rang de gezelligheid verhindert, om dat een
iegelyk in zyne soort onafhangklyk is; daar deeze voldoening den zuursten
arbeid verzoet en beloont. Zulk eene ryke bron van zedelyk en natuurlyk heil is
de Koophandel, vermogende ziel en zenuw van eenen groeienden Staat,
albezielende geest der gevestigde Maatschappyen, en leistar der Vryheid, zonder
welke de Reden zelve een doodelyk geschenk zou zyn. Indien een sterveling, door
| |
| |
de Voorzienigheid aan het hoofd van een Gemeenebest gesteld, dit
alles, in zyne ontelbaare gevolgen, begreep en begunstigde, wat zou hy gelukkig
zyn!
Laat de onvolmaaktheid der waereldsche zaaken ons niet toe, te
hoopen dat dit geluk immermeer in zyne volle zuiverheid zal gevonden worden, 't
is ten minsten zeker dat onze Nederlanders hetzelve onder zich geduurig hebben
zien toeneemen, naar maate dat zy hunnen koophandel meer en meer uitgebreid
hebben. De Nederlandsche Vryheid schynt, gelyk zy 'er uit gebooren is, ook haar
bestaan, en haare veiligheid, verschuldigd te zyn aan het minnelyk verband, dat
zy met den Koophandel steeds onderhouden heeft. Het zal dan, eer wy verder
gaan, wel te pas komen, by deszelfs beginzelen voor een oogenblik stil te
staan, dewyl zy inderdaad tot de grondvesten van het staatsgebouw behooren.
Doch ten dien einde zyn wy verpligt, ons nu en dan buiten de paalen van ons
tegenwoordig Gemeenebest te begeeven. Wy kunnen, by voorbeeld, het nabuurig
Vlaanderen, welks belangen zo veel overeenkomst en gemeenschap hebben met de
Hollandsche zaaken, niet onaangeroerd laaten: en dit valt zo veel te meer
binnen ons bestek, vermits ook, in de verdere beschouwing der Nederlandsche
lotgevallen, het kluwen, 't welk wy trachten te ontwinden, dikwyls op dien
bodem, gelyk mede in Braband, zal moeten gezocht worden.
Twee wydvermaarde rivieren, de
Maaze en de
Ryn, hadden reeds ten tyde der Romeinen
eenigen koophandel uit andere gewesten herwaard getrokken; maar Vlaanderen en
Holland hebben 'er zich onder hunne Graaven eerst te recht van bediend, om
hunne koopmanschappen en gewerkte stoffen wyd en zyd te vertieren, terwyl zy
| |
| |
te gelyk over zee, met Engeland, en met de Noordsche Volkeren aan
de Belt, of Oostzee, sterken handel dreeven. Zy benydden elkanderen, gelyk men
denken mag, hunne wederzydsche voordeelen niet weinig. De Vlaamsche Kooplieden
wisten zich doorgaans ruim zo wel te handhaaven in het bezit van den Engelschen
handel; maar de Hollanders belemmerden hunne verzending langs de rivieren, door
zwaare tollen, te
Dordrecht, en te
Geervliet, hetwelk aanleiding gaf tot veele
onlusten. De Hollandsche zeevaart was daarentegen naar den kant van het Noorden
gelukkiger, hoewel de haringvisschery onder de kusten van Engeland ook vry wel
slaagde. Beide deeze Landschappen hadden ten aanzien van Groot Brittanje een
voorrecht, dat hedendaags door de verandering der tyden zeer veel besnoeid
geworden is. Dat uitgestrekt Eiland had, wegens zyne geduurige oorlogen met
Vrankryk, hunne tusschenkomst van nooden, om met het vaste Land eenige
gemeenschap te onderhouden, dewyl men toen, wegens de onvolmaaktheid der
zeevaart, zo gereed niet was om afgelegener kusten aan te doen. Dus moest het
veel meer belang in hunne vriendschap stellen, dan het nu noodig oordeelen zou,
en was ten minsten niet bekwaam om zich door eenigen uitgestrekten handel, ten
hunnen nadeele, zo magtig en geducht te maaken, als het naderhand geworden is.
Buiten deeze bedenking, zou men misschien verwonderd staan over de voorrechten,
welke dat magtig Ryk aan twee zo geringe Landschappen gewoon was te vergunnen;
want toegeevendheid voor vreemdelingen is, gelyk een ieder weet, het zwak der
Engelschen niet.
Vlaanderen was de kweekschool van handwerken, weeveryen, verweryen,
en andere daartoe betrekkelyke kun- | |
| |
sten; zo dat zelfs de
Engelschen hunne wolle derwaard zonden om geverfd te worden. Holland verzuimde
deeze hanteeringen niet, maarleide zich, naar 't schynt, toen reeds
voornaamelyk op de zeevaart toe. De Hollandsche zeesteden, of zulke, die, om de
veiligheid wat binnenwaard lagen aan de rivieren, zagen het getal en den rykdom
haarer inwooneren schier dagelyks groeien. Men had in vroeger tyden hieromtrent
reeds bloeiende koopsteden gehad; maar die waren, of door de Noormannen aan
koolen gelegd, of door zwaare overstroomingen te grond gegaan. Nu was Dordrecht
de voornaamste handelplaats, welke zelfs door haar beroemd Stapelrecht andere nabuurige steden niet zelden heeft in het
licht gestaan.
Rotterdam wierd langen tyd, wegens de
onzekerheid der Zeeuwsche bezittingen, te veel belemmerd, om eene veilige
toevlugt voor kooplieden te zyn; maar
Zierikzee, dat onder het Hollandsch gedeelte
van Zeeland behoorde, heeft niettemin al vroeg gebloeid.
Amsterdam stond noch onder eenen byzonderen
Heer, en wierd ook door veele andere oorzaaken klein gehouden; maar als
eindelyk Westfriesland, of Noordholland, onder Holland betrokken was, en de
zee, een groot deel lands hieromtrent verzwelgende, den weg naar het Y geopend
had, nam die Koopstad uit de geringste beginzelen onophoudelyk toe.
Antwerpen, aan de Schelde gelegen, wierd van
den anderen kant, door den handel der Vlaamingen en Brabanders verrykt; en
mogelyk heeft zulks gediend om Amsterdam boven Dordrecht, of andere steden, te
vergrooten, dewyl het niet wel mogelyk was dat twee zulke magtige koopsteden op
korter afstand tegen elkanderen overstonden. Ondertusschen beseft men ook
ligtelyk hoe zeer de voorspoed der gemelde handel- | |
| |
plaatsen zich
over het gansche Land moest verspreiden, dewyl de Burgers van andere steden,
welke niet onmiddellyk tot den handel geschikt waren, evenwel hierdoor in hunne
neeringen en hanteeringen ten hoogsten bevoordeeld wierden.
Het eerste uitwerkzel van dien algemeenen bloei der Burgeryen, ten
aanzien van de Regeering, was de verbetering der Rechtbanken, welke, te vooren
veelal aan de willekeur van 's Graaven Dienaaren, Baljuws, en
Schepenen, bevolen geweest zynde, nu volgens wetten, keuren,
en handvesten bediend wierden. De oudste blyken hiervan vindt men omtrent den
aanvang der dertiende eeuwe, onder Graaf Willem den I; hoewel 'er mogelyk te
vooren reeds andere geweest zyn, die men niet meer kan naspooren. Deeze Graaf
heeft ook de stad Dordrecht, waarschynlyk uit byzondere inzigten, grootelyks
bevoorrecht, en haar zelfs vry verklaard van Beden en
Heirvaarten. Hy was, naar het schynt, in den eersten opslag
wel genoodzaakt wat vriendelyker te handelen dan zyne Voorzaaten, dewyl hy zich
met een twyffelachtig recht had ingedrongen ten nadeele van zyne Nicht, de
ongelukkige Ada, welker huwelyk met den Graave van Loon, schoon het, door haare
Moeder buiten kennis van 's Lands Edelen geslooten zynde, gerekend wierd de
Hollandsche rechten verkort te hebben, echter in Holland tegen den Oom eenen
geduchten aanhang had verwekt. My is altoos waarschynlyk voorgekomen, dat het
verkrygen van zulke Wetten en Keuren een groote slap geweest is tot de
aanstelling van Vroedschappen, Raaden, en Burgermeesteren, welker oorsprong men
dan ook niet verre van dat tydpunt schynt te moeten bepaalen. Of, zo inderdaad
hunne geheugenis, volgens het gevoelen der Staaten in hun geschrift van het
jaar 1587, zo oud | |
| |
is als de Steden, ten minsten schynt de zaak
zelve ons aan de hand te geeven, dat hun gezag toen eerst eenigen klem
verkreegen hebbe. 't Was iets groots, dat deeze nieuwe Kollegiën niet alleen
gemagtigd wierden, om van binnen de rust en welvaart hunner Steden te bezorgen,
maar ook om ter algemeene Dagvaart, door hunne afgevaardigden, over de belangen
van den Staat te handelen; en dat de vervulling van opengevallen plaatsen aan
hunne eigene verkiezing stond, ja zelfs in zommige Steden de jaarlyks he
vernieuwing der regeerende Magistraaten, terwyl in andere slechts een dubbel
getal, ter keuze der hooge Overheid, benoemd wierd.
In een ander opzigt, dat rechtstreeks den rykdom der ingezetenen
betrof, bespeurde men noch grooter gevolgen, zynde de Steden hierdoor welhaast
tot de hoogte van den Adel verheven. 't Was een overoud gebruik, dat men by
gewoone en ongewoone gelegenheden, als de geregelde inkomsten van den Graaf te
kort schooten, op zyne bede hem ondersteunde met eenige
sommen, welke bepaald wierden door de noodzaakelykheid, vergeleeken met het
vermogen der ingezetenen. Weleer was dit geen geringe last geweest: nu wierd
het, door den aanwas der schatten, in zekeren zin een voorrecht; dewyl het alle
voorwendzelen afsneed tot het invoeren van nieuwe belastingen, die anders,
wegens zo veele oorlogen als men van tyd tot tyd voerde, onvermydelyk zouden
geweest zyn. Toen nu de Steden in staat gesteld wierden om den Graaf deeze
Beden, zomtyds boven zyne gissing, in te willigen, drongen zy telkens dieper in
zyne gunst, terwyl de Edelen, dit vooreerst met afgunst ziende, en te meer door
hunne trotsheid den Meester veelal onaangenaam, zo veel verlooren, als de
achtbaarheid der Burgerstaaten toenam. Zy wierden dan in- | |
| |
gelyfd in
het lighaam van den Staat, en ondertekenden welhaast, benevens den Graaf en
zynen Adel, de verbonden welke men buiten 's Lands kwam te sluiten. 't Schynt
dat de steden van Vlaanderen dit voorrecht wat vroeger dan de Hollandsche
verkreegen; 't welk niet te verwonderen is, dewyl Vlaanderen buiten
tegenspraak, in rykdom en vermogen, Holland noch merkelyk te boven ging.
De minderjaarigheid van Floris den V. viel, naar het schynt, op den
rechten tyd om den voortgang der zaaken op deezen voet te verhaasten, zo dat
men onder zyne Regeering het gewenschte evenwigt byna bereikte. In een
Huwelyksverdrag van zyne Dochter met den Zoon des Konings van Engeland, komen
de Steden, te gelyk met 's Lands Edelen, als ondertekenaars voor; en dewyl dit
Verdrag zommige punten behelsde, die den Engelschen in vervolg van tyd te veel
rechts op de Hollandsche zaaken konden geeven, wierd 'er uitdrukkelyk by
gevoegd, dat dit alles, indien het naderhand bevonden wierd te stryden met de
rechten van den Staat, voor nietig en krachteloos moest gehouden worden. Een
trek, waarin men duidelyk het kenmerk der Vryheid gewaar wordt.
Van dien tyd af aan wierd het staatsbestier eene kunst, welke de
bekwaamheden van een middelbaar verstand te verre overtrof. Graaf Floris had
ridderlyke gaaven. Hy zou bekwaam geweest zyn om eene prachtige Hofhouding
luister by te zetten; hy zou in den oorlog roem behaald hebben: maar by ongeluk
was dit de spil niet, daar het groote rad op draaide. Staatkunde wierd 'er
vereischt, en daar was hy niet genoegzaam van voorzien. Twee vermogens, zo
strydig tegen elkanderen opgewassen als de Adel en het Volk, te vereenigen, te
| |
| |
bestieren, en als scheidsman geduurig tusschen beide te gaan, op
eene wyze die hem van wederzyden beveiligde; dat was het werk niet van een
wispeltuurig, ligtgeloovig, en roekeloos gemoed, als het zyne. De middelweg,
dien een groot man in zulke gevallen weet te kiezen, is een smal en gevaarlyk
pad, waarop de minste valsche stap onherstelbaare gevolgen heeft. Het
ongenoegen der Edelen, die waarschynlyk, door de onvoorzigtigheid van den
Graaf, al te schielyk begreepen, om welke redenen hy niet altoos in hunne
belangen trad, groeide dus van dag tot dag tot eenen onverzoenbaaren haat, en
kostte hem eindelyk het leven. Zyn lot is te wel bekend, om hier verhaald te
worden. 't Geen men aangaande de schennis van Machteld van Velzen verhaalt, kan
waar of versierd zyn; maar de zaaken zouden, zonder dat heimelyk beginzel van
afgunst, nimmer tot zulk een uiterste zyn gekomen.
's Volks genegenheid, te laat opgewakkerd tot zyne verlossing,
diende slechts om zyn rampzalig einde te verhaasten. Maar hoedaanig ook de
uitslag waare, dat tydgewricht kon niet anders dan den invloed van het Volk
boven deszelfs gewettigd peil verheffen. Hadden zy het geluk gehad van hunnen
Graaf te ontzetten, zyne verpligting voor die weldaad zou oneindig geweest zyn:
nu verdeelde zyne dood het lighaam van den Adel, vermits veelen onder hen aan
het schelmstuk, 't welk van de overigen verfoeid wierd, medepligtig waren; en
deeze verdeeldheid verzwakte hen in vergelyking van het Volk, dat in dit geval
door eene algemeene overeenstemming zich zo veel te naauwer vereenigde. Wy
behoeven slechts te letten op het voorgevallene onder Graaf Jan den I, zoon en
opvolger van Floris, om hiervan overtuigd te worden. En zeker, | |
| |
zo
de reeks der Graaven van Hollandschen huize door de ontydige dood van deezen
niet afgebroken was, de kans had schoon gestaan, om het opperbewind aan eenen
vasten Regeeringsvorm voor altoos te verbinden. Dit zou op dien tyd meer indruk
gemaakt hebben, dan ten tyde van Maria van Bourgondië, wanneer men den Vorsten
wel naauwe bepaalingen voorschreef, maar uit de Regeering van uitheemsche
Landsheeren reeds geleerd had, zich niet veel te ergeren aan het krenken van
Vorstelyke beloften.
Jan de I, in Engeland opgevoed, was noch jong toen zyn Vader het
leven verloor. Hy trouwde met de Dochter des Konings, en kwam herwaard over,
min om te regeeeren, dan om geregeerd te worden door Wolfaard van Borselen, een
snooden en arglistigen indringer. Vergeefs riepen de Edelen Avennes van
Henegouwen tot de Voogdy, die noch wegens de jongkheid van Graaf Jan vereischt
wierd. Wolfaard wist hem den voet zo dwarsch te zetten, dat hy, zich in Holland
niet veilig oordeelende, eerlang wederom naar zyn Graafschap vertrok. Na dien
tyd nam het aanzien van deezen Gunsteling zo schielyk toe, dat het hemzelf
verblindde. Hy had zich overal noodzaakelyk gemaakt; nu begeerde hy dat alles
van zyne wenken vloog. Het gelukte hem, verscheide Heeren uit hunne bezittingen
te slooten, en zich daarmede te verryken. Hy belas den jongen Graaf, om hem
Woerden,
Ysselstein, en noch eenige andere plaatsen,
te schenken, waardoor hy zyn gezag ongelooflyk versterkte. Maar zodra hy noch
verder ging, en de bevestigde voorrechten der steden dacht te besnoeien, stiet
hy zyn hoofd. Zyn verschil met de stad
Dordrecht, welke hy tegen recht wilde
noodzaaken eenigen uit haare Burgers aan eene andere vierschaar over te
leveren, ver- | |
| |
wekte zulk eene gisting, dat hy geraaden vond zich
heimelyk op de vlugt te begeeven, en met den jongen Graaf naar Zeeland
overstak. Hy wierd ontdekt en achterhaald door het misnoegde Volk, dat hem
onder veele mishandelingen naar Delft sleepte. Hy wierd 'er eerst in
verzekering genomen; maar de woede van het Gemeen was tot zulk een toppunt
gesteegen, dat zy niet dan door zyne dood kon gestild worden. Hy sneuvelde,
zonder rechtsgeding, als een Landverraader. De woestheid, die in dit geval
doorstraalt, kan van niemand goedgekeurd worden; doch zy dient ons om te
toonen, van hoe veel belang de keuren en handvesten der steden toen reeds
gerekend wierden te zyn; te meer, dewyl hem dit ongeluk in eene andere stad,
dan die hy voornaamelyk beleedigd had, overkwam.
Had Graaf Jan meer verstands gehad, hy zou zich in die
omstandigheden wel als meerderjaarig hebben doen aanmerken; maar dit zo niet
zynde, is het wonder dat de voogdy niet op een inboorling gekomen is.
Brederode, by voorbeeld, in Engeland zyne opvoeding bestierd hebbende, had zich
by zyne aankomst reeds met die hoop gevleid; en men had door zulk eene keuze
Avennes kunnen missen. Maar Brederode was misschien te veel Engelschgezind, en
't Volk helde naar de zyde van Vrankryk, waarschynlyk uit liefde tot de
gedachtenis van Floris, die zich met de Franschen tegen Engeland en Vlaanderen,
strydig met het gevoelen zyner voornaamste Edelen, verbonden had. Avennes was
listig genoeg om deeze drift te voeden, te meer, dewyl hy vreesde dat men
anders de Voogdy aan den Graaf van Vlaanderen, Grootvader van onzen jongen
Graaf, mogt opdraagen. Toen zyne verkiezing vastgesteld was, toonde hy zeer wel
te begrypen, aan welke zyde 't grootste | |
| |
vermogen van den Staat,
en bygevolg zyne verpligting, geplaatst was. De Steden hadden hem voorgestaan,
en hierom liet hy zich, breeder dan men te vooren gewoon was, in alle voornaame
steden inhuldigen, door welk eerbewys hy, dezelver aanzien erkennende, zich
tevens van haare vriendschap zocht te verzekeren. Avennes bezat buiten twyffel
de vereischte bekwaamheden tot dat gewigtig ampt; maar de schielyke dood van
den jongen Graaf heeft veelen aanleiding gegeeven, om aan zyne eerlykheid te
twyffelen. Hoe 't zy, de Voogd volgde den Voesterling op, als zyn naaste
bloedverwant aan de vrouwelyke zyde, 't geen vooreerst gansch Holland in rep en
roer stelde, en door de ongemakken der uitheemsche Regeering verdere gevolgen
had, welke men toen misschien reeds had kunnen en moeten voorzien. Doch wy
bespeuren uit dit gansche beloop, dat de gevoelens van het Gemeen, boven die
van den Adel, de overhand behielden. Een der voornaamste inzigten, die de
verheffing van Avennes begunstigden, was de hoop dat hy de dood van Graaf
Floris op alle medepligtigen zou wreeken, 't geen hy beloofde, maar nimmer
dacht te volbrengen.
Dus is dan het Graaflyk bewind, na omtrent vierhonderd jaaren tot
een Hollandsch stamhuis behoord te hebben, in vreemde handen overgegaan. Men
ziet het vervolgens binnen de helft van dien tyd noch driemaal verwisselen,
waarna het ten hoogsten top stygt, om een einde te neemen in de oprechting van
ons tegenwoordig Gemeenebest. Van Henegouwen is het, gelyk een ieder weet, tot
Beieren gekomen; van daar tot Bourgondië, en vervolgens tot het doorluchtig
Huis van Oostenryk, klimmende dus by elke verandering tot magtiger en
aanzienlyker geslachten op; het welk den kring der staatsbelangen zo veel heeft
uitgezet, dat derzelver be- | |
| |
schouwing van nu af aan ook wat
naauwkeuriger aandacht schynt te vereischen.
Zo wy de Regeering als drieledig aanmerken, naamelyk bestaande uit
het Graaslyk gezag, de magt der Edelen, en het recht der Steden, kunnen wy
zeggen, dat deeze drie vermogens noch lang hun evenwigt behielden; maar dat hun
onderling steunpunt, of middelpunt van zwaarte, 't welk te vooren slechts op
eene ongevoelige wyze was verschooven geworden, nu dikwyls door eenen
geweldigen schok verplaatst wierd. De overmagt deezer vreemde Graaven, en hunne
invloed op nabuurige Ryken en omgelegene Gewesten, die dikwyls zeer schielyk
rees of daalde, was oorzaak van dit ongestadig beloop. Bevorderde het geval aan
vreemde Hoven de belangen van den Graaf; gelukte 't hem, zynen Broeder,
natuurlyken Zoon, of verderen Bloedverwant, op den stoel van Utrecht te
plaatsen; vond hy zich in staat om van de Geldersche zaaken naar zynen wensch
te schikken; straks wierd hy op zyn eigen grond ontzaglyk en geducht, en de
Regeering trok onmiddellyk meer of min naar de eenhoofdigheid. Liepen de
gemelde omstandigheden hem onvoorziens tegen, of was hy buiten 's Lands in
noodelooze en ongelukkige oorlogen ingewikkeld, zo gebeurde ook, ten aanzien
van zyn, of ten minsten van zyns Opvolgers bewind, vlak het tegendeel van 't
voorgaande: de Vorst wierd genoodzaakt den Adel of het Volk, ja zomtyds beide,
door toegeevendheid aan zich te verbinden.
De Edelen waren nu ook gereeder tot onlusten dan voorheen, schoon
niets nadeeliger was voor hunne belangen. Eenigen deezer Graaven verlieten van
tyd tot tyd het Land, om in hunne uitheemsche Staaten vermaakelyker te leeven;
wanneer het bestier eenen Land- | |
| |
voogd, of Stedehouder, wierd
aanbevolen, die nooit bekwaam was de rust onder hen te bewaaren. Sederd de dood
van Graaf Floris door geduurige verdeeldheden ontrust zynde, verzuimden zy
geene gelenheid om nieuwe twistvuuren te stooken. Zy hadden nu ook geleerd zich
met de steden te verbinden, waardoor dat lighaam insgelyks verdeeld wierd: doch
dit had slechts voorbygaande gevolgen, terwyl zy, als aanleiders, alle de
nadeelen der Tweedragt ondervonden. Onder hen wierd alles op 't hevigste
getrokken, om dat hunne oogmerken doorgaans op eene algemeene omwenteling
uitliepen; zo verdelgden zy elkanderen, zonder dat de gelukkigsten, die
overgebleeven waren, iets anders dan hunne eigene vernedering uitgewerkt
hadden.
Met de Steden was het wat beter gesteld. Zy wonnen vooreerst eenig
voordeel door het uitgestrekter vermogen der Graaven, 't welk buiten 's Lands
den Koophandel beschermde; zy wonnen ook by het verzwakken van den Adel, hoewel
de nadeelen uit de vermeerdering van het Graaflyk bewind hierdoor geenszins
konden geboet worden. Maar dit lighaam droeg in zynen boezem eene andere
oorzaak van verwydering, die men eene onvolmaaktheid in het staatsgestel mag
noemen. De Steden waren door geenen genoegzaamen band van gemeenschap
vereenigd, door geene verpligting bepaald om elkanderen te ontzien. Elke Stad
was zoveel als een Staat op zichzelven, die, zo hy 't geraaden vond, oorlog
voeren mogt, of vrede sluiten, zonder zich aan het oordeel van de overigen te
kreunen. Zy hielden wel Dagvaarten, maar overstemming had op haare
vergaderingen geene plaats, en dewyl haare belangen zeer verschillende waren,
gebeurde het dikwyls dat eene enkele stad zich afzonderde, en onzydig bleef,
terwyl alles, wat | |
| |
haar omringde, zich tot den oorlog begaf. Dit
baarde noodzaakelyk mistrouwen en onmin onder de nabuurige Burgeryen, die
daarenboven door de ongelykheid van Keuren en voorrechten reeds meer dan te
veel tot afgunst geprikkeld wierden. 't Is zeer klaar dat de vreemde Graaven,
volgens hunne grondregelen, geen belang stelden in de verbetering van dit
gebrek; maar wonder is 't dat zy, die 'er aan kwynden, daar niet op toegelegd
hebben. De liefde tot Vryheid was zo groot, dat men 'er vrywillig alles, wat
anders heilzaam schynen mogt, aan opöfferde.
Zo stond het zaakelyk bewind dan steeds op losse schroeven; en 't
was dit, dat men, myns oordeels, voor de verkiezing van Avennes had kunnen
voorzien: maar men was waarschynlyk op dien tyd te driftig om de voorzigtigste
keuze te doen. De inhuldiging van Avennes was niets anders dan een eerbewys aan
de gedachtenis van Floris den V, wiens dood men wilde gewrooken zien. Hy, die
wel wist dat zulk eene ontleende genegenheid niet langer kon duuren dan de
driften, welker voldoening zy beoogde, rekte het verlangen zonder iets van
belang uit te voeren, op dat men hem eindelyk uit gewoonte mogt beminnen. Maar
het volgende voorbeeld bewyst wel wat het zou geweest zyn, zo de liefde des
Volks tot het oude Hollandsche geslacht zyne belangen niet van ter zyden had
onderschraagd. In 't laatste van zyn leven vielen de Vlaamingen in Holland en
Zeeland, en hadden, door de onverschilligheid der landzaaten, reeds zo veele
voordeelen behaald, dat men naauwlyks meer aan den Graaf van Henegouwen dacht.
Wat gebeurt 'er? Witte van Haamstede, natuurlyke zoon van Graaf Floris,
verroont zich slechts, en brengt zonder moeite de afgevallene steden wederom
onder de gehoorzaamheid van | |
| |
Avennes, zynen meester. Zo veel
vermag de liefde des Volks, wanneer zy diep geworteld is, gelyk daarentegen
niets op losser gronden steunt, dan deeze zelfde hartstogt, wanneer hy uit
schielyke beweegingen by verrassing gebooren wordt. Was Avennes zelf in plaats
van Haamstede gekomen, hy zou niets verricht hebben.
Nu zal het, myns bedunkens, niet onaangenaam zyn, dat wy op de
bedryven der volgende Graaven kortelyk onze aandacht vesten, om deeze flaauwe
schets door eenige luchtige hoogzels en diepzels wat op te helderen, waardoor
men ligtelyk zal in staat gesteld worden, om nader over haare juistheid te
oordeelen.
Onder
Willem den III, zoon van Avennes, worden
wy noch niets gewaar, dan een stil gemor, 't welk door vrees en mistrouwen
bedwongen wordt. De Hollanders weigeren, den Graaf verder dan op hun eigen
bodem te dienen, waardoor hem de Vlaamingen zelfs een gedeelte van Zeeland voor
een poos afhandig maaken. In laatere togten volgen zy hem evenwel, maar met
koele zinnen. Men klaagt aan alle kanten over schattingen en lasten: men
weigertze zomtyds op te brengen, ten zy men 'er met geweld toe gedwongen worde.
Het gesmoorde ongenoegen barst nu en dan in weêrwil uit, en mist zyn doel, by
mangel van beleid. De steden wrokken tegen elkanderen, maar kennen de kwaal
niet, waarvan zy bevangen zyn. De Graaf dempt met moeite deeze verdeeldheden;
maar die droefgeestige verzoening is niets meer dan de kalmte van eenen
beroerden dampkring. Men ontziet hem om zyne magt en aanzienlyke
verbindtenissen, als Schoonvader van den Keizer en den Koning van Engeland, en
gehuwd aan de Zuster des Konings van Vrankryk, Maar schoon zyne wapenen
Vriesland bemagtigen, schoon hy ook, in 't midden van | |
| |
zyne
Vorstelyke vermaaken, de belangen van den Koophandel niet uit het oog verliest,
niemand bemint hem, om dat hy aangemerkt wordt als een vreemdeling, die
Henegouwen uit den voorraad van Holland spyst.
Hy sterft eindelyk, terwyl het vuur van tweedragt noch onder de
assche smeult, en
Willem de IV. mengt zich, volgens de
jongste oogmerken van zynen krygszuchtigen Vader, in de onlusten tusschen
Engeland en Vrankryk, die weinig of niets gemeen hebben met de welvaart van het
Land. Wat laater trekt deeze jonge Graaf met de Duitsche Ridders, als ter
liefde van het Christelyk Geloof, tegen de Lithauwers op, om door overwinningen
zynen naam beroemd te maaken; maar hy keert eindelyk onverrichter zaake te rug.
In plaats van toen het oog te slaan op zyne verwaarloosde staatzaaken, ging hy
Utrecht belegeren, daar vierhonderd Burgers blootshoofds en barrevoets om
vergiffenis moesten smeeken voor de zwaare misdaad van hunnen Bisschop,
Jan van Arkel, die, buiten 's Lands eens
reis willende doen, de Regeering geduurende zyne afweezigheid zynen Broeder had
aanbevolen, zonder te kunnen begrypen dat onze Graaf zich hierdoor gevoelig zou
beleedigd achten. Straks daarna begeeft hy zich over zee naar de wederspannige
Vriezen, doet eene landing by Staveren, en sneuvelt in het eerste gevecht, als
een zoenoffer van de Vryheid, hun door zynen Vader met zo veel roems
ontweldigd. Dus geduurig door zyne veldtogten onledig gehouden, was het hem
onmogelyk geweest, de toeneemende verwarringen der burgerlyke Regeering
eenigzins te hervormen. De gevolgen van dat verzuim openbaarden zich onder zyne
Opvolgers meer en meer.
De Keizer maatigde zich het recht aan van zyne Ge- | |
| |
maalin Margareet in het gebied te stellen, vermits de Graaf, haar
Broeder, geene kinderen naliet. Zy wierd aangenomen, om dat zy inderdaad zyn
naaste erfgenaam was, hoewel niet zonder zwaarigheid van de zyde der
Engelschen, welker Koningin ook eene Zuster van Graaf Willem was: maar deeze,
jonger zynde, moest daarom wyken, behalve dat men hier ook in 't algemeen tot
Engeland geenszins overhelde. Nu wierden de langgevreesde onheilen
vermenigvuldigd en opeengepakt, om in een onweêr uit te barsten, daar al het
omgelegen Land van dreunen en daveren zou. Zy openden, door de tweespalt der
Hoekschen en Kabbeljaauwschen, eenen jammerpoel, die in twee eeuwen naauwlyks
heeft kunnen gedempt worden. Dat beklaaglyk voorbeeld van beroerte en
burgerkrygen ontluistert niet weinig onze Geschiedenissen; maar het leert ons
metéén de verbasteringen, waarvoor het zachtmoedigste en bezadigdste Volk des
aardbodems vatbaar is, wanneer het door zwakke handen gebreideld, of liever,
zonder tucht en toom, aan zyne eigene wysheid overgelaaten wordt.
Hoewel men onder de voorgaande Graaven noch nooit eene Vrouw geteld
had, dan
Ada, die weinig in aanmerking komt, echter
was men niet altoos afkeerig geweest van de Vrouwelyke Regeering. Geertruid, en
Petronella van Saxen, hadden de Voogdy
gehad over haare minderjaarige zoonen,
Dirk den V, en
Dirk den VI, tot algemeen genoegen van het
Volk. Toen Holland onder Geertruid door den zoon des Graaven van Vlaanderen
wierd overvallen, bewilligde men zelfs in haar huwelyk met deezen vyand, zonder
te morren over de onmagt van het vrouwelyk bestier. Zo veel vermogt in die
tyden de liefde tot het Graaflyk geslacht, dat vreem- | |
| |
de
Prinsessen, met hetzelve door echtverbindtenis vereenigd, terstond als
inboorlingen wierden aangemerkt, hetwelk genoeg was om met geduld eenige
zwakheden in te schikken. Maar toen de kleindochter van Avennes uit Duitschland
kwam om hier te regeeren, vond zy, in weêrwil der Keizerlyke achtbaarheid, die
toegeevende neigingen niet. De liefde voor het huis van Henegouwen had haare
wortelen niet diep genoeg geschooten, om tegen alle de overige driften, die elk
op zyne wyze gehoor gaf, in vergelyking te staan; en de zaaden van onmin en
beroerte, zo rykelyk onder haare Voorzaaten verspreid, schooten nu weelig aan
alle kanten op. Vrouw Margareet achtte zich verpligt, aan elke Stad, die haar
inhuldigde, verscheide voorrechten af te staan, om door goedertierenheid de
gunst der Burgeryen te winnen, 't geen echter niet naar wensch gelukte. 't Was
ook in haare omstandigheden niet staatkundig gehandeld, dewyl iedere weldaad,
die zy eene byzondere Stad bewees, in dien ongerusten staat van het
Gemeenebest, de verpligting om de overige Steden insgelyks te bevoordeelen
vermenigvuldigde. Zy verviel in den haat van veelen, om dat het onmogelyk was
die verpligting te vervullen; en de poogingen, welke zy daartoe aanwendde,
bragten niets voort, dan eenen blaam van lafheid, waardoor zy de vruchten van
haare hoogste en oprechtste gunstbewyzen verloor. Maar de Ingezetenen wierden
noch meer van haar vervreemd, toen zy, onmiddellyk na haare inhuldiging, naar
Beieren vertrok, en haaren Zoon Willem last gaf om haare plaats te
bekleeden.
Deeze jonge Hertog verzuimde niets om zich bemind te maaken; maar
zulks geschiedde uit heimelyke oogmerken, ten koste van zyne Moeder. 't Was hem
niet genoeg | |
| |
haar Stedehouder te zyn: hy wilde haar uit het gebied
verstooten, en het op zyn eigen naam als Graaf aanvaarden. Veele Edelen begaven
zich op zyne zyde; doch dewyl deeze onrechtvaardigheid te groot was om van
allen goedgekeurd te worden, verklaarden zich veele anderen voor hunne wettige
Vorstin. Naauwlyks bleef'er iemand onzydig, naardien men overalgreetig de
gelegenheid tot eene algemeene scheuring aangreep, wegens den byzonderen wrok,
dien veelen, sederd langen tyd, uit verschillende inzigten tegen elkanderen
hadden opgevat. Het overlyden van den Keizer was de leus der wederspannigheid
voor Hertog Willem, die het inderdaad daartoe bragt, dat zyne Moeder haar zegel
hing aan zyne onbillyke voorslagen, hem in haare plaats tot het Graaflyk gezag
verhief, en alleenlyk Henegouwen voor zich behield, benevens een jaargeld,
overeenkomstig met haaren staat, hetwelk hy beloofde uit zyne inkomsten te
betaalen. Doch die ondankbaare Zoon sloeg deeze verpligting ook in den wind,
waardoor Vrouw Margareet eerlang genoodzaakt wierd op nieuw naar Holland te
keeren, om zich door dwang te verzekeren van haar onbetwistbaar recht, en hem
wederom tot gehoorzaamheid te brengen. Dit gelukte in den eersten opslag; maar
hiermede was het vuur ontsteeken. Willem, dus smaadelyk zyne grootsche
ontwerpen verydeld ziende, kon dien hoon niet verkroppen, maar nam het heilloos
besluit van zyne Moeder met geweld uit Holland te verjaagen. Zyne vrienden, die
hem daartoe behulpzaam waren, noemden zich uit hoogmoed, Kabbeljaauwschen, om by den Kabbeljaauw, die in Zee, aan onze
kusten, over andere visschen den meester speelt, vergeleeken te worden. Het
zinnebeeld van den Hoek, die, een gering werktuig zynde,
deezen geweldigen visch | |
| |
verschalkt, behaagde hunnen
tegenstreeveren, die daarom Hoekschen genaamd wierden. De
eersten droegen, om zich te onderscheiden, eenen graauwen, de anderen eenen
rooden hoed. 't Is ongelooflyk wat zulke tekenen op een volk uitwerken. Men
heeft schier altoos gezien dat zy jammerlyke voorboden waren van eene algemeene
verwoesting. 't Ging hier eveneens. Beide partyen schooten straks het harnas
aan, en Holland wierd het akelig tooneel van eenen Burgerkryg, wiens
gedachtenis noch het hair te berge doet ryzen.
Zeventien adelyke sloten zag men in den eersten aanval slechten. Het
Buskruid, voorheen in deeze Landen noch onbekend, wierd tot dat gebruik voor 't
eerst gebezigd, en gaf door zyne nieuwigheid de woede scherper prikkelen,
waarop zy zich als een loopend vuur verspreidde. De brand sloeg schielyk tot
Utrecht en Gelderland voort, welk laatste Gewest door eenen broedertwist, ruim
zo snood als het beginzel der Hollandsche partyschappen, in Hekerens en Bronkhorsten wierd verdeeld. De
Schieringers en Vetkoopers stelden
Vriesland in rep en roer, en aan den anderen kant wierd Vlaanderen welhaast
door eene gelyke raazerny gedreeven. De Stad Gent, altoos gereed om de
brandklok te doen kleppen, stond openlyk op tegen haaren Graaf.
Vrouw Margareet, boven den bystand van
haare Henegouwers en Zeeuwen, met Engelsche hulp gesterkt, triomfeerde
vruchteloos by de eerste ontmoeting. Zy wierd naderhand geslagen, en vond zich
genoodzaakt alles af te staan, dewyl de meeste Hollandsche Steden
Kabbeljaauwschgezind waren; waaruit men ziet hoe weinig zy met haare
toegeevendheid, in het verleenen van voorrechten, gewonnen had. Het hartzeer
van deeze ne- | |
| |
derlaag sleepte haar eerlang in 't graf, en Hertog
Willem, die nu naar wensch alle zyne oogmerken scheen bereikt te hebben, wierd
met krankzinnigheid geslagen. Nieuwe stof tot onlusten. De Kabbeljaauwschen, te
vooren zo af keerig van het vrouwelyk bewind, wilden Machteld van Lankaster,
Gemaalin van Hertog Willem, in de Voogdy stellen. Maar tegen hunnen dank haalde
de de Hoekschen Albrecht van Beieren in, onder den naam van Ruwaard; met meerder schyn van recht, om dat hy te vooren reeds
tot opvolger van zynen Broeder, zo die zonder kinderen overleed, benoemd was.
Doch de Hoekschen begreepen ook wel dat Hertog Albrecht, in weêrwil der
Kabbeljaauwschen door hen tot de Voogdy bevorderd, noodzaakelyk hunne zyde
moest kiezen. Hy deed het volgens hunne verwachting in den eersten opslag; maar
op eene onbezonnene wyze, en vergat niettemin in 't kort zyne verpligtingen,
om, ter liefde van eene looze Byzit, de party, die hy eerst gekoozen had, in
alles te onderdrukken.
Het voorgevallene onder
Hertog Albrecht bewyst ons zeer klaar, dat
een vreemdeling, onkundig van den staat des Lands, van de wetten en gewoonten,
en noch meer van den aard der inwooneren, daarenboven te vorstelyk opgevoed om
eenen vryen Staat te bestieren, duizend misslagen begaat, die eindelyk hemzelf,
zo wel als zyn Volk, ongelukkig maaken. Doch wy moeten ook niet ontveinzen dat
deeze Vorst noch in dapperheid, noch in kloekheid van verstand, uitmuntte. Zyne
eerste dooling was het veranderen van de Wethouders in de Steden, die te veel
naar de Kabbeljaauwsche zyde overhelden; gelyk mede het afzetten van den Baljuw
van Kennemerland, om eenen Hoekschgezinden in zyne plaats te stel- | |
| |
len. Deeze nieuwigheden wierden voor wetteloos en onverdraaglyk
gehouden, en 't scheelde weinig of de nieuwe Baljuw zou door eenig Volk, dat
zich in eene hinderlaag had geplaatst, toen hy kwam om bezit te neemen van zyn
ampt, om 't leven gebragt zyn. De Stad Delft was de moedigste van allen om den
Hertog tegenstand te bieden, en in haare Overheden geene verandering te
gedoogen. Hy bereikte daar zyn oogmerk niet, dan na een beleg van tien weeken,
waardoor zy eindelyk gedwongen wierd hem te gehoorzaamen. Maar dit was zekerlyk
geen fraai begin; en had de Hertog den landaard gekend, hy zou den tyd wat
beter in acht genomen hebben. Het volgend gedrag van de Hollanders heeft hem
wel overtuigd dat hy zich door die geweldige maatregelen niets minder dan
geducht gemaakt hadde. Zy wilden hem geenszins vergunnen, voor het overlyden
van zynen Broeder, den titel van Graaf te voeren, hoe ernstig
hy daarop aanhield. Toen hy te
Delft een Kasteel wilde stichten, wist men
hem zulks, Overwinnaar als hy was, te beletten. Toen de Vlaamingen tegen hunnen
Graaf de wapenen hadden opgevat, hebben de Hollanders openlyk, onaangezien het
uitdrukkelyk verbod van Hertog Albrecht, de Stad
Gent ondersteund. Hy, die begonnen was met
de voorrechten der Steden te besnoeien, bragt zichzelf eerlang in het geval van
uit behoeftigheid alles te moeten toestaan wat zy eischten; want hy was
onbekwaam om zyne eigene rekening te maaken, en 'er kon geen gebrek zyn, dat in
Holland nadeeliger waare voor zyne achting. Mogelyk is dit ook eene gewigtige
reden geweest, die hem bewoogen heeft om de Hoekschen, welke hy had groot
gemaakt, te laaten vaaren, vermits de Steden veelal Kabbeljaauwsch waren.
Wederom een bewys van het aanzien der Steden. | |
| |
De Hertog begunstigde dan de Kabbeljaauwschen uit belang; maar op
nieuw met dezelfde roekeloosheid, die hem eigen was. Otto van Arkel, een
Kabbeljaauwsch Heer, aan eenen manslag schuldig, kwam met eenen drom van
gewapende mannen vergiffenis van hem verzoeken, en verwierfze niet alleen, maar
won ook zyne vriendschap en bescherming.
Jan van Arkel, zyn Zoon, tot Stadhouder en
Rentmeester aangesteld, weigerde na eenige jaaren rekenschap van zyne bediening
te geeven, schoon men hem met de wapenen daartoe poogde te dwingen.
Aleid van Poelgeest, eene Jongvrouw van
Kabbeljaauwschen bloede, won des Hertogs liefde zo verre, dat hy zich
geheelenal liet verblinden. Maar de Hoekschen, daarop met zynen Zoon te
zamengespannen zynde, vermoordden Aleid, om zich aan Albrecht te wreeken, die,
te zwak van geest om dit misdryf door eene billyke rechtspleeging te straffen,
zich gelukkig achtte, dat vierenvyftig Edelen uit mistrouwen hun Vaderland
verlieten.
't Was een groot vergryp dat hy in zyne tegenwoordige vrienden
altoos een onbepaald vertrouwen stelde, terwyl zy, zyne omstandigheid kennende,
hem door kwaaden raad in menig doolhof voerden, op dat hunne hulp altoos
noodzaakelyk mogt blyven. Door verregaande eenzydigheid, eerst tegen de
Kabbeljaauwschen, en naderhand tegen de Hoekschen, verzwakte hy het lighaam van
den Adel zo veel, dat hy zichzelf afhangklyk maakte van de Steden. Want
ditzelfde, dat voor een ander misschien zeer voordeelig zou geweest zyn, was
voor hem verderflyk, om dat hy, zonder behulp van den Adel, by de Steden zyne
achtbaarheid niet kon staande houden. Hy liet zich wat laater, met gelyke
dwaasheid, door de Kabbeljaauwschen tegen zynen Zoon in 't harnas | |
| |
voeren. 't Is waar dat Willem deel had aan den moord van Aleid; maar de Hertog
moest begreepen hebben dat zy deeze billyke beschuldiging slechts gebruikten
tot een middel, om verdeeldheid te zaaien tusschen Vader en Zoon, en dat hy in
den aanvang verzuimd had dit feit behoorlyk te straffen, toen hy uit de
medepligtigen, volgens eene gebruikelyke staatkunde, alleenlyk de gevaarlykste
vyanden van zyn Huis had moeten uitkippen, om 'er zich van te ontslaan, en de
overigen, te gelyk met zynen Zoon, door schrik in toom te houden. Eindelyk
evenwel, eenen togt tegen de Vriezen ondernomen hebbende, 't zy dat hy zich ook
door zyne vleiers hiertoe had laaten vervoeren, 't zy dat hem van zelfs eene
ontydige eerzucht bevangen had, moest hy zich met Willem verzoenen; en 't
scheen als of hem 't geluk nu beter dienen zou: doch dit was ydele vertooning,
en niets meer. De Vriezen moesten zich voor korten tyd onderwerpen; maar hun
Overwinnaar vond zich door deeze onderneeming met zo veel schulden bezwaard,
dat hy overal, daar hem 't gebieden voegde, verpligt was te gehoorzaamen. De
overwonnenen herstelden zich vervolgens van hunne nederlaag, door het verjaagen
der vyandlyke bezetting; maar het verlies van den Overwinnaar was
onherstelbaar. Na zyne dood wierd zyn boedel door zyne Weduw met den voet
gestooten, waartoe zy zich dezelfde onaangenaame plegtigheden moest getroosten,
die een gemeen Burger in zulke gevallen onderging. Men zag de Hertogin voor de
lykbaar van haaren doorluchtigen Gemaal uitgaan, in geleende kleederen, met
eenen halm in de hand, dien zy wegwierp, onder de vernederen betuiging van zyne
gansche Nalaatenschap te verzaaken. Een hoon, waarvan de voorige Hollanders
hunne Graaven van Vaderlandschen Huize buiten twyffel zouden verschoond
hebben. | |
| |
De ongeregeldheden der voorgaande Regeering gebrekkig te hervormen,
nieuwe te verwekken door de bevordering der Hoekschen, het huis van Arkel te
vernederen, Vriesland te verliezen, zyne Dochter aan den Hertog van Touraine,
naderhand Daufyn van Vrankryk, uit te trouwen, zich aan het Fransche Hof in
gevaar te stellen voor den Hertog van Bourgondië, terwyl zyne eigene zaaken
binnen 's Lands verliepen: Ziedaar de bedryven van Willem den VI, die zynen
Vader in dapperheid en moed te boven ging, maar door uitgestrekter
heerschzucht, indien hy langer geleefd had, naar allen schyn grooter mislagen
zou hebben begaan. In Vrankryk was de Regeering, door de krankzinnigheid des
Konings, tot zulk een onzekeren staat gebragt, dat het niet anders dan
roekeloosheid kon genoemd worden, zich buiten noodzaakelykheid in dien
maalstroom te begeeven. Maar Hertog Willem was door 't huwelyk vermaagschapt
met den Hertog van Bourgondië, die, om tot het bewind te geraaken, zelf den
Hertog van Orleans had om het leven gebragt; en zyn Schoonzoon was Daufyn. Wie
zou tegen zulke redenen iets inbrengen? Ondertusschen bewyst dit voorbeeld dat
een Vorst zo wel zichzelf, als zyn Land, kan bederven, door verbindtenissen,
die te hoog zyn, om van zynen kant door eene evenredige maagt ondersteund te
worden. De Hertog begaf zich naar het Fransche Hof, met zynen Schoonzoon, die
'er het leven liet, terwyl hy zelf niet dan met groote moeite 't gevaar
ontkwam.
Hy stierf niet lang daarna, hebbende dertien jaaren geregeerd, en,
in weêrwil van zyne tegenstreevers, noch van de meeste Edelen en Steden de
belofte verworven, dat zy zyne Dochter, reeds Weduw in haare tedere jeugd, als
Graavin van Holland en Zeeland zouden erkennen. Ydele voorzorgen. Deeze Vorstin
is, na ontelbaare we- | |
| |
der waardigheden, tot de uiterste vernedering
gedaald; en de binnenlandsche beroerten, die, tot op deezen tyd, noch altoos
met eene voordeelige uitkomst voor de Vryheid waren afgeloopen, zyn voor dat
geheiligd pand weinig minder dan doodelyk geworden.
Gevoelige zielen hebben altyd zo diep gedeeld in het lot van
Vrouw Jakoba, dat haare gedachtenis op
alle Vaderlandsche tongen zweeft, zo gemeenzaam als of zy kort voor onzen tyd
geleefd hadde. Men voerde haar, toen
Amsterdam noch roemen mogt op zynen
prachtigen Schouwburg, voor ieders oogen ten tooneele. Daar was 't een edel
vermaak voor alle braaven, haare ongelukken te betreuren, haare zwakheden te
verschoonen, haare moedige deugden, in een al te teder hart geplaatst, te
pryzen en te beklaagen. Dus vindt men naauwlyks iemand onder onze Nederlanders,
dien de Geschiedenissen van haaren tyd onbekend zyn. 't Waar' dan noodelooze
moeite, de listen van haaren Oom, den Bisschop van Luik, de laf heid van haaren
tweeden Gemaal, den Hertog van Braband, de heerschzucht van haaren Neef, den
Hertog van Bourgondië, haare onvoorzigtige reis naar Engeland, haar huwelyk met
den Hertog van Glochester, die niets anders bedoelde dan het gezag op haaren
naam te bekomen, en eindelyk haare tedere liefde voor van Borselen, waaraan zy,
om niet meer tegen de Fortuin te worstelen, haare Staaten opgeofferd heeft,
omstandig te ontvouwen. Ik wil my liever bepaalen tot eenige weinige
aanmerkingen noopens haare betrekkingen tot den staat des Lands, en deszelfs
invloed op haare wederwaardigheden; waaromtrent ik meen te mogen zeggen, dat
het Volk nimmer zyne gewigtigste belangen zo blindeling verwaarloosd heeft, als
ten haaren opzigte.
In langduurige verdeeldheden, die zich over het gan- | |
| |
sche lighaam van eenen Staat uitstrekken, ziet men dikwyls dat de
party, welke eenigen tyd onderdrukt geweest is, by de eerste gunstige
gelegenheid om zich op nieuw te verheffen, eene volkomene omwenteling
veroorzaakt. 't Schynt dat ontelbaare werktuigen, die zo lang nutteloos hebben
moeren rusten, evenwel in dien tyd te zamengekoppeld zyn, om, door een enkel
beweegrad, allen te gelyk gedreeven te worden. Dus waren de Hoekschen, toen
Hertog
Willem de V. van zyne kwaal overvallen
wierd, uit hunne schuilhoeken te voorschyn gekomen, om alles te bepaalen naar
hunnen wil. Nu deeden de Kabbeljaauwschen, die onder Willem den VI. hadden stil
gezeten, het zelfde, op het eerste oogenblik, 't welk hun eenige ruimte gaf, om
zyne Dochter het geleeden ongelyk betaald te zetten. De looze Bisschop van Luik
had schoon spel met het bestieren deeze dommekrachten, die zich aan zyne
staatzucht opofferden, zonder te begrypen waar zy toe gebruikt wierden.
Het was 'er ook verre af, dat de Hoekschen zich voor haar in de
bresse stelden met dien vuurigen yver, dien men van nooden heeft, om groote
zaaken uit te voeren. De Plaatsen, daar
Jan van Beieren zich voor vertoonde,
verweerden zich flaauw, en luisterden naar de vleiende belofte van voorrechten
en gunstbrieven. De Stad
Leiden had zich ter liefde van Jakoba laaten
belegeren, Zy gaf zich, na een korten tegenstand, over, om, volgens het
voorstel des belegeraars, van haaren Burggraaf ontslagen, en met de
Graaflykheid vereenigd te worden. In zommige ontmoetingen hebben de Hoekschen
getriomfeerd; maar de nederlaagen bragten hun altoos dubbele schade toe, zo dat
de voornaamste steden zich welhaast openlyk verklaarden voor den Geweldenaar,
dien zy al- | |
| |
les moesten ontzeid hebben. Van waar deeze vervoering?
't Schynt een trek te zyn, waaruit wy de blindheid des Volks kunnen afneemen,
dat de kleinachting, welke men Jan van Braband wegens zyne laf heid billyk
toedroeg, op de onbillykste wyze tot Jakoba overging, schoon men wist dat zy
den besten Gemaal waardig, en met deezen onwillig verbonden was. Zodra deeze
kleinachting in afkeer veranderd was, moest haars Vaders Broeder, het kostte
wat het wilde, regeeren. De Brabanders hadden den Broeder van Hertog Jan over
hem gesteld; het zou dan onverdraaglyk geweest zyn zyne bevelen hier te
gehoorzamen, en wat zyne Gemaalin betrof, die mogt zich des getroosten. Maar 't
ergste was, dat men op het voorbeeld der kikvorschen in de Fabel, den balk
verachtende, zich eene waterslang op den hals haalde. Zo laat het Volk zich
slingeren door onbedachte gevoelens. Zyne staatkunde, indien een weefzel van
harssenschimmen dien naam verdient, is eene gansch andere zaak dan de
staatkunde der Grooten. Het Volk bedoelt altoos zyne tegenwoordige belangen;
het weet niets van verre te voorzien; het twyffelt niet; het werkt uit liefde
of afkeer, en offert 'er zyn wezenlyk geluk aan op, zodra hetzelve, op eenige
tusschenwydte geplaatst zynde, niet onmiddellyk in ieders oogen schittert. Het
is wel vastkleevende aan zyne vooroordeelen, maar ook ligtgeloovig tot
blindheid toe, en daardoor wispeltuurig in zyne begeerten. Dus werpt het zich
van zelfs in de strikken van een ieder die behendig genoeg is om een gepast
lokaas uit te vinden; en dit valt zelden moeilyk, dewyl de menigte haar zwak
geen oogenblik ontveinzen kan. Op geene andere wyze is het, myns oordeels, te
begrypen, hoe vrye Burgers, die reeds geleerd hadden wat het inhad eenen
vreemden Heer te gehoorzaa- | |
| |
men, zich konden overgeeven aan den
heerschzuchtigen verleider, die zo klaar getoond had dat hy, als het tyd was om
zyne magt uit te breiden, noch rechten, noch betrekkingen, ontzag; die, tot
Bisschop van
Luik verkooren, den Geestelyken Staat had
vaarwel gezegd, om hier te heerschen, en het Leenrecht deezer Landen, 't welk,
zo niet by de voorgaande Graaven, ten minsten by het Volk, volgens een oud
zeggen, geoordeeld wierd aan God en de Zon te behooren, aan
den Keizer had verpand, om zyne onrechtvaardige eischen eenen glimp te
geeven.
Toen Jakoba haar ongeluk besefte, beging zy minslagen. 't Is zeer
natuurlyk dat ongelukkigen, die met eene levendige verbeelding begaafd zyn, en
geene ondervinding hebben, op een dwaalweg hunne behoudenis zoeken. Steelswyze
naar Engeland over te sleeken, zich daar te verbinden met den Hertog van
Glochester, en de ontbinding van haar wettig Huwelyk te verzoeken van een
afgezetten Paus; alle deeze onderneemingen van een moedig maar verbysterd hart
moesten, ik beken het, een iegelyk mishaagen. Maar wierd zy niet genoeg
gestraft, toen Jan van Beieren hieruit aanleiding nam, om, als verdeediger van
haaren Gemaal, zich alle haare eigendommen aan te maatigen; toen zy, herwaard
gekomen om hem het hoofd te bieden, zo laf hartig van Glochester wierd
verlaaten; toen zy te Bergen in verzekering genomen, en van daar naar Gent
vervoerd wierd, om, als eene gevangene, door den Hertog van Bourgondië bewaard
te worden? Zy ontvlugtte dien kerker noch ternaauwer nood, maar vond bezwaarlyk
eenige vrienden, die moeds genoeg hadden om haar eene schuilplaats te verkenen.
Hertog Filips, na dat Jan van Beieren overleeden was, door hem by uitersten
wille begiftigd met al het recht, dat hy waande op deeze Landen te | |
| |
hebben, liet Jan van Braband op nieuw tot Graaf inhuldigen, noemde
zichzelf Ruwaard, en stelde noch, om zynen slag wis te
neemen, eenen stedehouder aan, die van zyne wenken vloog. Wat al Heeren in
eenen vryen Staat!
Vrouw Jakoba, tegen deeze
onrechtvaardigheden noch eene uiterste pooging willende doen, wist de Hoekschen
wederom aan 't snoer te krygen. Zy ondersteunden haar, en wonnen eenige
veldslagen; maar het eerste verlies dat men leed, by Hoorn, maakte, gelyk te
vooren, haare zaaken onherstelbaar. Een ieder weet de gevolgen, en moet, indien
hy ze overweegt, verbaasd staan dat de Hollanders toen noch zo weinig op hunne
hoede geweest zyn tegen den dwang der Bourgondische Regeering, die zich reeds
in veele schikkingen van naby vertoonde. Men wil dat Jakoba zich by veelen
haatelyk gemaakt hebbe, door het doodvonnis van een Hoornschen Burger, die met
een onvoorzigtig woord, hoewel zonder kwaade meening gesproken, haar gehoond
had. Hy, te Gouda haar ziende, en begaan met haare rampen, had gezegd:
Het waar' schande dat men zulk eene schoone Vrouw zo verachtelyk
heen en weder sleurde, gelyk eene openhaare Hoer. Dit kostte hem den hals,
en zulks was, volgens het gemeene gevoelen, oorzaak dat de Stad
Hoorn, benevens een groot deel van
Westfriesland, van haar afviel, om zich onder het juk van Filips te begeeven.
Komt dat verhaal met de waarheid overeen, zo heeft Jakoba zich buiten twyffel
zeer vergreepen; maar deeze handelingen van het Volk gelyken vry wel naar het
gebruik der Japonneezen, die, gelyk de Reizigers verhaalen, wanneer zy op een
ander verstoord zyn, zichzelven den buik opryten.
De kwaal, die onder de Henegouwsche en Beiersche | |
| |
Heeren fel genoeg haare woede had getoond, scheen ongeneeslyk te zullen worden
onder de Bourgondische Regeering. Men spoedde met snelle schreeden naar de
slaaverny, en schoon men 't zag, het was te laat om 'er in te voorzien. Het
vermogen van Hertog Filips, en van zynen Zoon, Karel den Stouten, wies geduurig
aan, terwyl hunne afweezigheid, hunne buitenlandsche belangen, en de Regeering
der Stedehouders, die niemand hier vergenoegde, duizend verwarringen en
misbruiken baarden, die telkens ten koste van de Vryheid gesmoord wierden.
Braband en Vlaanderen, door erfrecht mede aan Filips vervallen zynde, wierden,
zo wel als Artois, Luxemburg, Namen, en Henegouwen, op geene andere wyze met
Holland en Zeeland vereenigd, dan om elkanderen te belemmeren, byna gelyk men
zich gevangen verbeeldt, die rug aan rug gekneveld zyn; hetwelk door de afgunst
der wederzydsche Landzaaten vooreerst niet ongemaklyk viel te doen. De Stoel
van
Utrecht wierd eerlang bezet door David van
Bourgondië, des Hertogs natuurlyken Zoon, die de heerschzuchtige oogmerken van
zynen Vader in alles behulpzaam was, en na deszelfs overlyden ook de Groningers
aan zyn gezag wist te verbinden. Deeze uitgestrekte bezittingen wierden
vervolgens onder Karel den Stouten vergroot met Gelderland en Zutsen; zo dat
schier alle de Nederlanden onder éénen geweldigen Heer gebragt wierden, behalve
Vriesland, hetwelk, door de verdeeldheden der Schieringers en Vetkoopers niet
minder dan zyne Nabuuren geteisterd, evenwel de aanslagen, welke men tegen zyne
vryheid smeedde, door 's Keizers tusschenkomst noch gelukkig wist te verydelen.
't Scheelde dan weinig, of de Nederlanden moesten aangemerkt worden als
wingewesten van Bour- | |
| |
gondië; en Hertog Karel zou niets verzuimd
hebben om de zaaken tot dat uiterste te brengen, indien 't hem, volgens zynen
wensch, gelukt waare de Koningklyke kroon op het hoofd te zetten. Eene spoedige
dood voorkwam de rampen, welke hy niet alleen zynen Onderdaanen, maar zelfs
geheel Europa, bereidde.
De heerschzucht van deeze beide Hertogen was byna gelyk; maar hunne
byzondere geaardheden verschilden hemelsbreedte. Filips wist te veinzen, te
streelen eer hy stak, en zyne ongenade met een schyn van recht te bekleeden;
Karel dreef alles met hevigheid en dwang. Beide drukten zy het volk door zwaare
Beden. Maar Filips, tot gemak en wellust genegen, was noch te vergenoegen
wanneer men hem de middelen tot zyne prachtige Hofhouding verschafte; en schoon
hy zomtyds voorgaf zwaare Krygstogten te willen onderneemen, hy stelde, door
het bevorderen der Vrede, zyn Volk in staat om iets meer op te brengen. Karel,
wiens oorlogszucht geene paalen kende, had al den rykdom van Braband,
Vlaanderen, en Holland, van nooden, en ontzag niets om 'er zich meester van te
maaken, terwyl de schrik zyner wapenen alle welvaart in haare bronnen stremde.
Hy voerde belastingen en Excynzen in, waarvan men nimmer had hooren spreeken,
ja liet zelfs het goud en zilver der Geestelykheid, haare geliefdste
heiligdommen, niet onaangeroerd. De onlusten, die noodzaakelyk hieruit volgden,
stilde hy met het zwaard, en joeg zo veele koppen over de kling, als hem in 't
licht stonden. Filips, by den aanvang zyner Regeering, de tweedragt der
Hoekschen en Kabbeljaauwschen tot zyn voordeel gebruikende, verkoos eenen
middelweg, waarop noch niemand der Graaven voor hem was bedacht geweest. Hy gaf
| |
| |
beide partyen ruimte om eenigen tyd te worstelen, tot dat zy,
elkanderen de wieken gefnuikt hebbende, tot hem, als eenen onzydigen Middelaar,
hunne toevlugt moesten neemen. Men ziet in dat gedrag ten minsten beleid en
staatkunde; maar in de handelingen van Karel, hoe men ze beschouwe, straalt
niets dan willekeur en wreedheid door. Het Gerechtshof, door Filips ingesteld,
by 't verdrag dat hy als Ruwaard met Jakoba sloot, was ten minsten noch in
den Haage geplaatst, waardoor de goede
Hollanders gehandhaafd wierden by hun oud voorrecht, van niet buiten hunne
paalen in rechten te kunnen betrokken worden. Alleenlyk was het eene
kunstgreep, welke noch eenigzins verdraaglyk schynen mogt, dat de Hertog den
Raad van deeze Vierschaar gedeeltelyk uit vreemdelingen deed bestaan. Maar
Karel, reeds by het leven van zynen Vader, als Stadhouder, het strengste recht
hier geoeffend hebbende, bragt vervolgens, toen hy zelf regeerde, dat Hof naar
Mechelen over, om recht en reden naar zynen onbepaalden wil te kreuken, en
speelde dus in 't openbaar den dwingeland, die in zyns Vaders gedrag altoos
genoeg vermomd gebleeven was, om toe te laaten dat hy met deezen heerlyken
naam, Filips de Goede, pronkte.
Dus volbragt het geweld het geen de list begonnen had, en de
Hollandsche Vryheid scheen weinig meer te zyn dan een ydele klank. Ik ontken
niet dat zulke onderdrukkingen, als men van Hertog Karel te lyden had, zelden
de gevaarlykste zyn; en hy zou dit naar allen schyn ondervonden hebben, zo het
oorlogslot, dat hem eindelyk tegenliep, zyn leven had gespaard. Maar hy bleef,
ten aanzien van deeze Regeering, zolang hy leefde, door zyn geluk op het
voordeeligste geplaatst, en be- | |
| |
hoefde slechts den weg op te
streeven, die voor hem gebaand was. Ook bevonden de Hollanders zich in een
tydgewricht, het welk hun niet vergunde zich tot staatgeschillen te verledigen.
De Edelen hadden hun eigen vermogen geknakt; de steden waren wel in magt en
rykdom toegenomen; maar derzelver Regeering was sederd lang zeer onstuimig
geweest. De Koophandel moest nu, meer dan te vooren, door de wapenen
ondersteund worden, inzonderheid tegen de Oosterlingen; en de nabuurige
Gewesten hadden, schoon zy door den Hertog eveneens gekweld wierden, noch den
onderlingen wrok niet afgelegd. 't Waren misschien de Gentenaars alleen, die
verder zagen, en uit het leed, dat anderen trof, hun eigen lot wisten te
voorspellen.
Welk eene verandering onder Maria! Naauwlyks was de maare van Karels
nederlaag en dood bevestigd geworden, of eene nieuwe zucht tot vryheid verhief
zich, levendiger dan ooit voorheen, in alle gemoederen. Men dacht met schaamte
en verontwaardiging aan de voorleede tyden, en men zag met schrik vooruit. Men
kende nu, door eene zekere ondervinding, de oorzaak der misbruiken, die zonder
de ernstigste voorzorg welhaast onverwinlyk zouden zyn. De Reden kreeg voor den
eersten maal gehoor, en het gemeen belang wierd, zelfs aan de zyde der
Kabbeljaauwschen, boven byzon dere inzigten gesteld. Toen zweeg de Tweedragt
voor eene poos, en men stelde zich niet gerust voor dat men tot de nieuwe
Regeering de heilzaamste maatregelen had beraamd, die ooit het geluk van een
wys en moedig Volk kunnen beveiligen. Men wist inderdaad zulke maatregelen te
ontwerpen en in te voeren; maar om ze genoegzaam te bekrachtigen, moest men,
gelyk wy te vooren reeds aangemerkt heb- | |
| |
ben, zich hebben kunnen
behoeden voor de Oppermagt van vreemde Heeren. Nu is ten minsten dat ontwerp
eene voorbereiding geweest, om de volgende eeuw tot gewigtiger bedryven te
noopen. Vlaanderen was het voornaamste Gewest dat ten dien einde de poogingen
van Holland en Zeeland ondersteunde, weinig denkende, dat het ook naderhand
voor anderen in 't spits zou moeten staan, en zelf van de zoetste vruchten dier
onderneeming versteeken blyven.
Wy leeren uit deeze omwenteling hoedaanig het onderscheid zy
tusschen vrye volkeren, en natuurlyke slaaven. Een volk, dat nimmer de vryheid
heeft gekend, is niet bekwaam om ze te genieten, en wordt door verdrukking
terstond flaauwmoedig en laf: een vryheidlievend Volk kan insgelyks verdrukt en
overweldigd worden; maar het herstelt zich vroeg of laat, om dat het altoos
edele zaaden in zynen boezem kweekt. De Deugd, die het beginzel is van vrye
Maatschappyen, kan zich in een overheerden Burgerstaat wel haatelyk maaken,
maar niet, gelyk onder eenen ry van Alleenheerschers, door valsche denkbeelden
van eer en schande, haare achtbaarheid verliezen. Eer en Deugd zyn by een
vryheidlievend Volk onafscheidelyke denkbeelden, en de verhevenste bekwaamheden
trekken 'er nooit eenige lofspraak tot zich, wanneer ze met geene
voortreffelyke deugden gepaard gaan. Wat 'er ook gebeure, dit is genoeg om
alles te herstellen, terwyl in tegendeel een Landaard, die tot de slaaverny
geschikt is, niet zelden uit den hoogsten top van voorspoed in een afgrond
nederstort, waaraan, by mangel van dusdaanige hulpmiddelen, in eeuwigheid geen
redden is.
Een groot man zou, zo wel als Solon of Lykurgus, zynen naam
onsterflyk gemaakt hebben, alleen door zul- | |
| |
ke instellingen, als
het eenvoudig en ongeletterd Volk, door enkele ondervinding bestierd, in die
tyden wist op te delven. De ondervinding overtreft in dit punt de afgetrokkene
bespiegeling der Wysgeeren, dat zy doorgaans de bekwaamste middelwegen aanwyst.
Maar 't is voorzeker een ongemeen verschynzel, dat men dus ontelbaare hoofden,
sederd veele jaaren aan twist en verdeeldheid gewoon, op één oogenblik niet
slechts tot den zelfden, maar ook tot den besten zin, ziet te zamenstemmen. Het
groot Privilegie van vrouw Maria is het Wetboek der
Nederlandsche Vryheid geworden, waarop men zich in de volgende Staatgeschillen
altoos beroepen heeft, gelyk de Engelschen op hunne groote Charter. 't Is een afbeeldzel van de Regeering, gelyk dezelve van
overoude tyden af was begreepen geweest, maar nooit anders dan gedeeltelyk en
gebrekkig in kracht gesteld, en het vertoont zich ten dien einde baarblykelyk,
als eene hervorming van ingesloopene misbruiken, maar geenszins als eene
nieuwigheid, die naderhand herroepelyk of betwistbaar schynen kon. Daarom
bezweert de Hertogin deeze voorwaarden niet alleen voor zichzelve, maar
verpligt 'er ook alle haare Nazaaten aan, en erkent hierdoor deezen
Regeeringsvorm, als overeenkomstig met de waare en oorsprongklyke rechten des
Volks. Te weeten, men voorzag wel dat andere tyden nieuwe verwarring zouden
geeven, en niemand vleide zich, zo groot eene zaak, buiten alle gevaar van
inbreuk of overtreeding, bevestigd te hebben. Het was juist om deeze reden, dat
men tegen alle afwykingen wilde waaken zo veel men kon, en niets voor de zorg
der Nakomelingen overliet, dan 't geen onmogelyk te bepaalen was. Evenwel
verbeeldde men zich deeze voorzorgen noch zo noodzaakelyk niet, als men ze kort
| |
| |
daarna bevond; veel minder dacht iemand, dat men 'er, na 't
herleeven der verdeeldheden, op nieuw om in 't harnas zou moeten staan, en dat
'er noch eene ongelukkige eeuw verloopen moest, eer de verhoopte welvaart uit
eene alleryslykste verwoesting gebooren wierd, met zulk een luister, dat de
heerlykste voorrechten van dien tyd niet meer dan schaduw en doodverf zouden
schynen. Maar zodaanige uitkomsten hangen misschien onmiddellyk van het bestier
der Voorzienigheid af. Zo verre als het menschelyk begrip met zyne bekrompene
inzigten reikte, was men voornaamelyk bedacht op de volgende omstandig,
heden.
De wankelende staat van het Fransche Hof onder den krankzinnigen
Koning Karel den VI, en de voorspoed der Engelsche wapenen tegen Karel den VII,
hadden den Hertogen van Bourgondië, die nooit hun voordeel in den wind sloegen,
gelegenheid verschaft om zich overal ontzaglyk te maaken. Lodewyk de XI, van
Hertog Karel veel afbreuk geleeden hebbende, dacht, na deszelfs dood, op
éénmaal alle schade te verhaalen, en verkoos daartoe twee middelen, die
ligtelyk in een hoofd als het zyne konden vereenigd worden. Hy beweerde
gerechtigd te zyn tot de erfenis der Bourgondische Staaten, overrompelde het
Hertogdom, bezette verscheide plaatsen in Pikardye, en dreigde de Nederlanden
met een algemeenen inval, terwyl hy, in denzelfden adem, Maria voor zynen zoon,
een zevenjaarig kind, ten huwelyk verzocht. Zyn Broeder Karel, Hertog van
Guienne, de Hertogen van Kalabrie en Savooie, en vooral Maximiliaan, Hertog van
Oostenryk, 's Keizers zoon, hadden 'er reeds by het leven van haaren Vader op
gevlamd, doch waren telkens van hem afgeweezen, of met ydele woorden ge- | |
| |
paaid. Nu was 't geen tyd meer om met dit stuk te draalen; te minder,
dewyl men, om de naderende krygsmagt der Franschen te wederstaan, wanneer men
naamelyk den Koning zynen eisch ontzeide, eenen strydbaaren Veldheer van nooden
had; en 't stond te duchten, zo de keuze van eenen Gemaal aan Maria wierd
gelaaten, dat zy of uit vreeze, in weêrwil van het Volk, tot den Daufyn zou
neigen, of, uit hooger gevoelens, met deezen of geenen uitheemschen Prins eene
andere niet min onaangenaame verbindtenis aangaan, in welk geval zulk een Vorst
ook geene de minste verpligting voor zyn geluk aan het Volk zou hebben. 't
Schynt wel dat men het oog geworpen had op Adolf van Gelder, die, door Hertog
Karel in hechtenis gehouden wegens de bekende tweedragt met Arnoud, zynen
Vader, thans uit den kerker geslaakt wierd, en aan het hoofd van een leger
gesteld, om Lodewyk den XI. tegenstand te bieden. De jonge Hertogin van den
anderen kant, door zulk eenen vyand reeds voor een groot deel van haare
bezittingen beroofd, schikte zich gemaklyk naar den tyd, schoon men anders
geene reden heeft om te denken, dat deeze Trouw haar zou hebben voldaan. Adolf
sneuvelde by de ontmoeting; maar de bepaaling, waaraan Maria zich by het eerste
punt van het Privilegie onderworpen had, om naamelyk niet in
het huwelyk te treeden, dan met overleg en goedkeuring van haar maagschap en
van de Nederlandsche Staaten, bleef, gelyk alle de overige punten, in volle
kracht. Zy wierd, in gevolge daarvan, niet lang daarna gegeeven aan
Maximiliaan, Hertog van Oostenryk, die de gunst der Landzaaten, vooral der
Gentenaaren, gewonnen had, en niettemin, na zyne inhuldiging, hunne verwachting
ondankbaar genoeg te leur stelde. | |
| |
Ik heb het eerste punt van het Groot Privilegie
aangeroerd: zie hier eenige andere, die ons, te gelyk met de gevoelens van dien
tyd, de gebreken van het voorgaande staatsgestel onder 't oog brengen. Men
verwierf van de Hertogin dat zy beloofde, geene hooge noch laage ampten aan
eenen Vreemdeling te zullen geeven, dat niemand twee bedieningen te gelyk zou
mogen hebben, en dat geene bedieningen zouden verpacht of verhuurd mogen
worden. Zy beloofde ook dat van den Hove hier te Lande geene opene noch
geslootene Brieven, anders dan in de Duitsche Taal, zouden gezonden worden. De
Hooge Raad en Rekenkamer van Holland en Zeeland, door haaren Vader naar
Mechelen overgebragt, zou wederom in Holland geplaatst worden. Deeze Raad, by
zyne eerste instelling door Filips tot negen Leden bepaald, maar van tyd tot
tyd grootelyks vermeerderd, zou wederom bestaan uit eenen Stedehouder, en acht
Leden, naamelyk zes Hollanders, en twee Zeeuwen, behalve noch twee andere
Heeren, die geene wedde trokken, maar ook inboorlingen moesten zyn. Geene
rechtsgedingen zouden daar geoordeeld worden, ten waare by hooger beroep van
mindere Gerechten. De Graavin, gelyk mede alle volgende Graaven of Graavinnen,
zou in alle zaaken van gewigt zich gedraagen volgens het goedvinden van den
Raad, en van de Staaten des Lands; geen oorlog of vrede sluiten, geene nieuwe
tollen heffen, geene verandering maaken in de Munt, dan met toestemming van
deezen. De Steden wierden gehandhaafd in alle haare Keuren en Voorrechten; zy
mogten dagvaart houden, waar en wanneer zy wilden, en behoefden haare
Rekeningen voor den Graaf niet eens te verantwoorden. Kortom alles wat onder de
voorgaande Graaven, met naame Filips en Ka- | |
| |
rel, tegen reden was
beslooten of ingevoerd, wierd te niet gedaan. De afgeperste Beden wierden
kwytgescholden, en men stelde uitdrukkelyk vast dat voortaan geene Landen of
Steden iets behoefden toe te brengen tot Beden, waarin zy niet bewilligd
hadden: ja, zo de Graaf vervolgens eenige Beden wilde doen, zou hy verpligt
zyn, overal zelf te verschynen, om zyn verzoek voor te stellen. Groote en
gewigtige bepaalingen, welke, indien zy ruim anderhalve eeuw te vooren dus
hadden kunnen gemaakt worden, Holland en Zeeland voor veel onheils zouden
bewaard hebben.
Wanneer de heilzaamste schikkingen, op het plegtigste ingevoerd,
binnen korten tyd wederom in duigen vallen, moet 'er een onverwinlyk kwaad
schuilen by het voorwerp, tot welks behoud zy ontworpen zyn. Zo was het hier
gesteld. Het Huwelyk van Maximiliaan en Maria, hoewel met de goedkeuring des
Volks bestempeld, gaf echter onmiddellyk aanleiding tot nieuwe verbasteringen.
Het schuilend kwaad, de diepgewortelde wrok der Hoekschen en Kabbeljaauwschen,
kwam op nieuw te voorschyn, en verspreidde zich meer en meer, naarmaate dat het
uitgelokt wierd door de straalen van het Vorstelyk vermogen. De yver der
Gemeente, te schielyk gerust gesteld, waakte niet genoeg tegen de beginzelen
van het bederf, welke te gering scheenen om 'er zich aan te stooren; en veele
Edelen, welker belang het was de opgaande Zon te eeren, zagen niet ongaarne dat
de nieuwe Regeeringsvorm te rug keerde tot den voorigen wankelbaaren staat. Dus
geraakten de Kabbeljaauwschen, altoos her Vorstelyk gezag toegedaan, schier
overal op het kussen; waardoor de vryheid aan het kwynen sloeg. De voorgaande
Graaven van vreemden Huize, vooral de Bourgondische, | |
| |
hadden door
het veelvuldig krenken der handvesten en wetten, derzelver achtbaarheid in de
oogen der Grooten, die dikwyls over de Eer by navolging oordeelen, merkelyk
verkleind. Diergezwoorene eeden ten nadeele van 's Lands geheiligde rechten in
den wind te slaan, scheen dan niet meer schandelyk in eenen Vorst, wiens
doorluchtige voorzaaten dagelyks hetzelfde hadden gedaan, en de hooge rang der
Graaven, gepaard met hunne buitenlandsche magt, verantwoordde vervolgens door
zulke voorbeelden allerlei misbruik. My dunkt dat de steden het voorrecht der
Dagvaarten al te ruim hebben genomen. Haddenze jaarlyks ééne Dagvaart
vastgesteld, gelyk men naderhand in Vlaanderen deed, dat recht zou bestendiger
gebleeven zyn, en beter gediend hebben, om den voortgang der misbruiken te
sluiten.
Zolang Maria leefde, ging alles noch wat behendiger toe dan na haare
dood, toen Maximiliaan, de Voogdy hebbende over zynen Zoon, den jongen Filips,
en eerst tot Roomsch Koning, naderhand tot Keizer, verheven, alles met een
gebiedenden toon aan zich trok. Maar dit is ook geenszins te verwonderen, dewyl
Maria niet lang leefde: 't is moeilyker te begrypen, hoe de Landzaaten het
gewaagd hebben haar zulk eene aanzienlyke echtverbindtenis te ver gunnen. Want
zy had ook reeds van den aanvang af getoond dat haare handelingen niet oprecht
waren. Een merkwaardig geval, 't welk veel geruchts verwekte, bewyst zulks
buiten tegenspraak. De Heeren Hugonet en Imbercourt, onder anderen, in een Gezantschap aan Lodewyk den XI.
afgevaardigd, waren heimelyk belast geweest met eenen brief van vrouw Maria,
waarby zy dien Koning verzocht had zyne waare gevoelens aan niemand, behalve de
twee gemelde Heeren, benevens de Hertogin | |
| |
weduwe en den Heer van
Ravestein, te willen openbaaren, dewyl zy alleen met deezen in het bestier der
zaaken te raade ging. Die letteren gaf de Koning niet lang daarna aan eenige
Gentenaars, welke met hem kwamen handelen op een Berichtschrift, waarby de
Hertogin verklaarde niets te willen sluiten dan met kennis en overleg der
Staaten. Lodewyk verrichtte uit een kwaad beginzel eene goede daad, doch de
Gentsche Burgery trok deeze zaak noch verder dan hy verwachtte. De beide Heeren
wierden veroordeeld om het vergryp van Maria met den hals te boeten, en men
voerde 't vonnis uit onder de oogen der jonge Vorstin, die, in de nederigste
gestalte, door traanen noch gebeden niets tot hunne behoudenis vermogt. Dit was
sterk geyverd voor de rechten der vryheid; maar niet sterker dan de meeste
Vorsten zouden doen om zich te beveiligen op een troon. Deeze zelfde Gentenaars
hebben evenwel het huwelyk van Maria met Maximiliaan allermeest bevorderd, 't
zy dat zy, door medelyden geraakt, hunne voorige strengheid aldus dachten te
vergoeden, 't zy dat ze, 't geen hiermede ook wel kan te zamengaan, de party
niet zwaar genoeg geoordeeld hebben, om 'er over bekommerd te zyn.
De Gentenaars hebben door eene zekere woestheid, niet ongelyk aan
het gedrag der Engelschen, dikwyls hunne braafste daaden ontluisterd; echter
kan men hun den lof niet weigeren, dat zy, ten minsten in die tyden, voor onze
Hollanders menigmaalen het ys hebben gebroken, schoon deeze te traag of te
onverschillig waren, om 'er by tyds gebruik van te maaken. Binnen drie of vier
jaaren had Maximiliaan zynen Kabbeljaauwschen aanhang schier overal in de
Hollandsche Regeering gedrongen; en de Stad
Hoorn, die zich moediger dan anderen
daartegen had gekant, vond zo weinig begunstigers, dat zy vervolgens het
| |
| |
stichten van een Kasteel, waar door men haar bedwingen wilde,
niet beletten kon.
Na de dood van Maria weigerde Vlaanderen Maximiliaan als Voogd over
zynen zoon Filips te erkennen, en verzekerde zich van den jongen Graaf, om op
zynen naam de wettige Regeering te handhaaven. Hadden de Hollanders gelyke
maatregelen genomen, deeze Vorst zou, zelfs na dat hy Keizer geworden was, hun
niet te magtig geweest zyn. Maar in Holland wierd hy zonder tegenstand overal
aangenomen, en zelfs tegen de nabuurige Gewesten ondersteund. Onder de
Vlaamsche Steden heerschte, naar het schynt, minder afgunst, en dus grooter
yver voor de gemeene belangen. De Hollandsche stonden, na dat zy deel genomen
hadden in de tweedragt der Edelen, geduurig tegeneengekant. Zy hadden geleerd,
zich elk op haare beurt te verheugen in de vernedering, die aan allen door
dezelfde oorzaak beschooren was; en onder het koesteren van zodaanige gevoelens
wierd een iegelyk in 't eind gewoon-zich aan den schyn van tegenwoordig
voordeel te vergaapen. Waar de Vorst zich vertoonde, wierd hy omringd van
Kabbeljaauwschen, staatzuchtige voorstanders van zyn opperbewind, en dienaars
van zyne oogwenken, ter bevorderinge van hunne eigene grootheid. Deeze hebben
Utrecht, 't welk anders gezind was, door Hollandsche wapenen genoodzaakt zich
te onderwerpen; en Vlaanderen zelf, te zwak om alleen in de bres te staan,
moest hem voor eene poos ontfangen. Maar toen hy kort daarna, Roomsch Koning
geworden zynde, zyne heerschzucht den teugel vierde, was het gevolg dat men hem
binnen Brugge in verzekering nam. By die gelegenheid hebben de Vlaamingen eene
ongemeene proef van hunnen moed gegeeven. Zy stelden Maximiliaan | |
| |
niet wederom in vryheid, voor dat hy, afstand doende van zyne eischen op de
Voogdy ten hunnen opzigte, Gyzelaars had gesteld, om dat verbond te staaven.
Maar wat zyn Gyzelaars? Keizer Frederik had een leger byeengebragt, om zynen
zoon te ontzetten, en, zyn ontslag noch niet verstaan hebbende, kwam 'er mede
afzakken naar de Nederlanden. Dit was eene genoegzaame reden voor onzen Vorst
om zyn woord te breeken, en zyne Gyzelaars aan hun noodlot over te laaten.
Filips van Kleef, een derzelven, door deeze trouwloosheid getroffen, vereenigde
zich met de Gentenaars, en hielp hen de onderneemingen van het Keizerlyk leger
stuiten.
Toen waar' het noch tyd geweest voor de Hollanders, om op de
bescherming van hunne rechten te denken. De Hoeksche party verhief ook
inderdaad het hoofd, en Jonkheer
Frans van Breederode maakte zich geducht
in die togten, die naar hem den naam van Jonker Fransen
oorlog draagen. Maar helaas! het bederf was te diep ingekankerd. Naauwlyks
had hy zich meester gemaakt van
Rotterdam, of de voornaamste Hollandsche
steden lieten zich tegen hem in eene Heirvaart beschryven, om, indien het
mogelyk was, haare eigene boeien noch vaster te klinken. Rotterdam wierd
herwonnen, Brederode verloor kort daarna het leven, en de Hoekschen zagen zich
op nieuw van alle hoop versteeken. Zelfs namen de Vlaamsche zaaken vervolgens
zulk een nadeeligen keer, dat men ook genoodzaakt wierd Maximiliaan aldaar in
te haalen, en eene schandelyke vergiffenis te verzoeken, voor de wraak, die men
van het breeken zyner trouwe genomen had. Wel is waar, dat de staatkundige
inzigten van het Fransche Hof in dat tydgewricht voor de Vlaamingen zeer
voordeelig geweest waren, en dat hunne vernedering volgde, zodra zy van die
zyde niet meer ondersteund wier- | |
| |
den; maar even zeker is het, dat
de bystand van dat Ryk noodeloos zou geweest zyn, zo de Hollanders door hunne
verdeeldheid niet tot verkeerde maatregelen waaren vervoerd geworden. Hadden zy
het rechte spoor gekoozen, de Gelderschen en Vriezen zouden ontwyffelbaar hunne
poogingen ondersteund hebben; de Geldersche oorlog, dien Filips naderhand tegen
Karel van Egmond gevoerd heeft, om hem uit zyn wettig bezit te stooten, had
kunnen vermyd worden, en de Vriezen waaren niet genoodzaakt geworden, zich
onder Hertog Albrecht van Saxen te begeeven, gelyk kort daarna geschiedde.
Duur genoeg hebben de goede Ingezetenen in Holland deeze dooling
betaald. In eenen tyd van gebrek en armoede vreemd krygsvolk te moeten voeden,
met zwaare schattingen en Excynzen belast te worden, terwyl door het verlaagen
van de Munt hunne behoeftigheid noch vermeerderd wierd, en dagelyks van eenen
trotsen Stedehouder af te hangen; zie daar de vruchten van hunne trouw voor het
doorluchtig Huis van Oostenryk. Het Kaas-en broodspel getuigt
met welk een ongeduld het Gemeen dat juk poogde van den hals te schudden. Maar
te laat. De dam was doorgebroken, en in den algemeenen nood schoot 'er niets
meer over dan dat een ieder door toegeevendheid zichzelf beveiligde. Toen
Filips, in den ouderdom van zestien jaaren door zynen Vader, die Keizer
geworden was, in de Regeering gesteld zynde, 's Lands wetten en voorrechten zou
bezweeren, zonderde hy alles uit, wat men na de tyden der Bourgondische
Hertogen, Filips en Karel, mogt verworven hebben; waarmede het groot Privilegie eenklaps de bodem ingeslagen was. En schoon hy
vervolgens aan de groote steden noch eenige voorrechten afstond, deeze moesten
| |
| |
niet als wettige eigendommen, maar als gunsten van zyne hand,
ontfangen worden. De vernedering der steden ging zo verre, dat zy het recht van
dagvaarten te houden volgens haar welgevallen niet eens behielden,
Op het gezigt van zulke veranderingen zon de achting, welke wy voor
onze vryheidlievende Voorouders opgevat hebben, merkelyk moeten daalen, zo men
niet wist dat de invloed van eenige ongeruste geesten dikwyls de neigingen van
een gansch Volk verrast, vooral wanneer dat Volk handel dryft, of door het
oeffenen van kunsten en handwerken te veel wordt afgetrokken, om het
staatsgestel in zyn ingewikkeld verband te doorzien. Ook kan een nieuwe
Regeeringsvorm, gelyk men onder Maria gemaakt had, met bedrieglyke
omstandigheden gepaard gaan, waarvoor men zich niet weet te hoeden, vermits
derzelverschadelyke gevolgen door de ondervinding noch niet bekend geworden
zyn; en dit laatste schynt voornaamelyk op de Hollanders van dien tyd toegepast
te kunnen worden.
Men moet zeer omzigtig zyn, wanneer men het lot van zodaanige
Maatschappyen verklaaren wil uit de Geschiedenis dier aaloude Burgerstaaten,
waarvan de Geleerden hunne staatkunde doorgaans ontleenen. De meeste
voorbeelden, welke men gemeenlyk uit Grieksche en Roomsche schryvers bybrengt,
zouden ons veel beter te stade komen, zo wy van Venetie of Genua spraken, daar
wy slechts eene enkele stad hebben, niet ongelyk aan Rome, Karthago, Athene, of
Sparte, welker Burgery een ondeelbaar lighaam uitmaakt, dat tegen den Adel
overstaat; dan ten aanzien van Holland ln den voorleedenen, of ook gansch
Neêrland in den tegenwoordigen tyd. Wy vinden hier het Volk zo wydverspreid
door verscheidene steden, die strydig van | |
| |
belangen, en byna gelyk
van vermogen zyn, dat het zeer moeilyk valt iets aangaande dit Volk te zeggen,
't welk voor eene algemeene waarheid kan doorgaan, en noch veel moeilyker, uit
de vergelyking van zaaken, welker beginzelen zo veel verschillen, eenig licht
te scheppen, 't welk ons oordeel voor verbystering bewaare. 't Schynt dan dat
wy de Hollandsche Geschiedenis veeleer als een oorsprongklyk voorbeeld hebben
aan te merken, 't welk uit geene voorleedene gebeurtenissen te verklaaren is,
maar namaals dienen moet ter verklaaringe van tyden, die noch niet gebooren
zyn.
Om evenwel van de gedachtenis der verstreekene eeuwen zo veel
gebruik te maaken als wy kunnen, zoude men deeze overeenkomst tusschen ons
Holland, en de gemelde staaten der Oudheid, mogen stellen: Dat zy allen of te
gronde gegaan, of ten minsten in het uiterste gevaar gebragt zyn, door dezelfde
oorzaak, waaraan zy hunne grootheid verschuldigd waren. Rome, door de wapenen
magtig geworden, is door zyne eigene magt verslonden. Sparte, door strenge
regelen van afzondering en armoede onverwinlyk gemaakt, wilde zich ook geducht
zien door veroveringen. Toen diende zelfs de armoede des Volks, nadat zy onder
alle Burgers eene heilzaame gelykheid van rang had ingevoerd, den
Overwinnaaren, met den roof hunner Nabuuren verrykt, tot eene onderscheiding,
waaruit de dwinglandy met alle haare gebreken herbooren wierd. Hoogmoed,
gierigheid, en heerschzucht, die eindelyk dien verwonderlyken staat wederom
ontbonden, waren dus de voortbrengzelen van die zelfde wetten, waardoor
Lykurgus deszelfs duurzaamheid had willen verzekeren. Athene en Karthago hebben
de zeevaart en den Koophandel tot hun voordeel gehad. Beide zyn zy door de
rykdom- | |
| |
men tot partyschappen opgehitst, en dus bedorven: maar
deeze hebben in Athene onder het Volk, en in Karthago onder den Adel, 't meeste
kwaad gedaan. By onze Hollanders, die veel nader schynen te komen aan de
Karthagers dan aan de Atheners, hebben niettemin de rykdommen eene gelyke
uitwerking gedaan als in Athene. 't Volk is 'er door tot scheuring gebragt, en
onaangezien het verschil tusschen die wispeltuurige Grieken, en de bezadigde
Hollanders, waren deeze scheuringen evenwel uit haaren aard by de laatsten de
gevaarlykste, wegens het groot getal der Steden, die overal elkanderen in 't
licht stonden. Dat de Hollanders dit noch te boven gekomen zyn, zulks moet,
myns oordeels, aan twee oorzaaken toegeschreeven worden: vooreerst aan de
verkeerde maatregelen der volgende Landsheeren, die het Volk te weinig achting
toedroegen, om het hunne fynste Staatkunde waardig te oordeelen; en ten
tweeden, aan de gereedheid der welmeenende Burgeryen, om haare dwaalingen te
verbeteren, zo dra het bleek aan welke gevaaren zy zich blindeling hadden
blootgesteld. Dit laatste is misschien een eigene trek, die den Landaard op
geene ongunstige wyze onderscheidt.
Laaten wy het gezeide noch wat ophelderen. Wy hebben met den aanwas
der Steden, de voortreffelyke vruchten van den Koophandel en de rykdommen
gezien: 't is tyd, den penning, gelyk men zegt, om te keeren, en het
tegenoverstaande nadeel te beschouwen. Toen de rykdommen onder den Burger zo
algemeen verspreid wierden, genoot men in 't eerst, met een onuitspreekelyk
genoegen, de Vryheld, die 'er door bevorderd wierd. Maar zy scheen, gelyk te
Romen, onvolmaakt te zyn, zolang de voornaamste, of in ons geval, de rykste
Burgers geen deel hadden aan de Regeering. In die tyden was 'er noch
| |
| |
geene onderscheiding van Gezindheden op het stuk van den
Godsdienst, niets dat iemand kon uitsluiten of onbevoegd maaken: ryk genoeg
zynde scheen een iegelyk ook gerechtigd te zyn om naar den titel van
Vroedschap, Schepen, of Burgermeester, te
staan. Het Overheidsampt, te vooren als een last aangemerkt, was door het
aanzien der Steden een trap van eere, dat is een voorwerp van nyd en afgunst,
geworden. Vermogende lieden hielden 'er zich dan niet langer mede vergenoegd,
dat zy door hunne stemmen de keus der Wethouderen bestierden; zy arbeidden om
zich zelven verkiesbaar te maaken, 't welk aanleiding gaf tot partyschappen,
kuiperyen, omkoopingen, en allerleie ongeregeldheden, die het groote twistvuur
van den Burgerkryg dagelyks nieuw voedzel verschaften. Dit is in zulke gevallen
de natuurlyke zwakheid van het menschelyk geslacht. Wy zien noch dagelyks dat
ryke Burgers, of voor zichzelven, of voor hunne kinderen, naar de Regeering
haaken; en allermeest, wanneer zy door een byzonder geluk, door eene erfenis,
eene Oostindische reis, of iets diergelyks, zeer schielyk uit de laagte ten
hoogsten top geklommen zyn. Wy zien niet zelden dat zy 'er de belangen van
hunnen Godsdienst om ter zyde stellen. Als de baatzucht eenigermaate voldaan
is, schynt de hoogmoed, die noch sterker hartstogt is, in haare plaats te
komen. Ondertusschen begrypen zulke nieuwelingen niet, dat zy langs deezen weg
zich allereerst in gevaar stellen van het speeltuig der Grooten te worden. De
Adel, die allang hunnen voorspoed met afgunst beschouwd heeft, krygt dan eerst
gelegenheid om 'er wraak van te neemen. Onkundig en ligtgeloovig zynde, laaten
zy zich alles ligtelyk diets maaken, wat fraai in de ooren klinkt, en geeven
dikwyls hunne schatten als eenen roof aan welspreekende wargees- | |
| |
ten ten beste, die in de vuist hunne onnozelheid belachen. Dus eenmaal
ingescheept, vinden zy geen middel om ooit weêr tegen den stroom op te roeien,
en worden meer en meer genoodzaakt gevoelens aan te neemen, welke zy te vooren
zouden verfoeid hebben. De verbastering wordt eindelyk algemeen door de
besmettende kracht der voorbeelden, en de onverzoenbaare haat tusschen de
aanzienlykste Geslachten, die elkanderen den voorrang betwisten,
vermenigvuldigt zich naar evenredigheid van het vermogen, dat den Staat doet
bloeien. Zo de redelykste party, gelyk men doorgaans ziet, de zwakste wordt,
komen veele braave lieden, die tot noch hebben stilgezeten, in het droevig
geval, waarvoor de wet van Solon schynt gemaakt te zyn, die niet toeliet dat
iemand in burgerlyke krakkeelen onzydig bleef. Zy moeten zich wel by hunne
verdrukte Medeburgers voegen, om zelven niet mede te vergaan in het onweêr, dat
van alle kanten opsteekt. Gelukkig is een Land, daar in die akelige
omstandigheden noch een merkwaardig getal van braave zielen gevonden wordt, die
moeds genoeg hebben om zulk een besluit te neemen. Echter scheen dit voor
Holland op dien tyd een onvermogend hulpmiddel te zyn. De overmagt van Hertog
Albrecht, die Maximiliaan uit Saxen te hulp kwam, moest vooraf verscheide
Steden tot eene schandelyke vernedering dwingen; en 't was eerst onder de
stappe Regeering van Filips, dat de Landzaaten door hunne rampen wys genoeg
geworden waren, om al dat onstuimig gewoel te staaken.
Het schynt dan dat wy de onlusten van dit tydgewricht moeten
aanmerken als eene voorbygaande gisting, waardoor het Volk van zyne opgepakte
kwaalen gezuiverd wierd, om naderhand des te gezonder te zyn; 't welk, hoewel
het niet zonder groot verlies van krachten geschied- | |
| |
de, echter
noodig was tot de groote uitkomsten, waar van de tyd bezwangerd ging.
Maximiliaan was gelukkig, dat zyn leeftyd onder de dwarreling deezer beroerten
voorviel; want vroeger of laater gekomen zynde, zou hy waarschynlyk aan naauwer
toezigt onderworpen geweest zyn. Zommige Vorsten zyn, om zo te spreeken, door
den invloed hunner Geboortesterre tot hooger toppunt van geluk en glorie
gevoerd, dan andere door de hoogste wysheid of Heldendeugd immer konden
bereiken; en onder deezen schynt Maximiliaan geteld te moeten worden. Zo men
hem vergelykt met Albrecht van Beieren, schynt het onderscheid in den eersten
opslag zeer groot, hoewel het inderdaad niet zo zeer in hunne persoonen, als
wel in de uiterlyke betrekkingen van hunnen staat te vinden is. Hy was even
schraapzuchtig als de Beiervorst, en niet voorzigtiger, noch bekwaamer om de
liefde der Landzaaten door gepaste middelen te winnen. Zyne onvoorzigtigheid
blykt daaruit, dat hy niet alleen de Privilegien te kort deed, maar zelfs niet
den minsten dekmantel voor dat onwettig bedryf wist te vinden. Zie hier eenige
trekken, die te gelyk mogen bevestigen, het geene te vooren aangaande zyne
Regeering met algemeene bewoordingen gezeid is. Hy maakte eene instelling, dat
voortaan de Leenen op geene Vrouwen meer zouden versterven, maar verklaardeze
allen, by gebreke van manlyk oir, aan 's Vorsten Tafel vervallen. Hy bragt door
het verlaagen der Munte het gansche Land in verwarring, en gaf dus zynen
amptenaaren, van den Stedehouder tot de geringste Rentmeesters toe, gelegenheid
tot de snoodste knevelaaryen. Hy maatigde zich onbewimpeld het bewind der
zeezaaken aan, waartoe hy geen recht altoos had. Hy liet veele Hoekschen, welke
by het overrompelen der Hollandsche Steden in zyne handen vielen, ter
| |
| |
dood brengen, en in hun vonnis beschuldigingen invloeien, welke
rechtstreeks het Groot Privilegie te leur stelden. Dus wierd een Burgermeester
van Dordrecht onthalsd, om dat hy, onder andere diergelyke poogingen, de
rechten der Stad had voorgestaan tegen de Mandementen van het
Hof, en gestemd tot het beschryven van eene algemeene Dagvaart der Hollandsche
Steden. Een andere trek bewyst ons noch klaarder de gevoelens van deezen Vorst,
en verdient daarom hier verhaald te worden, schoon niet onmiddellyk de belangen
van het Vaderland raakende. Omtrent deezen tyd was 'er een zekere Peerken Waarbeek, die zich uitgaf voor een afstammeling uit den
Huize van Jork, en hierom voorwendde gerechtigd te zyn tot de
Kroon van Engeland, die kort te vooren, by de verheffing van Hendrik den VII,
tot het Huis van Lankaster was overgegaan. Hy was de Zoon van een bekeerden
Jood, en door Margareet van Jork, Weduw van Karel den Stouten, tot deeze
onderneeming opgemaakt, welke hy naderhand aan de Galg heeft moeten bezuuren.
Maar Maximiliaan, toen reeds Keizer zynde, oordeelde 't niet strydig met zyne
waardigheid, aan te spannen met zulk eenen Bedrieger, en van hem eene
verklaaring te verwerven, waarby deszelfs rechten op de Engelsche Kroon, zo hy
zonder manlyke erfgenaamen stierf, op den Keizer en zynen Zoon vervielen. 't Is
de Heer Wagenaar, by wien men dit oorsprongklyk vindt.
Geen wonder dat zulk een Vorst de achting der Gentenaaren, hoe zeer
zy hem in den aanvang begunstigd hadden, niet behouden kon; maar hoe is 't
mogelyk dat de Hollanders, die noch kort te vooren zich zo manlyk voor de
vryheid hadden gekweeten, hem nu zo blindeling aan de hand gingen? Zy waren tot
noch van geen uitheemschen Opperheer met minder heuschheid | |
| |
behandeld, en zy kleefden hem nochthans getrouwer aan dan iemand der voorgaande
Vorsten. Zyne Krygstogten blonken immers niet genoeg uit om hem geducht en
beroemd te maaken. Zyne Roomschkoningklyke of Keizerlyke waardigheid deed 'er
ook zeer weinig toe. Het aanzien, 't welk zy hem verleende, wierd wel dubbel
opgewoogen, door de behoeftigheid van penningen waarin zy hem stortte, en deeze
penningen moesten, eveneens als onder de Bourgondische Hertogen, meerendeels
door de onzen opgebragt worden. Hoe de Keizerlyke schatkist gemeenlyk voorzien
was, kunnen wy hieruit afneemen, dat de reiskosten van Maximiliaan, toen hy
zich naar deeze Landen begaf, om met Maria te trouwen, niet door zynen Vader
Frederik den IV, maar door de Nederlanders, betaald wierden. Wat was dan de
oorzaak van zulk eene vervoering onder de Hollanders, in weêrwil van het
voorbeeld hunner Nabuuren? Zekerlyk moeten wy ze zoeken in de Vriendschap der
Kabbeljaauwschen. Maar hoe kwam het, dat deeze hem ook niet, gelyk Albrecht van
Beieren, op hunne beurt overheerschten, en geheel van hunnen wille afhangklyk
maakten? De reden is, myns oordeels, deeze, dat onder de Kabbeljaauwschen van
zynen tyd meer Burgers en minder Edelen gevonden wierden. Het lighaam van den
Adel was door langduurige Burgerkrygen geknakt, en de Burgers waren te veel van
heerschzucht ingenomen, om eenpaarig het Vorstelyk gezag, waarvan elk voor zich
zyne bevordering verwachtte, te wederstreeven. Mogelyk zyn deeze menschen ook,
volgens de laagheid hunner beginzelen, gemaklyker in toom gehouden door de
vrees voor het zwaard des scherprechters, welke den Adel integendeel tot
wederspannigheid zou vervoerd hebben. Het ongelukkig lot van den Dortschen
burgermeester heeft buiten twyffel veelen afge- | |
| |
schrikt. Doch
hieruit zien wy te gelyk, hoe veel een vrye Staat te lyden heeft, wanneer het
evenwigt der Leden, uit welke hy is te zamengesteld, weggenomen wordt. De
Edelen, te zwak geworden om afzonderlyk het hunne toe te brengen tot eenen
vasten Regeeringsvorm, hadden noch juist zo veel aanziens behouden als noodig
was om de Burgeryen door een kwaad voorbeeld te verblinden.
De Nederlandsche Vryheid heeft dus in haaren traagen oorsprong
allerleie wisselvalligheden ten doel gestaan, even of 'er eenige eeuwen moesten
aaneengeschakeld worden, om haar te bereiden tot den zwaaren schok, die, door
het beslissen van haar lot, haaren stand bevestigen zou. Zy is door eene
inwendige en eenpaarige oorzaak onophoudelyk in 't hart versterkt, maar in de
ledemaaten door alle mogelyke wederwaardigheden bekommerd, beurteling verdrukt
en voorgestaan, roekeloos aangevochten en kwaêlyk verdeedigd, maar door haare
eigene zwaarte geduurig wederom opgerecht, en daarenboven nooit geheel
verlaaten van yverige beschermers, die hunnen tyd wisten waar te neemen. Wy
kunnen haar vergelyken by die hooge Ceders, die op het gebergte aan veele
stormen en onweêrvlaagen blootgesteld, en hunnen wasdom trekkende uit den grond
waarin zy geworteld zyn, niet dan na eene reeks van jaaren het voorwerp van
elks verwondering worden: maar zy is dikwyls met veel zwaarder smak ter neêr
geslagen, en verwonderlyker door haare ingeboorene krachten hersteld. 't Was
voorzeker in de tyden, welke wy 't laatst beschouwd hebben, met geene
menschelyke wysheid te voorzien, dat 'er toen weinig meer dan eene halve eeuw
vereischt wierd, om haar in staat te stellen dat zy de uiterste poogingen van
het Oostenryksch geweld verduurde; en noch veel minder, zo iemand in die dagen
de | |
| |
verbaazende magt van dat Vorstelyk Huis, voor gansch Europa zo
geducht, had weeten te voorspellen. Wy, die van achteren dat verschynzel
beschouwen, vinden ons genoodzaakt te bekennen, dat het naauwlyks door eenige
voldoende redenen op te lossen is: doch ten deezen opzigte schynt het hier niet
ondienstig, uit de voorgaande aanmerkingen een gevolg af te leiden, 't welk
zich van zelfs opdoet, en geschikt is om eenige verkeerde begrippen uit den weg
te ruimen.
Wy hebben naamelyk de oude Geschiedenissen van ons Vaderland reeds
omstandig genoeg beschouwd om te begrypen dat de voornaamste Nederlandsche
Provincien, voor de oprechting van ons Gemeenebest, zo gering en behoeftig niet
waren, als men zich gemeenlyk verbeeldt. Schoon dit eene aangenaame dwaaling
is, om dat de tegenwoordige luister van onzen Staat op die onderstelde
nietigheid zo veel sterker afsteekt, moet men ze echter, als eene dwaaling,
onbewimpeld tegenspreeken. Het getal der Hollandsche steden, het belang 't welk
vreemde Mogendheden altoos in de vriendschap van Holland en Zeeland stelden,
hunne verbonden van Koophandel, het aanzien der Hollandsche Graaven, zelfs voor
dat zy noch buiten hun Vaderland eenigen eigendom hadden, hunne huwelyken,
hunne bestendige onafhangklykheid van het Keizerlyk gezag, de onderstand dien
de Graaven van vreemden Huize, tot hunne uitheemsche oorlogen, uit deeze Landen
trokken, de zwaare Beden welke men hun onophoudelyk inwilligde; alles bewyst
dat Holland en Zeeland op verre na geene moerassen of visscherspoelen, maar
veeleer bloeiende en handelryke gewesten waren, welken, naar de omstandigheid
van die tyden, niets ontbrak om by de grootste Vorsten in ernstige aanmerking
genomen te worden. Vlaanderen en Braband waren ze- | |
| |
kerlyk noch ruim
zo magtig; en wanneer wy nu vervolgens zien, dat de welvaart van deeze
Provincien in den schoot van Holland te zamen vloeit, terwyl zy zelve als
voormuuren strekken, waarop de woede der Vyanden afstuit, zullen wy de
mogelykheid van het gebeurde noch wat nader kunnen beseffen. Men erinnere zich
meteen, dat onze Voorouders uit hunne bittere verdeeldheden evenwel dit
voordeel trokken, dat hunne strydbaarheid nooit verflaauwde, hoewel zy, zelden
anders dan op hunnen eigen bodem de wapenen draagende, in ondervinding te kort
schooten by de Duitschers, Spanjaarden, en Italiaanen. Gebrek van ondervinding
maakte hen ook in den eersten opslag onbekwaam tot aanvallende, maar geenszins
tot verweerende oorlogen. Dus zien wy dan, dat verscheide middelen waarvan de
Voorzienigheid zich tot onze verheffing bediend heeft, hoe wonderlyk zy ook
zyn, noch kunnen met het natuurlyk beloop der dingen vereenigd worden; en dit
moet ons veel meer voldoening geeven, dan de erkentenis van een wonderwerk, dat
ons verstand in alles te boven ging, zou kunnen doen. Doch terwyl wy tot deeze
beschouwingen overgaan, wordt het onderwerp in onze oogen geduurig vergroot,
alles vertoont zich op wyder afstand, de naauwste betrekkingen breiden zich
veel verder uit, en alle werkende oorzaaken worden meer en meer te
zamengesteld. De felste tweedragt der Hoekschen en Kabbeljaauwschen, de
grootste hevigheid der Vlaamsche, Geldersche, Utrechtsche, en Friesche
oorlogen, het haatelykste juk der Bourgondische dwingelanden, alle de rampen en
elenden, waarvan wy gewaagd hebben, zyn niet meer dan eene ydele schaduw, in
vergelyking van de onheilen, waarvan het lieve Vaderland onder de Oostenryksche
of Spaansche Regeering slag op slag overvallen wierd. Maar het zal niet zonder
vrucht zyn, dat | |
| |
deeze tydperken ons wat hebben opgehouden, dewyl
zy ons oordeel kunnen bestieren, om, gedeeltelyk uit reeds vastgestelde
beginzelen, gedeeltelyk, daar hetnoodig is, uit nieuwe, welke de verdere
beschouwing ons aan de hand geeve, op vaster grond te redekavelen. Ik verbeeld
my dat wy, als op eene reis, tot dusverre eene rivier bevaaren hebben, die, in
haaren oorsprong smal, en allengs breeder wordende, ons eer wy 't wisten
gebragt heeft tot eenen ruimen zeeboezem, welke niet zonder ontroering te
aanschouwen is. Laaten wy beproeven, of het mogelyk zy, langs de Kusten van
dien gevaarlyken Golf, dewyl zy hier en daar duidelyk genoeg door anderen
afgebakend zyn, onze reis gelukkig te volbrengen.
Karel van Oostenryk, zynen Vader, na deszelfs dood, niet alleen in
het gebied der Nederlandsche Provincien opvolgende, maar ook op den Spaanschen
troon, vervolgens tot Keizer verheven, en daarenboven verrykt met de schatten
der nieuwe Waereld, steeg van tyd tot tyd zo hoog, dat alles hier onder den
dwang van zynen wil moest bukken. Vergeefs poogde de Koning van Vrankryk,
voorheen zyn mededinger naar de Keizerlyke kroon, en naderhand zyn
aanzienlykste tegenstreever, dat gezag te ondermynen door het ondersteunen der
moedigste misnoegden: alle tegenstand diende slechts om 'er de verdere
uitbreiding van te billyken met schooner schyn van recht. De Stad
Gent, die openlyk tegen den Keizer opstond,
wierd nu, veel gemaklyker dan te vooren door Maximiliaan, tot gehoorzaamheid
gebragt. De Provincien, welke tot op deezen tyd of haare vryheid bewaard, of
eenen anderen Heer gehoorzaamd hadden, als Vriesland, Groningen, en Overyssel,
wierden met het groote lighaam der Nederlanden vereenigd. Utrecht | |
| |
wierd in een naauwer verband met Holland getrokken, en de Hollanders zelven
hadden gaarne gezien, dat deeze Provincie toen, met verlies van alle haare
rechten, tot een aanhangzel van hunnen Staat gemaakt waare, zonder zich te
bekommeren over de gevolgen, die zulk een gewaande triomf te wege brengen
moest. De Keizer, die niets liever wenschte, dan de onderscheiding in het
staatsbestier van zo veele nabuurige Gewesten weg te neemen, vermits hy ze
aanmerkte als den grootsten hinderpaal voor zyn willekeurig gezag, oordeelde
niettemin dat de tyd voor hem noch niet gebooren was, om dien sprong te waagen.
Gelderland verschafte hem, zolang Hertog
Karel van Egmond leefde, de grootste
moeite; maar het wierd na zyne dood door de Keizerlyke wapenen welhaast
overheerd, en de strydbaare
Maarten van Rossem zelf, by de Hollanders
zo gevreesd door ontelbaare brandschattingen en strooperyen, begaf zich in
dienst van den Overwinnaar. Zeventien Nederlandsche Provien, dus onder éénen
Heer gesteld, en ten naasten by als leden van hetzelfde lighaam verbonden,
zagen zich nu weinig minder dan het Keizerryk, of de Heerschappy van Spanje,
aan zynen scepter onderworpen; en de Nederlandsche Vryheid, op den oever van
haaren ondergang gebragt, was onherstelbaar verlooren gegaan, had men haar
vervolgens niet door buitenspoorige geweldenaaryen uit den doodslaap
gewekt.
Karel de V. was inderdaad een groot man: hy zou het ook zonder zynen
verhevenen rang geweest zyn, om dat zyne bekwaamheden natuurlyk waren. Zyne
staatkunde evenaarde zynen oorlogsmoed; zyne wakkerheid is onbeschryflyk, en,
hoe de Fransche schryvers dit ook trachten te bewimpelen, hun Koning Francois
de I. was in Vorstelyke deugden geenszins met hem te vergelyken. | |
| |
Hy was een Nederlander, en zyn levensloop kan ons overtuigen dat het
Nederlandsch karakter door zyne aangeboorene bezadigdheid niets behoeft te
verliezen van dat vuur, 't welk tot de uitvoering der gewigtigste zaaken
vereischt wordt. Het schittert by vlugger geesten bevalliger aan alle zyden
uit, maar het blyft zwakker, om dat het in geen brandpunt verzameld wordt. Onze
Keizer, die alle zyne bekwaamheden tot een nuttig einde wist te vereenigen, was
dus alleen tegen Francois den I, Hendrik den VIII, den Kardinaal Wolsey, en den
Paus te zamen, opgewassen. De heerschzucht, die altoos de zwakheid van groote
Vorsten is, was ook de zyne, en 't is zeker dat de Nederlandsche Privilegien
daartegen eene zwakke borstweer verstrekten; maar zyne heerschappy viel, naar
het schynt, den onderzaaten draaglyker, omdat hy bekwaam was dezelve met
wysheid en achtbaarheid te onderschraagen. Hadden zyne wyduitgestrekte
oogmerken hem niet in zo veele oorlogen ingewikkeld, nu tegen Vrankryk en
Engeland, dan tegen den Kerkelyken staat in Italie, ja dikwyls tegen de Turken;
mogelyk zouden de Nederlanders, die hy als zyne Landslieden beminde, onder zyn
bestier gelukkiger geweest zyn. Veele zyner instellingen bewyzen dat hy de
deugden en gebreken van onzen landaard grondig kende, en 'er gepaste
maatregelen ten algemeenen nutte naar wist te neemen. Maar hy wierd te veel
afgetrokken om op alles behoorlyk acht te geeven, en, niettegenstaande zyne
onmeetelyke rykdommen, was het steeds uit gebrek van geld, dat hy zich
genoodzaakt vond de Hollandsche en Brabandsche steden door zwaare Beden uit te
putten, ja, 't geen noch erger was, den Koophandel aldaar door schadelyke
belastingen te stremmen. Men leest met verontwaardiging dat de Staaten, om dat
juk eenigzins verligt te | |
| |
zien, tot zyne Amptenaars door vleieryen
en geschenken hunne toevlugt moesten neemen. Had hy noch, toen hem de
wisselvalligheid van het oorlogslot begon te verveelen, zich kunnen vergenoegen
met het gerust bestier van zyn eigendommen, had hy moeds genoeg gehad om zyn
verkreegen geluk te genieten, zyne natuurlyke bezadigdheid, zyne wysheid, zyn
gesleepen oordeel, zouden hem te stade gekomen zyn, om zich by de laate
Nakomelingschap zo wel onder de beste Vorsten, als onder de roemruchtigste
Overwinnaars, den eersten rang waardig te maaken. De Vryheidlievende
Nederlanders, hem boven anderen aangenaam, zouden hem overtuigd hebben, dat de
belangen van zulk een Vorst, als hy wenschte te zyn, nooit kunnen onderscheiden
zyn van de belangen des Volks, dewyl zy van beide zyden op de algemeene
welvaart uitloopen.
Is het niet een verbaazend voorbeeld van de nietigheid der
menschelyke bedryven, dat wy deezen Keizer, zodra het tyd wordt om zich daartoe
te verledigen, eensklaps in de duisternis van een klooster zien verdwynen; dat
hy, na ontelbaare belegeringen, veldslagen, en triomfen, den luister van zynen
troon niet meer kunnende verdraagen, in zulk een zwaarmoedig verblyf liever
langzaam wenscht te sterven, dan ten nutte van het menschelyk geslacht een
nieuw en gelukkig leven aan te vangen? 't Is de zwakheid der grootste zielen,
dat hunne onbepaalde begeerten beter kunnen uitgebluscht dan gemaatigd worden,
en dat de goederen, welke zy 't vuurigst nagejaagd hebben, door het eerste
genot zo verachtelyk worden, als zy te vooren bekoorlyk scheenen. Hoe 't zy,
Keizer Karel moest niet alleen als Vorst, maar ook als Vader, zyne
zorgvuldigheid verder uitgestrekt hebben. Viel het bestier van zo veele Ryken
en Staaten hem lastig, 't waar' | |
| |
vooreerst genoeg geweest, het
Keizerryk aan zynen Broeder Ferdinand af te staan; zo kon hy Spanje met de
Nederlanden voor zich behouden hebben, om zynen zoon door dagelyksche
voorbeelden van billykheid en deugd tot derzelver regeering bekwaam te maaken.
Hy was deezen Zoon, dien hy beter moest gekend hebben, zulke staatlessen
verschuldigd, eer hy 't waagde hem tot dat gevaarlyk toppunt van
Opperheerschappy te verheffen, 't welk nu, dewyl het ontydig geschied is, zo
wel voor Filips als voor zyne Onderdaanen, eene reeks van plaagen na zich heeft
gesleept.
Het ontbreekt niet aan byzondere trekken, die ons aanleiding geeven
om zo gunstig van des Keizers Regeering te denken, indien hy ze tot het einde
zyns levens had willen behartigen. Schoon zyne Beden zwaar en menigvuldig
waren, nochthans kan men aanmerken dat niemand onder alle Graaven de traage
toestemming der Staaten, hunne weigeringen, en 't gestadig krakkeelen over den
omslag der penningen, met zo veel geduld verdraagen heeft. Zelden wierden zy
ingewilligd, zonder dat men eenige gunst of voorwaarde, tot vergelding,
daartegen wist te bedingen. De steden waren veel magtiger, dan ooit te vooren;
zy wilden zulks voor den Vorst ontveinzen, die, zonder hierover gestoord te
zyn, op maatregelen bedacht was, om met behendigheid den dekmantel op te
ligten; en hoewel hy in eene zaak van dat belang zyn oogmerk nooit bereikte,
heeft zulks echter zyne liefde voor het Volk geenszins verkoeld, veel min hem
aangezet om door geweldige middelen zich te verzekeren, van 't geen hy door
zachtheid niet verwerven kon. Zyn ontwerp bestond voornaamelyk in het heffen
des honderdsten pennings van alle uitgaande Koop- | |
| |
manschappen, en
des tienden van de inkomsten der vaste goederen, als mede van den jaarlykschen
winst der Kooplieden. Dit was zeer wel uitgedacht om het voorgestelde oogmerk
te bereiken, maar het ontmoette zo veel zwaarigheden, dat de Keizer zelf den
honderdsten penning terstond wederom afschafte, en de nalaatigheid op het
invorderen des tienden, welke in de meeste Steden zeer groot was, door de
vingeren zag. Dus kan men van hem zeggen, dat hy tusschen Alleenheersching en
Dwinglandy onderscheid wist te maaken. Hy was, naar het schynt, zo streng niet
in het gebieden, als zyne Zuster, de Landvoogdes, in het opvolgen van zyne
geboden. Dit blykt mede uit de handelingen over het verlofgeld, dat men van het
uitgaand kooren moest betaalen, welke van's Keizers zyde onophoudelyk wierden
aangedrongen, en even ernstig door de Staaten afgeweerd, als ten uitersten
nadeelig voor den Koophandel. De Landvoogdes, verre van naar reden of bescheid
te luisteren, zou 'er alles aan gewaagd hebben, om dit stuk door te dryven;
maar toen hieruit een algemeen ongenoegen sproot, zo dat men zelfs te Amsterdam
voor een oproer begon te vreezen, veranderde de Keizer van gevoelen, en
vergunde den Ingezetenen deeze belasting voor eene maatige som af te koopen.
Zulke voorbeelden bewyzen ons dat hy, zonder trotsheid, als een bekwaam
stuurman, het roer naar den eisch wist te wenden en te draaien; 't geen bovenal
vereischt wierd by een vrymoedig Volk, daar men gewoon was de nederigste
verzoekschriften met deeze en diergelyke uitdrukkingen te besluiten:
Zo doende, zal uwe Keizerlyke Majesteit wel doen. Noch bezat
hy, boven deeze hoedaanigheden, ook de wysheid van verstandige raadslieden te
kiezen, 't welk, om 'er niets anders van te zeggen, duidelyk genoeg te
| |
| |
zien is uit de verheffing van den grooten Viglius, die, had hy
namaals maar half zo veel invloed op Filips gehad, alleen bekwaam geweest waare
om de Nederlanders te leiden waar hy wilde.
Viglius, een der eerlykste en schranderste Staatsmannen van zynen
tyd, en volmaakt kundig van alles wat het Vaderland betrof, diende den Keizer
gedunrig met zynen raad, en redde hem dikwyls uit de neteligste omstandigheden.
Wy zien 'er een uitmuntend voorbeeld van, in het beslechten van 't verschil met
de Duitsche Stenden, over de Leenroerigheid deezer Gewesten met betrekking tot
het Ryk, welke men niet openlyk kon verwerpen, dewyl zy te dikwyls erkend was
door voorgaande Graaven, die 'er uit hoofde van hunne byzondere betrekking tot
de Keizers geene zwaarigheid van maakten, en waardoor men evenwel oordeelde dat
de natuurlyke Rechten van een onafhangklyk Volk te veel zouden besnoeid worden.
De tegenwoordige Keizer, en Graaf, was niet genegen om deeze zaak door zyn
gezag af te doen, op dat hy niet schynen mogt aan de eene of de andere zyde
zyne onderdaanen te verongelyken. Hy iet het stuk door Viglius bepleiten, die
de zaak ten einde bragt door eenen bekwaamen middelweg, waarby de Nederlanders,
voor een gering aandeel in de Rykslasten, in het volle bezit hunner vryheden en
voorrechten beveiligd wierden, gelyk breeder te zien is by den Heer
Wagenaar. Wat had men dan niet te wachten
gehad van zulk eenen Vorst, indien hy, eenmaalden oorlog vaarwel gezegd
hebbende, zich onbepaald op het vreedzaam bestier zyner Staaten had willen
uitleggen? Maar hy had ook buiten twyftel gebreken: hy was heerschzuchtig,
listig, gestreng tot wreedheid toe, en onverzettelyk in zyne beginzelen. Wy
moeten niet ontveinzen, dat zyne bedryven ten aan- | |
| |
zien van den
Godsdienst onverantwoordelyk zyn. Jammer is het dat zyn krygszuchtig leven hem
meer gelegenheid gegeeven heeft, om de gedachtenis deezer gebreken te
vereeuwigen, dan om zyne Kroon met den luister der deugden, welke wy waarlyk
bezat, te versieren.
Onder de veertigjaarige Regeering van deezen Monarch is het stelzel
der Staatkunde met een gansch nieuw en allermerkwaardigst beweegrad
vermeerderd. De Hervorming van den Godsdienst, in Duitschland door Luther
ondernomen; van een anderen kant, en eenigzins op andere gronden, door Kalvyn
en Zwinglius voortgeplant, verspreidde haare leer met eene ongelooflyke
schielykheid door de aanzienlykste deelen van Europa. Zy vond welhaast geduchte
Voorstanders, en wierd aldus een ernstig voorwerp van bekommering voor Prinsen
en gekroonde Hoofden. Niet dat het veelen onder hen onaangenaam kon zyn, het
oppergezag van den Paus te zien snuiken; maar een iegelyk had reden om op het
zyne toe te zien, onder 't opborrelen van zo veel ongehoorde nieuwigheden, daar
uit eene enkele omwenteling ligtelyk veele andere stonden te volgen. Want gelyk
de beste zaaken gemeenlyk allermeest aan misbruik onderhevig zyn, zo konde ook
deeze vrymoedigheid der hervormde gevoelens, schoon van de meesten met eene
goede meening betracht, zommigen tot een voorwendzel dienen, om tot muiteryen
en gevaarlyke aanslagen over te gaan. In Duitschland meende men terstond
hiervan de klaarste voortekenen te zien. 't Was vergeefs dat de Keizer door
strenge Plakaaten den aanhang van Luther zocht te verstrooien. Deeze nieuwe
gezindheid wies hem boven 't hoofd, en hy kon niet beletten, dat Saxen,
Brandenburg, Lunenburg, Hessen, en Anhalt, na openlyk te- | |
| |
gen zyne
bevelen geprotesteerd te hebben, zich door het Smalkaldisch
Verbond tot onderlinge bescherming vereenigden. Van toen af baatte zelfs geene
toegeevendheid meer, om dat zy verdacht gehouden wierd, en schoon zyne wapenen
eindelyk by Mulberg eene zeeghaftige overwinning behaalden, de uitkomst leerde
dat die ook vruchteloos geweest was. De Overwinnaar vond zich naderhand
genoodzaakt, by de Vrede van Passau eene volkomene vryheid van Geloof voor
Duitschland in te willigen, en zelfs de voornaamste Hoofden van Luthers
aanhang, den Keurvorst van Saxen en den Landgraaf van Hessen, die hy, na den
slag by Mulberg, vyf of zes jaaren, als gevangenen met zich had omgevoerd, op
vrye voeten te stellen. Hendrik de II, Koning van Vrankryk, zag met vermaak dat
zulke verdeeldheden hem gelegenheid gaven om den Keizer met voordeel te
beöorloogen, en moedigde daarom de hervorming in het Duitsche Ryk verder aan,
't welk niet geschieden kon zonder dat zy ook tot in het zyne doordrong, om 'er
niet lang daarna gelyke bekommeringen te baaren. Maar de wonderlyke grilligheid
van den Engelschen Koning, Hendrik den VIII, die tegen Luther schreef, en den
Roomschen Stoel in Engeland alle mogelyk afbreuk deed, na dat hy zich, door
zyne Echtscheiding met 's Keizers Moei, den Pauselyken ban had op den hals
gehaald, bevorderde zyns ondanks dit werk, op eenen voet, die hem, tot aan het
einde zyns leevens, niet dan spyt en kwelling veroorzaakte. Onze Nederlanden,
vooral de volkrykste Provincien, als Braband, Vlaanderen, en Holland, dagelyks,
meer dan eenig ander Land, van Vreemdelingen uit alle oorden bezocht wordende,
konden zich niet lang buiten den kring van die groote beweegingen houden. In
| |
| |
tegendeel wierd de hervormde Leer door ontelbaare Lutherschen uit
Duitschland, en Kalvinisten uit Zwitserland, herwaard om stryd toevloeiende,
hier ook meer dan elders voortgeplant. 't Was te meer om veele redenen
natuurlyk dat zulk eene verandering hier smaaken moest. Het begunstigen van
dezelve was een nieuw punt van Vryheid, en wel het gewigtigste van allen. Dit
punt éénmaal in verzekering gesteld zynde, was men gerust dat men den
Koophandel, te gelyk met de burgerlyke vryheid, door de toeneemende menigte van
inwooners, geduurig verder zou kunnen uitbreiden. Daarentegen konden de
Monniken zich, door hun lui en wellustig leven, nergens haatelyker maaken, dan
by een naarstig en werkzaam Volk, dat, hunne domheid beginnende te begrypen, na
dat het lang te vooren hunne dartelheden had verfoeid, hen niet dan met afkeer
voeden kon. De beschaafde Letteren, ter goeder uure door François den I. uit
Italie naar Vrankryk overgebragt, aldaar gekoesterd, en verder om haare
nuttigheid door de Voorstanders der hervorminge aangemoedigd, bragten overal
niet weinig toe tot de billyke verachting van dat redeloos gespuis. En hoe hoog
deeze hier te Lande begonnen gewaardeerd te worden, blykt genoeg uit den
ongemeenen roem van onzen Erasmus, die in deeze dagen bloeide.
Even natuurlyk was het aan den anderen kant, dat de Keizer deeze
zaaken met groot ongenoegen aanschouwde. Alles, wat den Roomschen Stoel
benadeelen kon, moest hem noodzaaakelyk mishaagen, dewyl deeze, door den
voorspoed zyner wapenen in Italie, genoegzaam aan hem alleen verpand geworden
was. Brantôme denkt dat zyn oogmerk geweest is, zichzelf eindelyk tot Paus te
doen verkiezen. Hoe 't zy; hy had al vroeg zynen Leermees- | |
| |
ter,
Adriaan den VI, met de driedubbele Kroon weeten te beschenken, en naderhand
Paus Klemens, die zo veel niet naar hem luisterde, gevangen genomen. Deeze
wierd gedwongen de Keizerlyke Kroon op het hoofd van Karel met eigen handen te
bevestigen, 't welk zo veel indruk gaf, dat zyne Opvolgers zich aan dit
voorbeeld spiegelden. Om kort te gaan, de Paus was voor een tyd des Keizers
Leenman geworden. Geen wonder dan, dat hy voortaan niets verzuimde om het gezag
van de Pauslyken zetel te handhaaven, vermits dat gezag, als met het Keizerlyke
vereenigd, ten aanzien van andere Mogendheden niets kon verliezen, zonder dat
ook de Keizer het nadeel voelde. Men had het in Duitschland zo verre gebragt,
dat Keizer Karel zich genoodzaakt vond den teugel te vieren; maar het was 'er
verre af, dat zyne geliefde Nederlanders uit deeze toegeevendheid eenig
voordeel trokken: veeleer scheen hy, door de strengste Plakaaten, deeze schade
op hen te willen verhaalen; ja hy had zelfs gaarne, zo 't hem mogelyk geweest
waare, willen beletten dat men hier gewaar wierd hoe veel ruimte hy den
Onroomschen aldaar verleende. Met afgryzen leezen wy dat onder de Regeering van
deezen anderszins zo roemwaardigen Vorst, byna vyftigduizend menschen, meest
Nederlanders, om het geloof zyn ter dood gebragt. Onder deezen zyn ook buiten
twyffel veele oproerigen geweest, die de Godvrucht, ja misschien de Dweepery,
slechts tot een dekmantel gebruikten om heimelyk hunne gevaarlyke aanslagen te
smeeden. De mislukte onderneemingen der Herdooperen, zo wel
te
Amsterdam als te Munster, vertoonen een
yslyk mengzel van bygeloof, schynheiligheid, en ontucht.
Kan de Dweepery inderdaad, ook met eene goede meening, tot zo veel
euvels uitspatten, zo moet men toestemmen dat de belangen der gemeene rust
zomtyds de | |
| |
zachtmoedigste Overheden tot de uiterste ongenade
verpligten. Maar deeze aanmerking ontschuldigt de wreedheid van Keizer Karel,
zyne Inquisitie, en zyne bloedplakaaten, slechts voor een gering gedeelte. 't
Gaat vast dat hy de Staatzucht, met haare verkeerde maatregelen, te veel ge
hoor gegeeven heeft, om het mistrouwen, na dat het éénmaal plaats gegreepen
had, behoorlyk te kunnen bepaalen. Dat niemand ondertusschen een ligtvaardig
oordeel velle. De ruwheid en onkunde dier tyden, wanneer de Weetenschappen zich
naauwlyks in haare geboorte vertoonden, had niets om het geweeten van zulk een
Alleenheerscher, ten voordeele van de menschlykheid, te ontrusten. In deeze
verlichte eeuw behoeft men niet zeer doordringende te zyn, om te begrypen dat
geen geweld bekwaam is Godsdienstige geschillen te beslissen, veel min den
godsdienstigen yver, die in den Marteldood de heerlykste zegekroon te gemoet
ziet, te smooren. Maar in die ongelukkige dagen, toen men noch kort te vooren
gewoon geweest was over de neteligste pleitzaaken naar den uitslag van een
tweegevecht te vonnissen, waren de vooroordeelen te sterk, om door de zwakke
stem der Reden bedwongen te worden. Op zulke omstandigheden is in 't byzonder
toepaslyk, hetgeen men gewoon is in 't algemeen te zeggen, dat de roem der
grootste zielen veelal door de grootste gebreken ontluisterd wordt.
't Schynt ook dat Karel de V. door het menigvuldig herhaalen van
zyne vruchtelooze poogingen tegen den voortgang der Hervorminge eindelyk
geleerd heeft, dat hy zich van zyn volstrekt gezag te veel had laaten
voorstaan. Men verhaalt dat hy, na zynen afstand van de Heerschappy, in
eenzaamheid zich bezig houdende met het maaken van uurwerken, het verdriet had
dat hy geene twee | |
| |
wist te vervaardigen, welke in alles eenpaarig
van beweeging waren, en volkomen overeenstemden; waarop hy aanmerkte dat het
eveneens gesteld was met de kunst van regeeren, dewyl men geene mindere
zwaarigheden ontmoette, om de strydige zinnen en gevoelens der menschen te
vereenigen, dan om zo veele raderen gelyk te doen omloopen. Meer andere blyken
van gemaatigdheid bragten te wege, dat hy na zyne dood verdacht gehouden wierd,
van de zaaden der Ketterye zelf in zynen boezem te hebben gedraagen. Zelfs
vindt men by Brantôme, schoon hy dit uit een anderen Schryver, en
twyffelachtig, bybrengt; dat by den Raad der Spaansche Inquisitie, in
tegenwoordigheid, en met goedkeuring van Koning Filips, op zekeren tyd het
besluit genomen wierd, om zyns Vaders begraaven lighaam, uit de aarde wederom
op te delven, en, ter straffe van zyne Kettersche gevoelens, te verbranden.
Welk een gemoed had deeze Zoon? Was dit bygeloof, dweepery, of helsche
arglistigheid, om de gansche Christenwaereld een diepen doodschrik aan te
jaagen? 't Is verschoonbaar dat men het zachtste niet vermoedt van eenen
mensch, die zo veel andere blyken van onmenschlykheid gegeeven heeft.
Filips de II. was de Spaansche Tiberius. Uit alle
zyne handelingen zou men geoordeeld hebben, dat zy geen ander einde bedoelden,
dan te beproeven wat 'er van nooden waare, om een allerzachtmoedigst Volk tot
ongeduld en wanhoop te tergen. Maar hy, in de verwachting der magtigste
Monarchye by trotse Spanjaarden opgevoed, laatdunkende en arglistig van aard,
verblind door het zwaarmoedigste bygeloof, en uit alle deeze oorzaaken tot de
uiterste wreedheden bekwaam, had niets dat op de Nederlandsche rondheid paste.
Hy was volstrekt onkundig | |
| |
van de geaardheid der Nederlanderen, en
noch door de Natuur, noch door de opvoeding, gevormd, om 'er zich ooit een
denkbeeld van te maaken. Dus verbeeldde hy zich ook die kennis als geheel
onnoodig, zonder te overweegen wat zyn Vader, hierdoor alleen, had uitgewerkt.
Deeze had het onmogelyk geoordeeld de Nederlandsche Provincien, door de Natuur
zelve zo verdeeld, door het verschil van taale, van wetten, en zeden, zelfs van
maaten en gewigten, zo zeer onderscheiden, tot de gelykvormigheid van een
Vorstendom te brengen. De Zoon, op verre na zo magtig niet, beeldde zich in dat
men tot dit groot oogmerk slechts alle wetten, keuren, handvesten, en
instellingen den bodem had in te slaan, en dat alles gemaklyk moest volgen, zo
men geene dwangmiddelen spaarde, 't geen by hem lafhartigheid zou geweest zyn.
't Scheen onbegryplyk dat eenige handeldryvende Gewesten een juk zouden
afschudden, 't welk Napels, Milaan, en Arragon, zonder moeite was opgelegd. Hy
was inderdaad een grootmagtig Koning, en had de bestgeöeffende Krygsbenden in
dienst, die men toenmaals in Europa kende; maar behalve dat hy te veel op deeze
voordeelen steunde, was 't ook door zyne eigene schuld, dat zy hem by veele
gelegenheden zeer kwaêlyk dienden. Aan schranderheid tot ingewikkelde ontwerpen
ontbrak het hem niet, veel min aan loosheid om ze tot een bekwaamen tyd in den
boezem te smooren; in nyd en achterdocht, om op zyne Staatsdienaars een waakend
oog te houden, en zelfs tegen hunne deugden op zyne hoede te zyn, was hy
Tiberius gelyk: maar alle de kunstenaaryen, waarin hy zich dagelyks afsloofde,
schooten te kort om zyn oordeel die juistheid by te zetten, zonder welke de
verborgene kracht van zo veel te zamengestelde werktuigen nimmer tot een
| |
| |
gelukkig einde te bestieren is. 't Viel bovenal in zynen smaak,
de gewigtigste zaaken in afgezonderde eenzaamheid te ontwerpen, te overleggen,
en met zyne verbeelding uit te voeren, waarna hy zich in de verdere betrachting
op zyne Dienaars verliet, niet uit vertrouwen, maar uit werkeloosheid, of
misschien uit hoogmoed, welke hem belette te twyffelen aan het goed gevolg van
zyne opgevatte begrippen. Een iegelyk ziet dat op deeze wyze, door de geringste
vergissing van den stichter, het gansche gebouw in een luchtkasteel verkeeren
moest. Hy verschilde hierin hemelsbreedte van zynen Vader, die zich altoos
bevlytigde om op de uitvoering der hachlykste aanslagen met eigene oogen toe te
zien, en, door overal tegenwoordig te zyn, zich niet alleen geduchter maakte,
maar ook eene ervaarenis verkreeg, die hem nooit verlegen liet. Onze Schryvers
oordeelen dat Filips, indien hy met de krygsmagt van Alva zelf in de
Nederlanden waar' gekomen, zeer veel zou uitgewerkt hebben, om de beroerten te
stillen; en dat aan den anderen kant zyne geduurige afwezigheid de onnoemelyke
schatten, welke hy tot den Nederlandschen oorlog vervolgens besteedde,
nutteloos heeft gemaakt. Een enkel voorbeeld zy op deeze plaats genoeg om dit
laatste te bevestigen. Reyd verhaalt dat ten tyde van Parma, van tien dukaaten
welke de Koning uit Spanje overmaakte, gemeenlyk zeven onder de handen van zyne
Dienaars versmolten, en omtrent drie tot betaaling van het Krygsvolk kwamen,
terwyl ondertusschen, wegens de slappe monstering welke men gewoon was te
houden, voor éénen man, die de wapenen droeg, vier moesten betaald worden. Hy
oordeelt, dat men, zonder deeze misbruiken, ligtelyk twee legers in 't Veld had
kunnen brengen, om Vrankryk en de Nederlanden te ge- | |
| |
lyk in vreeze
te houden. Ziedaar hoe weinig gebruik Filips de II, met al zyn spitsvindig
vernust, van zyne vermogens wist te maaken. Mogelyk zou men hem ten aanzien van
zyn verstand, zo hy geen Koning geweest waare, voor een groot man gehouden
hebben. Wy hebben lang genoeg op zyne afbeelding stilgestaan; thans is het tyd
dat wy ons tot een nader onderzoek van zyne maatregelen, als zo veele misslagen
in het Nederlandsche Staatsbestier, begeeven.
Het eerste, dat na zyne inhuldiging, geduurende zyn verblyf in de
Nederlanden, de gemoederen van hem vervreemdde, was het vernieuwen van zyns
Vaders strenge Plakaaten tegen de Hervorming, welker uitvoering langs hoe
haatelyker moest zyn, dewyl de strafoeffeningen, naar evenredigheid van het
aangroeiend getal der Hervormden, noodzaakelyk vermenigvuldigd wierden. Dit was
in alle opzigten eene valsche Staatkunde: want niets is ook bekwaamer om de
zeden van een Volk te verharden, dan het dagelyksch gezigt van wreede
rechtspleegingen. En had de oorlog met Vrankryk op dien tyd aan veelen geene
andere bezigheden verschaft, het is te vermoeden, dat het ongenoegen over zulke
mishandelingen, noch onder de oogen van den Koning zou uitgeborsten zyn. Maar
zodra hy, de Vrede met Hendrik den II. geslooten hebbende, naar Spanje vertrok,
was 'er niets meer, 't welk de ontruste zinnen door eenige afleiding stilde;
en, als of het niet genoeg geweest waare 't Gemeen zo zigtbaar te onderdrukken,
deschikkingen van het Spaansche Hofspaarden vervolgens noch den Adel, noch de
Geestelykheid, opdat 'er niets mogt overblyven, 't welk men niet langs deezen
weg tot de hardste slaaverny bereidde. Vierduizend Spanjaarden in 't Land te
laaten om den afgedankten Landzaat | |
| |
te breidelen, verscheidene
Bisschoppen, in drie nieuwe Aartsbisdommen, aan te stellen, en derzelver
onderhoud uit de goederen der overige Kerkelyken te trekken; zo wel in het
waereldlyk als in het geestelyk bestier, Perenot, Bisschop van Atrecht, eenen
Bourgondiër, in wien de Spaansche hoogmoed met de Italiaansche loosheid
vereenigd was, elk boven 't hoofd te stellen, en de voornaamste Heeren van den
Lande te handelen als enkele aanschouwers, ja de gewigtigste raadsbesluiten in
eenen achterraad buiten den Raad van Staate te doen bepaalen: ziedaar de
maatregelen des Konings, welke hem, zo hy meende, onfeilbaar den weg ter
Opperheerschappye zouden baanen.
Onze Nederlanders, altoos genegen om uit liefde te gehoorzaamen,
maar tevens naaryverig op de wederkeerige liefde en achting van hunnen Vorst,
toonden al vroeg dat men hun dit juk zeer bezwaarlyk op den hals zou kunnen
laaden. Zy hoorden zodra niet dat de Koning, op zyn vertrek naar Spanje
staande, beslooten had de Spaansche soldaaten in het Land te laaten, of zy
beklaagden zich in zyne tegenwoordigheid daarvan, en niet minder wegens het
stellen van vreemdelingen in 's Lands Regeering. Om deeze klagten eenigzins te
stillen, beloofde hy dit Krygsvolk binnen vier maanden te doen vertrekken; maar
het vervullen van die belofte wierd een rond jaar langer uitgesteld, en men
gelooft niet dat zyne toegeevendheid toen noch zo groot zou geweest zyn, zonder
de noodzaaklykheid, waarin hy zich bevond, om zyne vloot in de Middellandsche
Zee met dit Volk te versterken. Ook was dat langduurig uitstel oorzaak, dat de
verpligting voor zulk eene afgedwongene gunst hier niet hoog gerekend wierd; zo
dat het vertrek der Spanjaarden, in plaats | |
| |
van genoegen te
geeven, nu veeleer eene aanmoediging was tot verdere klagten over alles, wat
men afkeurde. De nieuwe Bisschoppen ontmoetten op veele plaatsen geen geringen
tegenstand. Het aanslaan der Kerkelyke goederen, waardoor zy ten nadeele van
veele Abdyen en Kloosters stonden verrykt te worden, baarde zo veel verwarring,
dat eenige Steden de eer van met een Bisschopstoel voorzien te zyn, kloekmoedig
afweezen, en haaren Bisschop weigerden te ontfangen. Maar de Bisschop van
Atrecht, tot Aartsbisschop van Mechelen verheven, en byna op denzelfden tyd met
den rooden hoed begiftigd, trok bovenal de afgunst van groot en klein tot zich,
door de opgeblaazene trotsheid, welke hy in dien hoogen rang vertoonde. De
Kardinaal van Granvelle, gelyk hy zich vervolgens noemde, was van nu af aan
onverdraaglyk voor een ieder behalve de Landvoogdes, die zich van hem bestieren
liet. Eenigen der grootste Heeren, de verachting, welke men hun openlyk bewees,
niet langer kunnende dulden, verklaarden zich ronduit voor zyne vyanden, en
verlieten den Raad van Staate, waarin zy nevens hem zitting hadden. Zy
weigerden hem alle eerbewys, en moedigden de Gemeente door hun voorbeeld aan,
tot schimpschriften, spotprenten, en alles wat den haat vergrooten kon,
waaronder de Tooneelen, of Kamers der Rederykeren, niet
vergeeten wierden. Zy kleedden hunne dienaars in zwarte lieverei, met eenen
Zotskap op de mouw geborduurd, welke eerlang, om van spotterny tot
ernsthaftigheid over te gaan, in een bondel pylen veranderd wierd. Eindelyk
schreeven zy aan den Koning, met verzoek dat hy hen van deezen lastigen
vreemdeling wilde ontslaan, 't welk hy met schoone woorden van de hand wees.
Doch 't was 'er verre af, dat de | |
| |
Kardinaal zich hierdoor
eenigzins verzetten liet; in tegendeel scheen hem de moed noch hooger te ryzen,
door een vast vertrouwen op de Koningklyke gunst, die zyne tegenstreevers wel
zou weeten te beteugelen. Vervolgens evenwel gewaarschuwd zynde, dat zyn leven
niet meer veilig was, beving hem de vreeze eensklaps, en, heimelyk zyn ontslag
van den Koning verworven hebbende, maakte hy zich onder een gezocht voorwendzel
als een bloodaard te zoek. De Ridder
Hooft, van deezen Staatsdienaar
spreekende, betuigt by die gelegenheid zyne verwondering over de gewoone
zwakheid van oordeel, welke men in die scherpzinnige vernuften bespeurt, die,
door 't winnen van Vorstelyke gunst tot de regeering bevorderd, zich in de
mogendheid niet weeten te maatigen. Hooft was niet onkundig van het menschelyk
hart en deszelfs gebreken; maar hy oordeelde in dit geval naar de de deugdelyke
gevoelens van het zyne. Evenwel kan men met recht hierover verwonderd staan,
dat een Geestelyke, zo doordringend van verstand, en zekerlyk niet zonder
vleiery tot zulk een toppunt gesteegen, niet van zichzelf heeft kunnen
verkrygen, door de geveinsde plooien van een vriendelyk gelaat zynen hoogmoed
te bewimpelen, en ten minste tot zyne veiligheid den schyn te vertoonen der
deugden, welke hy niet bezat.
Het gedwongen vertrek van Granvelle stelde de Grooten niet gerust.
Zy merkten het aan als een kortstondig uitstel, hetwelk zy echter op het
voordeeligst wilden gebruiken. De Prins van Oranje, en de Graaven van Egmond en
Hoorne, die geweigerd hadden, met den Kardinaal den Raad van Staate by te
woonen, verscheenen 'er nu, om de noodige veranderingen op het stuk van
Regeering voor te slaan. 't Weeren der Inquisitie, en de | |
| |
verzachting der Plakaaten, was hun groot oogmerk: maar dit scheen bezwaarlyk te
zullen gelukken, zolang het gezag der twee overige Raaden, den Geheimen, en den
Raad der Geldmiddelen, onverminderd bleef. Van den Geheimen Raad, die over de
Rechtspleegingen gesteld was, hadden zy 't meest te vreezen. Men moest deeze
Raaden, op welker afschaffing men niet aandringen durfde, trachten nutteloos te
maaken, en dit zou doenlyk zyn, zo men den Raad van Staate meer aanziens wist
by te zetten, ten welken einde men dienstig vond dat het getal van deszelfs
leden met tien of twaalf der aanzienlykste Grooten vermeerderd wierd.
Dusdaanige voorstellen wierden zelfs der Langvoogdesse zo smaakelyk genraakt,
dat zy 'er haar zegel aan hing; en Viglius, met de zogenaamde Kardinaalsgezinden, kon niet beletten dat Egmond eene reis naar
Spanje deed, om 'er den Koning toe te bereiden. Maar hy verwierf daar geene
andere voldoening dan beleefdheden. Filips, als of hy voorgenomen had te
boerten, ondersteunde den Raad van Staate met eenige Bisschoppen, welker last
onder anderen behelsde de regelen der Trentsche Kerkvergadering in te voeren,
en nieuwe straffen tegen de Ketters uit te denken. Naauwlyks was Egmond uit
Spanje te rug gekeerd, of de vervolging begon, op 's Konings byzonderen last,
weêr sterker dan voorheen te woeden, 't welk deezen Graave geweeten wierd, als
of hy te flaauw geweest waare in het uitvoeren van zynen last. Maar hy
beklaagde zich openlyk van de Spaansche dubbelheid, en het algemeen ongenoegen
tegen de Koningklyke Regeering begon dus allengs tot een persoonlyken haat op
den Koning zelf over te gaan.
Edel en Onedel, Roomsch en Onroomsch, yverde nu | |
| |
om 't
zeerst, om deeze verontwaardiging uit te drukken. Alle gemaatigdheid hield op,
terwyl een iegelyk zich in gevaar bevond, van, zo wel op valsche als op waare
beschuldigingen, huis en have, ja 't leven te verbeuren. Daar alles onveilig
is, wordt niemand meer door vreeze bedwongen. Den Onroomschen wakkerde ook de
moed niet weinig door den voorspoed hunner buitenlandsche Geloofsgenooten. In
Engeland, geduurende 't huwelyk van Filips met Koningin Maria, ten naasten by
zo fel als hier vervolgd geweest zynde, vonden zy na haare dood eene
Beschermster in Elizabeth. Katharina de Medicis, die na de dood van Hendrik den
II, als Koningin Moeder, Vrankryk regeerde, begunstigde de Fransche
Hugenooten, niet uit Godsdienst, maar uit Staatkunde, om de
magt der Guizes eenigzins te kunnen breidelen. Men weet hoe deerlyk zy, toen
haare inzigten veranderd waren, die ongelukkigen op de slagtbank heeft gebragt;
maar dat geschiedde eenige jaaren laater: nu bragt zy inderdaad veel tot den
voortgang der Hervorming toe. Keizer Ferdinand, kort te vooren overleeden, was
in zyn eigen hart niet afkeerig van Luther geweest, en had daarom de Vryheid
van Geloof, welke zyn Broeder Karel tegen dank in Duitschland had moeten
toestaan, altoos vrywillig gehandhaafd. Door zo veele te zamen werkende
oorzaaken was ook het getal der Hervormden hier te Lande schier dagelyks
vermeerderd. Men kan hunnen rykdom eenigzins hieruit afleiden, dat de
Kalvinisten omtrent deezen tyd den Koning dertig tonnen gouds aanbooden, indien
hy vryheid van Godsdienst verleenen wilde. Eene verbaazende som in die dagen:
en hadden zy met de Lutherschen ééne lyn willen trekken, wie weet hoe verre hun
vermogen zich zou uitgestrekt hebben? Maar de vinnige | |
| |
verdeeldheid, welke zich toen reeds tusschen deeze verdrukte Gezindheden
openbaarde, dwingt ons te besluiten, dat Godsdienstige yver en Christelyke
liefde zelden behoorlyk gepaard gaan.
's Lands Edelen wisten beter dan de Gemeente den weg van orde en
achtbaarheid te kiezen. Zy vereenigden zich door dat vermaarde Verbond,
hetwelk, indien het gelukkiger in zyne gevolgen geweest waare, als een
proefstuk van wysheid in de Geschiedenissen zou te boek staan. Het wierd van
Roomschen en Hervormden zonder onderscheid omhelsd, dewyl het, buiten alle
betrekking van Geloofszaaken, alleenlyk de gemeene rust bedoelde. 't Verzachten
der Plakaaten, en 't afschaffen der Inquisitie, wierd van beide zyden even
vuurig gewenscht; allen hadden zy ook hetzelfde belang in 't voorstaan der
Privilegien, en in de Vergadering der algemeene Staaten, welke men als het
eenigste middel beschouwde, om de gedreigde beroerten af te wenden. Hunne
bezwaarnissen, met de middelen ter verbeteringe, wierden in een beleefd
verzoekschrift der Landvoogdesse voorgedraagen door een gezelschap van
driehonderd, uit de hunnen daartoe gelastigd, en te Brussel verscheenen.
Hendrik van Brederode, aan 't hoofd van dat achtbaar lighaam gesteld, scheen zo
veel te lnisterryker deezen eersten stap der ontwaakende Vryheid te geleiden,
om dat hy, uit het doorluchtig bloed der Hollandsche Graaven voortgebragt, als
Patriot boven allen in aanmerking kwam. Oranje, Egmond, en Hoorne, scheenen 't
meeste nut te kunnen doen, wanneer zy, zonder deel te hebben in het Verbond,
hetzelve heimelyk begunstigden. Lodewyk van Nassau, 's Prinssen Broeder, was
niettemin een van de aanleiders, en hieronder wierd mede geteld | |
| |
de Heer van Bakkerzeel, Edelman des Graaven van Egmond; hetwelk niet weinig
omdenkens baarde.
Deeze onderneeming zou evenwel ten Hove noch geen diepen indruk
gemaakt hebben, zonder de beweegingen welke zich te gelyk onder het Volk
verhieven. Het prediken, te vooren slechts in heimelyke byeenkomsten geoeffend,
wierd nu in 't openbaar aangevangen. In de steden niet veilig zynde, begaf men
zich in groote menigte naar buiten, om in het open veld, of onder het geboomte,
deeze Godsdienstoeffening by te woonen; en uit vreeze van daar ook besprongen
te worden, verscheen het grootste getal gewapend op de bestemde plaatsen. In
Vlaanderen, daar dit eerst ondernomen wierd, zegt men dat meer dan
vyftigduizend mannen gevonden wierden, die aldus door zestig byzondere
Vergaderingen zich verspreidden. Welk een leger had dit kunnen zyn, indien zy
allen insgelyks kundig van den wapenhandel geweest waaren. Hun voorbeeld
ontstak zeer schielyk denzelfden yver in de nabuurige Gewesten, als Braband,
Henegouwen, Holland, Utrecht, en voorts door alle Nederlanden heen. 't Hof zag
uit zulke beweegingen, dat het Verbond der Edelen niet roekeloos beraamd was;
maar de voorzigtigste begunstigers der Gemeente keurden deeze gewapende
Vergaderingen af, uit vreeze voor gevaarlyker aanslagen.
Zy, die den sterken arm des Volks tot groote zaaken van nooden
hebben, kunnen nooit te zorgvuldig zyn, in het bestieren van de magt, welke
zich tot hunnen dienst aanbiedt. Men bespeurde terstond dat men al te gelukkig
geweest was in het aanmoedigen der ontruste Landzaaten. 't Was hoognoodig
geweest dat men toonde, waar de getergde menigte eindelyk toe bekwaam zou zyn;
't was even | |
| |
noodig dat men dit betrachtte zonder den
Roomschgezinden, die zeer magtig waren, ongelyk te doen. Maar de dryfveeren,
die tot het eerste gebezigd wierden, hadden, eer men 't wist, ook het laatste
te wege gebragt. Al wat op den Bedelzak, en den opgeraapten
spotnaam van Geuzen, zinspeelde, de penningen die men aan den
hals droeg, de napjes, de aschverwige kleederen, en wat dies meer is, was met
oordeel uitgedacht, om dat het tot beide Gezindheden dezelfde betrekking had;
maar het gewapend prediken, dat 'er op volgde, was een voorbaarig misbruik, zo
wel in zichzelf, als door zyne onvermydelyke uitwerkzelen. Het ergerde de
Roomschen, en spoorde de Onroomschen tot oproerigheid aan. Een iegelyk die zich
te binnen brengt, met welk een yver Godgeleerde geschillen noch dikwyls in onze
geruste en verlichte dagen op den predikstoel verhandeld worden, en die
beseffen kan wat hierop stond te volgen, zo de hooge Overheid slechts eenige
oogenblikken op de wacht sluimerde, begrypt zonder moeite hoe zulks in die
onbeschaafde tyden moet verricht zyn, en tot welke vervoeringen eene
breidellooze Vergadering door dat middel kon bereid worden. Straks groeide 'er
eene jammerlyke verdeeldheid uit, tusschen Burgers en Burgers, die zich anders
eendragtig tegen de uitheemsche dwinglandy konden versterkt hebben. Uit de
verwydering wierd afkeer gebooren, en de afkeer baarde haat, verbittering, en
woede. Want het gepeupel kende die regelen van welstaan en betaamen niet, die
de Edelen, hoedaanig hunne heimelyke inzigten ook mogten zyn, behoudens hunne
eer, niet konden in den wind slaan. 't Is wel waarschynlyk, dat onder de
verbonden Edelen ook gelukzoekers waren, die, om den reddeloozen staat van
hunne zaaken te herstellen, de grootste verwarring | |
| |
't liefst
zouden gezocht hebben; maar de zulken waren genoodzaakt, zich aan het
eenstemming beleid der bezadigdsten te onderwerpen; terwyl in tegendeel by het
opgeruide Volk de moedwilligsten doorgaans het meeste gehoor verwierven. De
Antwerpsche beroerte, welke hieruit rees, en niet dan door het beleid des
Prinssen van Oranje kon gestild worden, was een flaauw voorspel der naderende
onheilen. Alle waare liefhebbers van het Vaderland wenschten toen benevens den
Prins, dat het hem verder gelukken mogt, deeze driften te maatigen. Zy
begreepen dat anders de gevolgen welhaast doodelyk zouden zyn; maar zy
begreepen het te laat.
't Hof had, om onder zo veel beweegingen niet onverzettelyk te
schynen, een ontwerp van zogenaamde Moderatie gemaakt, 't
welk echter noch zo streng was, dat men het in de wandeling Moorderatie noemde. De Markgraaf van Bergen, en de Heer van
Montigni, Broeder des Graaven van Hoorne, waren 'er mede naar Spanje gezonden,
om met den Koning te raadpleegen, alwaar zy binnen korten tyd van kant geholpen
wierden. Hier neigden de gevoelens eenpaarig tot eene Vergadering der algemeene
Staaten, als het laatste middel, 't welk in den nood noch kon beproefd worden:
Vrouw Margareet scheen 'er zelve niet afkeerig van te zyn, en zommigen vleiden
zich, dat de Koning 'er eindelyk in zou bewilligen. Vergeefs. De brieven,
waarin hy 't meest zyne gramschap ontveinsde, en zich geliet naar voorslagen
van maatiging te luisteren, slooten echter dit punt, daar alles aan hing, met
ronde woorden uit. Men hoorde dat de Koning herwaard stond te komen, met weinig
Krygsvolk zo de onlusten bedaarden, of anders met een leger; men vernam, dat
hier ook toebereidzelen gemaakt wierden, om | |
| |
door den Hertog van
Brunswyk Volk te werven. Toen begreep een ieder, dat het Spaansche Hof met zyne
besluiteloosheid niets anders gezocht had dan schoone voorwendzelen, om de
ongelukkige Nederlanders met éénen slag voor altoos van hunne eigendommen en
voorrechten te berooven. Hoe braaf was het gedrag der Edelen in die
verslagenheid; hoe beklaaglyk verydelde de roekeloosheid van het Volk hunne
maatregelen. Zy vergaderden, ten getale van ruim vyftienhonderd, te S. Truien,
om te raadpleegen; van waar hunne Gemagtigden zich naar Dussel, niet verre van
Antwerpen, begaven, om met Oranje en Egmond, hun door de Landvoogdes te gemoet
gezonden, een verdrag te sluiten, 't geen ten minsten by voorraad het nuttigste
zou geweest zyn. Ten blyk dat zy niets minder dan verwarring zochten, weezen zy
den bystand van vierduizend Fransche Edelen, hun uit naam des Prinssen van
Condé, en des Admiraals van Châtillon aangebooden, grootmoedig af. Elk beloofde
zich reeds door wederzydsche gemaatigdheid de gestoorde rust hersteld te zullen
zien, wanneer de buitenspoorigheid van het Gemeen onvoorziens allen handel
afbrak, door de verbystering eener opstuivende woede, waarvan in deeze Landen
nimmer eenig voorbeeld was bekend geweest.
De Beeldenstorm stak uit Vlaanderen en Braband eensklaps aan alle
zyden op, met een geweld, dat noch waereldlyke noch geestelyke achtbaarheid
spaarde. De voortgang deezer plaage was zo schielyk, dat binnen drie dagen meer
dun vierhonderd Kerken geplonderd wierden. De uitgelaaten moedwil verschoonde
geene bouwpracht, geene onwaardeerbaare kunst van beeldwerk en schilderyen,
geenen rykdom van gewyde kerksieraaden; zelfs het Ko- | |
| |
ningklyk
Gestoelte niet, dat in de groote Kerk van Antwerpen met de wapens der
Vliesridderen pronkte. Al wat van waarde was wierd geschonden, vernield, of met
diefachtige handen verduisterd. De boosheid, met altaarschennis en kerkroovery
niet vergenoegd, sloeg aan 't woeden tegen grafsteden, en doode lighaamen,
waarop eerlang het mishandelen van leevende maar weerlooze Monniken volgde. 't
Graauw holde 's nachts met brandende waschkaarssen in de hand langs de
straaten, om onder een uitzinnig geschreeuw, niet alleen Kapellen, Kloosters,
en Kerken, maar zelfs de Gevangenissen open te slaan, en alles 't onderst boven
te keeren. Dit scheen in de groote steden niet anders dan met een bloedbad te
kunnen geëindigd worden, byaldien de Roomschgezinden, door billyke gramschap
vervoerd, zich eens onderwonden hier tegen op te komen, en de Onroomschen, die,
zo men dacht, het spel heimelyk begunstigden, hun het hoofd booden; hoewel men
wist dat onder beide gezindheden veele braave lieden gevonden wierden, die
niets dan rust en vreede zochten. Maar dewyl het geweld boven alle magt van wet
en reden gesteigerd was, daar de Overheid verlegen stond, en de beste burgers
wanhoopten, kon niemand zich veilig achten. Binnen
Antwerpen, alwaar de meeste baldaadigheden
gepleegd waren, was de verslagenheid zo groot, dat eene menigte van kooplieden
zich op de vlugt begaf, terwyl veele anderen ten minsten hunne koopwaaren en
middelen inscheepten, om elders in veiligheid vervoerd te worden. Een krak,
dien deeze koopstad nooit weêr te boven gekomen is. En schoon men te
Brussel, misschien wegens een overblyfzel
van ontzag voor het Hof, en een sterker getal van Roomschgezinden, daaraan
verknocht, noch geen on- | |
| |
raad vernomen had, echter wierd de
Landvoogdes, op 't hooren deezer maaren, van zulk een schrik bevangen, dat zy
besloot naar Bergen in Henegouwen te vlugten; 't welk, indien men 't haar niet
belet hadde, het middel zou geweest zyn, om die Hoofdstad, benevens het gansche
Land, in de uiterste onheilen der wetteloosheid te dompelen. De Raad van Staate
stak haar een hart onder den riem, en deszelfs voornaamste leden, bovenal
Oranje, Egmond, en Hoorne, spanden alle hunne vermogens in, om door eene
gepaste mengeling van strengheid en genade de verdere gevolgen te stuiten, 't
welk hun boven alle verwachting gelukte, en niettemin oorzaak was, dat zy aan
het Spaansche Hof aangemerkt wierden als medestanders of aanleiders deezer
eerlooze bedryven. Zo gevaarlyk is het eenen dwingeland te dienen.
De blyde hoop, die veele Onroomschen op de vertooning van zulk eene
stoutheid streelde, was een vermaakelyke, maar tevens ongelukkige droom. Zy
ondervonden straks dat hun eigen gestel door deeze stuipen magteloos geworden
was, dat het gebroken verband met hunne Roomsche medeburgers naauwer en
noodzaakelyker geweest was, dan zy gemeend hadden, en dat de Spaansche party te
wel gesleepen was op staatslisten, om geen nuttig gebruik te maaken, van een
voordeel, 't welk haar als uit gunst aangebooden wierd. Wel is waar, dat de
Landvoogdes in de eerste vertwyffeldheid haare toestemming gaf tot een Verdrag
met de Ridderschap, waarby het prediken overal, waar het begonnen was,
toegelaaten wierd, maar naauwlyks had zy tyd gehad om den grond te peilen, of
zy wist, verre van zich aan zulk een verdrag te kreunen, zelfs den band los te
maaken, die alleen dat aanzienlyk lighaam beveiligde. Het verbond | |
| |
der Edelen ging te niet door het afscheiden der Roomsche, en het wankelen der
overige partye, waarmede 't Volk terstond zynen ruggesteun kwyt raakte. Men zag
daarna de grootste Heeren meer en meer in de maatregelen der Landvoogdesse
treeden, vooral Egmond, die door strenge vervolging der Kerkschenderen zich
aangenaam poogde te maaken. Brederode zelf zou het hoofd in den schoot gelegd
hebben, zo men hem geene al te harde voorwaarden had afgevergd. Oranje, uit het
afschrift van eenen brief, dien de Spaansche Gezant te Parys aan Vrouw
Margareet geschreeven had, de heimelyke inzigten van Filips ontdekt hebbende,
was meer dan iemand op zyne hoede tegen alles wat hem verder kon verdacht
maaken, en verdubbelde nochthans zynen yver, om als middelaar de breuk te
heelen. By deeze gelegenheid ligtte de Landvoogdes wat te vroeg het masker af,
door het intrekken der verleende vryheden op de oeffening van den Godsdienst,
en het schikken van bezetting naar de volkrykste Steden; 't welk te
Antwerpen en te
Amsterdam wederom gevaarlyke oproeren
baarde, en te Valenchien, in Henegouwen, op het braaveeren van eene belegering
uitliep. Het wonderlyk beleid van Oranje herstelde nochthans de rust in de
eerstgemelde Steden; doch Valenchien bezweek voor de overmagt der Spaansche
wapenen. Dit verlies, met den algemeenen schrik die 'er op volgde, toen aan den
anderen kant verscheide wanhoopige annslagen van Brederode en zynen aanhang
mislukten, terwyl men reeds hoorde dat de Hertog van Alva met eene aanzienlyke
krygsmagt uit Spanje verwacht wierd, scheen den ondergang der Nederlandsche
vryheid onvermydelyk te voorspellen: maar het stond 'er eerst jammerlyk
geschapen, wanneer Oranje, voor | |
| |
't laatst noch eene vruchtelooze
pooging gedaan hebbende, om Egmond tot zyne verdere inzigten over te haalen,
alles opgaf, en naar Duitschland vertrok. Toen weêrgalmde de lucht van
weeklagten en gekerm, daar elk voor zich de straf begon te vreezen, van
misdaaden, welke hy, of uitgevoerd, of aangemoedigd had, of ten minsten niet
naar zyn vermogen verhinderd. Veele duizenden koozen de vlugt, om met vrouw en
kinderen buiten 's Lands liever in armoede te zwerven, dan hier hun yslyk lot
te verwachten. Antwerpen, tot de uiterste naarheid gebragt, opende de poorten
voor de langgeweigerde bezetting. Brederode, zich sederd eenigen tyd noch te
Amsterdam onthouden hebbende, verliet nu ook deeze Stad, en te gelyk het lieve
Vaderland, voor altoos; waarop zy het voorbeeld van Antwerpen volgde, en
bezetting innam. Vriesland en Groningen onderwierpen zich insgelyks aan de
Landvoogdes, die 't nu aan geene middelen ontbrak om zich geducht te maaken.
Overal vervolging, wraak, en wreedheid. De nieuwgebouwde kerken der Onroomschen
wierden afgebroken, en derzelver binten tot galgen, ter straffe van de
stichters, gebezigd.
Had men van de Spaansche zyde wat zachter willen handelen, zo waar'
dit inderdaad de rechte tyd geweest, om, volgens de oogmerken van den Koning,
zyne onbepaalde heerschappy hier in te voeren. Natuurlyk daalen de menschelyke
driften, eer zy tot de rust gebragt worden, zo veel laager, als zy in haare
woede te hoog gereezen waren; en dit is over een gansch Volk vry zeker te
voorzien, dewyl deszelfs bedryven nooit zo veel van den algemeenen regel
afwyken, als de grillige uitzonderingen, welke men zomtyds in byzondere
persoonen gewaar wordt. | |
| |
Hoe veel de volkeren der Aarde van
elkanderen ook verschillen, hunne geschiedenissen vertoonen toch altoos eenige
overeenkomst, waarvan dikwyls tusschen enkele menschen, die by geval van een
strydigen inborst zyn, geene schaduw gevonden wordt. De noodzaakelyke band der
maatschappyen sluit zo veelerleie ongerymdheden uit, dat hierdoor gemeenlyk het
beloop der menschelyke zaaken veel juister in 't groot, dan in 't klein, kan
berekend worden. Doch in onzen landaard heerscht daarenboven een zekere geest
van netheid en orde, een smaak van afmeeting, waarvan men zelfs in de geringste
schikkingen van het dagelyksch leven duidelyke blyken ziet. Zulk een Volk, dit
was klaar te voorspellen, kon niet dan met afschrik en naberouw aan de gemelde
verbysteringen herdenken, en zou uit dien hoofde's Konings geregelde regeering,
indien ze slechts draaglyk had kunnen schynen, omhelsd, ja de roede gekust
hebben, schoon zy ook meer dan vaderlyke straf geöeffend hadde. Wy kunnen hier
deeze aanmerking niet voorbygaan, dat alle die beroerten, tot op deezen tyd,
hoe fel en hevig in haaren aard, echter zonder eenige bloedstorting waren
afgeloopen: 't welk ons moet overtuigen, dat deeze geweldige vlaagen noch
altoos door eene heimelyke leiding van wysheid en aangeboorene zachtmoedigheid
zyn bestierd geworden. Had Filips hierop gelet, hy zou met eene enkele
vergadering der Algemeene Staaten in dat tydgewricht meer uitgewerkt hebben,
dan met alle zyne wreedheden. Maar hy was te trots om zyne onderdaanen met de
vereischte zachtheid te bestieren. De Nederlanders waren ook al te geringe
voorwerpen voor de staatkunde van zulk een magtig Koning; zy moesten niet door
beleid, maar door geweld, vernederd worden; en hy oordeelde dat hiertoe
| |
| |
niets anders van nooden was, dan hun vonnis in het bosch van
Segovia te wyzen. De Hertog van Alva sterkte hem in die verderflyke beginzelen.
Deeze wreedaard beroemde zich, dat hy voormaals wel Volk van yzer had kunnen temmen, en noemde de onzen een Volk van
boter, 't welk niet dan zyne verachting verdiende.
Dan, zegt de Ridder Hooft, in zyne zinryke taal, hy dacht niet, dat aan dat harsch metaal, jaa, maar aan dit smydigh
zuivel geen knellen is, 't welk die 't houden wil, zachtelyk handelen
moet.
Alva kwam dan met een magtig leger uit Spanje. Zyne aannadering
verspreidde reeds den schrik aan alle zyden, maar hy ging in wreedheid de
verwachting noch verre te boven; zyn trots gedrag wierd ook welhaast ondraaglyk
voor de Landvoogdes, die daarop met weinig moeite haar ontslag van den Koning
verwierf, en deeze Landen verliet. Straks daarna vertoonde hy zich aan de
sidderende ingezetenen, met de uitgezochtste trekken van ongenade en
dwinglandy. Te vooren had hy reeds de Graaven van Egmond en Hoorne, benevens
veele andere voornaame Heeren, gevangen genomen, om ze vervolgens op het
schavot te brengen: nu stelde hy op zyn eigen gezag eenen Raad van
Beroerten aan, die, uit twaalf willekeurige Rechters bestaande, geene
schaduw van wetten of voorrechten meer overliet. Dit was de Bloedraad, dien naderhand elk Nederlander in zyne wieg reeds
onder dien haatelyken naam heeft leeren kennen. Vargas, aan het hoofd van
deezen Raad gesteld, kweet zich met vangen en spannen als een waardig dienaar
van zulk eenen Heer. Men spaarde niets, rang noch staat, kunne noch ouderdom;
zelfs de zulken niet, die nooit eenen stap van den Roomschen Godsdienst waren
afgeweeken. Een | |
| |
iegelyk, die maar eenigzins verdacht kon schynen,
wierd voor deeze Vierschaar gedaagd, en zonder rechtsgeding ter galge, of ten
vuure, verweezen, met verbeurte zyner goederen. Dus waande men door den roof
der uitgemergelde Landzaaten des Konings schatkist te verryken, die men
inderdaad, door 's Lands welvaart slag op slag te krenken, eerlang tot armoede
bragt. Want veele duizenden waren reeds uit het Vaderland geweeken, en het
getal der vlugtelingen wierd dagelyks grooter; veele anderen, door de vonnissen
des Bloedraads van hunne erfgoederen beroofd, vonden zich buiten staat van
eenig nut aan de maatschappy toe te brengen; en zo 't geval noch vermogende
lieden verschoonde, die hadden in zulk eene angstvalligheid geenen lust, om
hunnen overvloed ten algemeenen nutte gangbaar te maaken, dewyl zulks niet
geschieden kon, zonder zich te ontdekken, en de greetigheid der Spaansche
dwingelanden verder uit te lokken. Zo verviel de koophandel tot eenen staat van
kwyning, waarvan niets anders dan eene doodelyke uitkomst te verwachten was.
Niettemin ging alles wel, naar Alvaas gedachten, en om veilig op dien voet het
werk te vervolgen, moest men de voornaamste steden, door opgeworpene burgten en
kasteelen, ter volkomene onderwerping dwingen. Maar, als waar' de koophandel
niet genoeg geknakt, hy dacht noch schadelyker vonden uit, waarin geene mindere
dwaasheid dan heerschzucht doorstraalde. Zeker, zyn voorbeeld bewyst
middagklaar dat de treffelyke hoedaanigheden van een groot krygsman, gelyk hy
was, niets gemeen hebben met de deugden, die tot het gelukkig landbestier,
waarin alleen de vrucht der overwinningen bestaat, vereischt worden. Doch zo wy
de gewoone bedaardheid van zyn krygsbe- | |
| |
leid tegen zyne roekelooze
staatkunde in vergelyking stellen, verschilt hy zo veel van zichzelf, dat men
zich bedroeft over de bekrompenheid van het menschelyk verstand, 't welk met
zyne beste vermogens, niet tot een algemeen gebruik, maar slechts om in eenen
bepaalden kring te zweeven, schynt begiftigd te zyn. Onverzaadelyk in zyne
gierigheid, begreep hy, dat het weinig was, de ingezetenen van hunnen rykdom te
berooven, zolang deszelfs afgelegenste bronnen onaangeroerd bleeven; maar hy
begreep niet dat het stremmen deezer bronnen een onvermydelyk en
allerschadelykst gevolg van zyne onregtvaardigheid weezen zou. Hy eischte dan
vooreerst, in plaats van op de gewoone manier eene Bede te doen, in ééns den
honderdsten penning van alle goederen en schatten, 't welk op eene som van meer
dan vier millioenen gerekend wierd. Daarenboven drong hy met kracht op eene
altoosduurende belasting, te legen op de verkooping van alle zo wel roerende
als vaste goederen, waarby men van de eerste een tienden, van de laatste een
twintigsten penning zou moeten betaalen, zo dikwyls als zy verkocht wierden.
Dit was den koophandel onmiddellyk naar de hartader gesteeken, dewyl alle
koopsommen hierdoor zo veel moesten verhoogd worden, dat het niet meer mogelyk
zou zyn met vreemdelingen te handelen, of de gemaakte stoffen tegen den prys
van vreemde koopmanschappen buiten 's Lands te vertieren.
Toen was het geen tyd meer om te zwygen: men verzette zich van alle
kanten tegen zulk eene ongerymdheid, en de Hertog wierd voor den eersten maal
gewaar, dat zyn gezag ten minsten eenige paalen had. Echter was hy verre van te
zwichten, gedoogende niet dan na lang en lastig aanhouden, dat deeze schatting
in zommige Provincien door | |
| |
zwaare sommen wierd afgekocht, terwyl
hy ondertusschen openlyk beweerde, dat onderzaaten niet eens behoorden te
weeten wat zy aan hunnen Vorst opbragten. Zyn geest, onuitputtelyk in trekken
van dwinglandy, gaf daarvan ook by deeze gelegenheid een blyk door het bepaalen
der Drukpersse, 't welk voornaamelyk diende om de vrymoedigheid der Utrechtsche
Geestelyken te straffen. Deeze goede Vaders, van meening zynde dat het hun
volgens zekere Bulle van den Paus niet vrystond, in de gemelde schattingen
buiten deszelfs toestemming te bewilligen, hadden deeze Bulle door openbaaren
druk in het licht gegeeven. Dit was niet zonder voorkennis van den geheimen
Raad uitgevoerd; maar de Hertog achtte zich hierdoor zo veel te meer beleedigd.
Hy besnoeide straks door een streng Plakaat deeze zo natuurlyke vryheid, en
stelde eenen scherpen Onderzoeker aan, zonder wiens verlof geen Geschrift, hoe
genaamd, het licht mogt zien. Welke middelen gebruikt de heerschzucht niet,
onder voorwendzel van de gemeene rust te bevorderen? Zachter geesten dan Alva
hebben naderhand wel eens gelyke dwangmiddelen voorgeslagen; maar deezen moeten
wy het recht doen van te gelooven, dat zy, onbedreeven in de grondbeginzelen
der dwinglandye, zyn voetspoor blindeling hebben aangepreezen, zonder te
beseffen waar het op uitloopen zoude. De tieran, al verder voortgaande van de
eene tot de andere geweldenaary, en verwonderd van den rustigen tegenstand dien
hy overal ontmoette, dacht noch dat het werk niet haperde dan door zyne
zachtmoedigheid. Hy nam dan het besluit om te
Brussel den tienden penning met geweld te
vorderen, en 'er een voorbeeld van strengheid te geeven, 't welk de
Nederlanders eens voor al verleeren mogt aan zyne | |
| |
oppermagt te
twyffelen. Wat Viglius, Barlaimont, en anderen, zyn eigen zoon zelfs, hiertegen
inbragten; 't was ydel. Het bevel wierd afgekondigd. Straks stond alle neering
en handel stil, zo dat zelfs de winkeliers hunne winkels slooten, 't welk
geschapen stond om een yslyk oproer onder 't gemeen te baaren. Alva, die dit
wel voorzien had, en niets liever wenschte, bragt het krygsvolk in 't geweer,
en gebood den beul een genoegzaam getal stroppen gereed te maaken, om elk, die
weigerig bleef, in zyne deur op te hangen. Waar op het oogenblyk dat dit akelig
tooneel stond geopend te worden, kwam 'er eene onverwachte tyding, die hem als
een donderslag in de ooren klonk, en de arme burgery verloste. De Watergeuzen
waren in den Briel gevallen.
Te weeten, de Prins van Oranje was niet naar Duitschland geweeken om
'er stil te zitten. Zyn huwelyk met eene Dochter van Saxen gaf hem invloed en
gelegenheid tot voordeelige verbintenissen. Verscheiden aanzienlyke
Nederlandsche vlugtelingen, tot hem overgekomen, strekten tot aanmoediging, zo
niet tot steun, zyner poogingen; maar de hoofdzaak was zyne uitgebreide en
nochthans heimelyke verstandhouding in de Nederlanden. Hy was, hoewel in
Duitschland gebooren, echter altoos van het Volk als een Inboorling aangemerkt
en bemind geweest. Het ongelukkig lot van Egmond en Hoorne, en het in daagen
van deezen Prins, 't welk ook genoegzaam te kennen gaf, wat Alva met hem
voorhad, vestigde de genegenheid der Landzaaten, welke te vooren onder deeze
drie Heeren als verdeeld geweest was, nu alleen op den naam van Oranje. Zyne
verantwoording, welke hy ter gelegenheid van deeze indaaging in het licht gaf,
trof alle zielen die gevoel hadden. 't Hielp ook niet weinig | |
| |
dat
men zyn ongeluk beklaagde, wegens het vervoeren van zynen oudsten zoon, die,
van de Hooge school te Leuven geligt, en naar Spanje gebragt, verlooren
gerekend wierd. Het medelyden gaf gunst, en de overweeging van het ongelyk, dat
hem rechtstreeks geschiedde, vermeerderde 't vertrouwen op zynen bystand. Maar
zyne bekende wysheid in het bestieren der moeielykste zaaken billykte vooral de
hoop, van eens door hem verlost te worden, van het ondraaglyk juk, dat
Roomschen en Onroomschen nu op nieuw zonder onderscheid wierd opgelegd.
Een tamelyk leger, inmiddels door den Prins met behulp zyner
broederen, Lodewyk en Jan van Nassau, byeen gebragt, had een ongelukkigen togt
naar de Nederlanden gedaan, zynde ten deele door de meerdere bekwaamheid van
het Spaansch krygsvolk by Daalem, en Jemmingen, verslagen, ten deele door
Alvaas listen zo lang te leur gesteld, dat men het moest afdanken, by gebrek
van geld. Want hoewel deeze drie getrouwe Broeders een groot deel van hunne
eigendommen aan die onderneeming opgeofferd hadden, 't was echter op verre na
niet genoeg, en men moest onderstandgelden uit Nederland verwachten. Maar deeze
zaten by den koopman, schoon de genegenheid goed was, noch zo los niet als men
zich verbeeld had. In zulk eene verlegenheid oordeelde de Prins dat men 't
geluk ter zee moest beproeven, 't welk met geene mindere bekommering, maar met
voorspoediger gevolg, betracht wierd. Het bleek terstond dat de Nederlanders
daar in hun eigen element waren, en men had 'er zo veel vreemdelingen niet van
nooden om hen te ondersteunen. De Watergeuzen, zo wierden zy
genoemd, maakten zich met eene kleine Vloot aan alle kanten geducht, veroverden
| |
| |
veele koopvaardyschepen, en bezorgden zonder iemands hulp hun
eigen bestaan, door den ryken buit, die in hunne handen viel.
Zo dobberde de Nederlandsche Republiek, gelyk een vlottend Eiland,
op de Noordzee, terwyl de Vader des Vaderlands uit het hart van Duitschland
haare beweegingen bestierde. Doch naardien dit geenszins zonder groote
verwarringen en gevaaren toeging, dacht men zich hier of daar van eene veilige
haven te moeten verzekeren, 't welk langen tyd vruchteloos beproefd wierd. Nu
wierp men 't oog op
Walcheren, dan op
Texel en de Friesche Vooreilanden, ja
zomtyds besloot men tot eene landing op de Kusten van Vriesland en Noordholland
zelve. De Noordhollandsche Steden scheenen de bekwaamste, om uit dien hoek de
Amsterdamsche Zeevaart te benaauwen, en Oranje hoopteze door heimelyk verstand
tot een afval te beweegen; maar het geval was voor hem gereed, en zo
onvoorziens, dat hy, om grooter stap te doen, het gaarne wat langzaamer
gewenscht hadde. Onze Watergeuzen waren gewoon in Duins de wyk te neemen, met
toelaating van Koningin Elizabeth, wegens eenig ongenoegen tegen de Spaansche
party. Doch deeze Vorstin, eensklaps uit Staatkunde de zaaken anders inziende,
gebood den Heer van Lumei, Admiraal van de Vloot, het anker te ligten. De
noodzaaklykheid prikkelde den moed. Vierentwintig Schepen gaan onder zeil, om
naar Texel koers te zetten, maar door een gelukkigen wind op de Maaze gebragt,
bestevenen zy den Briel, en neemen 't in. Deeze Stad was, gelyk de meeste
Zeeplaatsen, zonder bezetting gelaaten, om dat Alva het Krygsvolk nuttiger
binnen 's Lands op de Burgten der grootste Steden meende te kunnen gebruiken;
't welk een groote, doch, volgens zyne beginzelen, zeer natuurlyke misslag
| |
| |
was. Zyn voorbeeld bewyst hier, dat een Dwingeland zich gemeenlyk
bedriegt, wanneer hy magtig genoeg meent te zyn, om een gansch volk door geweld
in toom te houden. Het oogenblik, dat hem van deeze waarheid overtuigde, was,
gelyk wy gezien hebben, zo welgepast, dat dit voor elk, behalve hem, eene wyze
staatles zou geweest zyn.
Het bleef niet by
den Briel:
Vlissingen en
Veere koozen straks de zyde van den Prins;
Enkhuizen, Medenblik, en andere
Noordhollandsche Steden, daar 't werk al eenigen tyd was voorbereid geweest,
volgden nu mede dat voorbeeld. Ondertusschen verraste Graaf Lodewyk Bergen in
Henegouwen, waarop eenige Zuidhollandsche Steden ook den langgedreigden sprong
waagden. Toen vielen Gelderland en Vriesland byna te gelyk den Hertog af, die,
dus van alle kanten benard, naauwlyks wist waar zich te wenden, of wat te
besluiten. Bovenal smartte hem 't verlies van Bergen, 't welk hy vermoedde niet
zonder toedoen van Katharina de Medicis uitgewerkt te zyn, en welke plaats hy
niet herwinnen kon, zonder de voornaamste Provincien in dien hachlyken staat
van krygsvolk te ontledigen.
Zodaanig waren de beginzelen van den tachtigjaarigen Oorlog, dien
Oranje allereerst, als Stadhouder des Konings, tegen Alva ondernam, die niet
lang daarna onder zyn bestier door zeven vereenigde Provincien tegen den Koning
zelf gevoerd wierd, en die noch lang na beider dood het lot der Nederlandsche
Vryheid onbeslist gelaaten heeft. Nu ontdekken wy de reden klaar genoeg,
waardoor deeze Nederlanden voor hunne vereeniging gemeenlyk beschouwd worden
als geringe en arme moerassen, niet dan van visschers of boeren bewoond, en in
de Geschiedenissen | |
| |
zo verachtelyk, als klein van omtrek op de
kaart van Europa. 't Is om dat hierdoor onze tegenwoordige staat by vergelyking
zo veel hooger schynt verheven te worden. Wy worden, geloof ik, allen meer of
min, door eene natuurlyke zucht gedreeven, om wonderlyke zaaken noch
wonderlyker te schilderen, vooral wanneer de eigenliefde slechts van verre hier
onder speelt. Vreemden, die ons de gaaven van 't geluk benyden, verwyten ons
tot hunne vertroosting dien laagen oorsprong, en wy schikken zulks ligtelyk in,
om dat dit verwyt, indien het welgegrond waare, eene wezenlyke lofspraak zou
behelzen. Eene magtige Republiek heeft inderdaad ruim zo goede redenen om eer
te stellen in de geringheid van haare Grondleggers, als de magtigste Monarchie
in die lange reeks van haare Koningen. Doch wat de verwondering aangaat,
waarmede wy de onverhoopte opkomst van onzen Staat beschouwen, verre van
dezelve onrechtmaatig te willen verkleinen, moet ik echter aanmerken, dat wy ze
doorgaans by gebrek van oplettendheid wat te hoog stellen. Men spreekt
alleenlyk van de vrygevochten Landen, zonder de overige, die onder het juk
gebleeven zyn, en welker welvaart Holland byna geheel tot zich getrokken heeft,
in aanmerking te neemen. 't Zyn deeze nochthans, die tot ons geluk weinig
minder dan wy zelven hebben toegebragt. Men vergist zich insgelyks, wanneer men
de Nederlanders van dien tyd aanmerkt als weerlooze burgers, ongeoeffend, en
natuurlyk onbekwaam tot den oorlog. Wy hebben het tegendeel reeds duidelyk
genoeg kunnen zien, en hunne zeetogten hebben altoos beweezen, dat het hun ten
minsten aan geenen moed ontbrak. 't Is onloochenbaar, dat zy, zelden tot
uitheemsche oorlogen geprest wordende, in onder- | |
| |
vinding tegen de
krygskundige Spanjaarden en Italiaanen niet opmogten. Doch dit gebrek maakte
hen niet onbekwaam tot eene verweerende wyze van oorloogen; en de tegenstand,
dien de vyand by zyne eerste belegeringen reeds ontmoette, als te
Haarlem, te
Alkmaar, en te
Lelden, bewyst wel, dat zy in dit opzigt
geenszins verachtelyk waren. Zyne overwinningen konden gemeenlyk by die van
Pyrrhus op de Romeinen vergeleeken worden. De gelegenheid des Lands was
daaromtrent ook zeer gunstig, vermits het doorsteeken der dyken altoos in den
uitersten nood eene toevlugt verschafte, waarvan men zich echter, misschien uit
verkeerde zuinigheid, zelden by tyds heeft willen bedienen. Voorts hebben onze
Nederlanders in korten tyd al 't geen hun ontbrak, om ook een aanvallenden kryg
te voeren, van de Spanjaarden geleerd; doch hunne meerdere bekwaamheid ter zee
verduistert deezen roem, die ook, wegens de vermenging met veele vreemde
troepen, te lande nooit zo zuiver kan beschouwd worden. Ik zal my hier met geen
dieper onderzoek van de deugden en gebreken des Landaards ophouden. Tot
meerdere klaarheid voor het volgende dient men aan te merken, dat wy tot noch
niet dan stukswyze veele onderscheidene Provincien beschouwd hebben, maar
voortaan byzonderlyk van de zeven Provincien, als van één Land, moeten
spreeken. De mengeling van derzelver eigenaardige kenmerken zal dan tot een
enkel geheel te zamensmelten, byna gelyk de Natuurkundigen ons leeren, dat uit
de vereeniging van veele hoofdkleuren eene enkele, die de helderste van allen
is, gebooren wordt.
Willen wy in die en diergelyke bespiegelingen de vereischte
juistheid betrachten, zo moet het ons niet verveelen, door den draad van onze
Geschiedenis- | |
| |
sen noch al verder voortgeleid te worden. Hoewel wy
met het naspooren der beginzelen van ons Gemeenebest den moeilyksten arbeid
schynen volbragt te hebben, echter zyn wy noch verre van ons voorgesteld einde;
dewyl het noodig is de verdere oorzaaken van onze opkomst insgelyks te kennen,
eer wy iets aangaande de waare gesteltenis, den bloei, en de belangen van het
Vaderland, 't zy door redenkaveling, 't zy door verdere ervaarenis, kunnen
vaststellen. Het eerste en voornaamste tydperk van den Spaanschen oorlog loopt
ten einde met het twaalfjaarig Bestand, en ons onderzoek moet zich ten minsten
tot zo verre volgens de orde der gebeurde zaaken uitstrekken. By dit Bestand
zyn de Staaten der vereenigde Nederlanden, overal buiten Spanje, voor eene vrye
en onafhangklyke Mogendheid erkend geworden. De Spanjaarden hebben eerst by het
sluiten van den Munsterschen Vrede hunne stem daar toe gegeeven; doch de
handelingen van het Bestand bewyzen klaar, dat zy toen reeds in hun gemoed van
eene waarheid overtuigd waren, welke zy slechts door dubbelzinnigheid van
woorden poogden te bewimpelen. Wy kunnen dan met reden beweeren, dat alles wat
tot de opkomst van ons Gemeenebest betrekkelyk is, binnen dat tydperk beslooten
wordt. Verscheide gewigtige gebeurtenissen deelen het af, en leiden ons als by
trappen tot de kennis van het geheel. De eerste, die ons by uitneemendheid moet
bezig houden, is de Unie van
Utrecht, om dat zy het gansche staatsgebouw,
in platten grond, met ruwe maar meesterlyke trekken ontworpen heeft. Doch om
van dit stuk eenigzins te oordeelen, zyn wy ook verpligt het oog te slaan op
veele voorafgaande handelingen en schikkingen, waardoor het is voorbereid. Eene
diergelyke noodzaaklykheid | |
| |
stelt ons meermaalen in 't gevaar van
eene uitvoerigheid, welke ligtelyk de paalen van dit bestek zou kunnen
overschryden. 't Valt zwaar, zich in zulk een uitgestrekt onderwerp behoorlyk
te bepaalen, aan het groot oogmerk te voldoen, en nergens misbruik te maaken
van het geduld des Leezers.
Alva had Bergen in Henegouwen herwonnen, en Oranje, die vergeefs met
een leger in 't veld gekomen was, om die stad te ontzetten, moest zyn volk
afdanken, dewyl hy 't niet betaalen kon. Deeze gesteltenis van zaaken bragt hem
in groote verlegenheid: zonder geld was het onmogelyk eenen zeeghaftigen vyand
te stuiten, en schoon het hem niet ontbrak aan Vrienden, die 'er genoegzaam van
voorzien waren, om hem te ondersteunen, ja die zich ook daartoe verpligt
hadden, hy vondze doorgaans zo traag in 't volbrengen, als zy vuurig in 't
belooven geweest waren. Men zou zich schier verbeelden, dat veele menschen
ligter bewoogen worden om hun leven, dan om hunne schatten in gevaar te
stellen; 't welk ook, hoe ongerymd het zy, eenigzins natuurlyk schynt, als men
overweegt, dat het eerste zeer schielyk door een hartstogtelyk besluit kan
veroorzaakt worden, terwyl men tot het laatste niet dan na ryp beraad overgaat.
Doch van onze Hollanders, niet gewoon geld te beleggen, dan op hoop van
aanzienlyke voordeelen, is het noch veel minder te verwonderen, dat zy niet
genegen waren hunne middelen op zulk eene onzekere kans in de waagschaal te
stellen. Het vertrouwen op 's Prinsen beleid was niet diep genoeg geworteld:
men wist reeds dat hy een groot man was; men wist noch niet dat hy grooter was
dan alle zyne vyanden te zamen. Deeze zwaarigheid wierd kort daarna, toen hy
zich in per- | |
| |
soon naar Holland begaf, eenigzins, doch op ene
gevaarlyke wyze, verminderd, door het invoeren van zwaare lasten, van Verlof-
en Geleigelden, en meer diergelyke schikkingen, die geenszins dienden om de
gunst van het Volk te winnen. Maar het grootste kwaad, dat uit dit onvermogen
van den Prins volgde, was, dat zyne achtbaarheid, dewyl hy zich dagelyks tot de
uiterste gemeenzaamheid vernederen moest, iets van haaren invloed verloor. Zyne
getrouwde medestanders hielden de gehoorzaamheid, welke zy aan hem verschuldigd
waren, niet meer in het oog. Zy wilden als vrywilligen aangemerkt worden, en
aan wetten of krygstucht op het naauwste niet verbonden zyn. Hieruit sprooten
veele ongeregeldheden, waarvan de verfoeilykste was het schendig mishandelen
van zo veel Monniken en Priesters, als in hunne handen vielen. Lumei en Sonoi
maakten zich door zulke wreedheden al den roem hunner heldendaaden onwaardig.
Men wist zich eindelyk van den eersten te ontstaan; maar de laatste heeft
vervolgens, door de uitgezochtste trekken van onmenschlykheid tegen de
Roomschgezinden, zich even haatelyk gemaakt, als Alva, met Vargas gesterkt,
door de Inquisitie geworden was. Deeze ongelukkigen, door beide partyen even
fel gefolterd, en te zwak om op zichzelven eene party te maaken, bevonden zich
in den elendigsten staat dien wy ons verbeelden kunnen. Oranje, van alle
vervolging uit den aard afkeerig, wraakte het spoorloos gedrag der zynen zo
veel te meer, om dat het ook in alles tegen zyne inzigten aanliep. Had men de
Roomschen door zachtheid op de Staatsche zyde getrokken, terwyl de Spanjaarden
in 't woeden niets verschoonden, men had vooreerst een sterken steun gewonnen,
en daarenboven de | |
| |
belangen der goede zaak by vreemden en gebuuren
veel aanneemelyker gemaakt. Hy moest evenwel het tegendeel gehengen. De haat
tegen het Roomsch Geloof was eene dryfveer, zonder welke zyn eigen Volk niet
kon in beweeging gebragt worden. Dit had men eerst uit den beeldenstorm, en
naderhand uit alle volgende beroerten, klaar genoeg bespeurd. Liever Turksch dan Pausch, was het opschrift, dat de Zeeuwsche
matroozen, die tot het ontzet van Leiden te scheep gingen, op hunne hoeden
voerden. Zou men zulk een volk belet hebben, by gelegenheid van eene
verovering, Kerken en Kloosters te plonderen, en de Monniken voor tydverdryf op
te hangen?
By deeze en diergelyke zwaarigheden kwam noch eene andere, die
allergewigtigst was, om dat zy onmiddellyk de hartader scheen te raaken. Te
weeten, de betrekking tusschen den Prins en de Staaten kon niet juist bepaald
worden, 't geen echter voor alles noodzaakelyk scheen. Als Stadhouder des
Konings was hy te vooren met Graaflyk gezag bekleed geweest. Hy streed noch op
's Konings naam tegen Alva om de vryheid, en voerde dus voor zo verre hetzelfde
bewind. Maar dit was slechts een glimp van Staatkunde, geen wezenlyk gevoelen.
Elk was dan naaryverig op gezag, en de Hollandsche Steden, die zo veel om de
Vryheid hadden doorgestaan, wilden 'er ook de gewigtigste voordeelen van
genieten. Deeze begeerte was misschien niet zo zeer onbillyk, als ontydig
wegens de zwakheid van den nieuwen Staat, die door zulke stribbelingen in het
uiterste gevaar gebragt wierd. De oude tweespalt tusschen de Edelen en Steden
begon te herleeven, en de Prins, die door veele omstandigheden genoodzaakt
wierd, zyn gezag verder dan zyne rechten liepen uit | |
| |
te strekken,
scheen zomtyds den Adel wat sterk op zyne zyde te trekken, 't welk achterdocht
en ongenoegen baarde. Men had by de eerste Vergadering, te
Dordrecht in het jaar 1572 gehouden, zo
naauw niet gezien; maar vervolgens wierd 'er geene gelegenheid verzuimd, om 's
Lands Regeering tot een nieuwen en vasten vorm te brengen, 't welk niet zonder
veele onaangenaame redenwisselingen betracht wierd. 't Was alleen de hooge
nood, die hen voor verdere verwyderingen bewaarde, tot dat eindelyk by de
Vereeniging tusschen Holland en Zeeland, in het jaar 1576 geslooten, het
bedoelde wit scheen getroffen te zyn. Men overweege deeze zwaarigheden, die,
elk voor zich, een gemeen verstand zouden afgepynigd hebben: welk eene wysheid
wierd 'er niet vereischt, om ze alle te overwinnen, in 't midden van zo veel
andere bekommeringen, aan den hachlyksten oorlog, die immer gevoerd is,
onafscheidelyk verknocht.
De Hertog van Alva, die ondertusschen tot den hals toe in gelyke
zorgen stak, en, tot overmaat van verdriet, wel voorzag dat hy zelf, zodra men
zyne verlegenheid ontdekte, de schuld daarvan zou moeten draagen, begreep dat
het tyd was, naar een veilig open om te zien. Hy geliet zich ten dien einde,
als of nu in tegendeel al zyn werk verricht geweest waare, en verscheidene
omstandigheden begunstigden dit voorwendzel. Bergen in Henegouwen herwonnen, en
eenige andere Steden, ja geheele Provincien, hierdoor op nieuw onder 't juk
gebragt, zelfs
Haarlem na een hardnekkige verdeediging
ingenomen, scheenen duidelyk te toonen, dat al het overige te gemaklyk zwichten
zou, om zyne aandacht waardig te zyn. Zyne triomfeerende benden verspreidden
overal den schrik, en zyne onmagt om ze te betaalen was maar by weinigen
| |
| |
bekend. 't Heffen van den tienden penning, dat hem mislukt was,
scheen een werk te zyn, dat men nu voor zynen Opvolger, tot een goed begin,
mogt overlaaten. Vooraf had hy reeds, door het oprechten van een metaalen
standbeeld te
Antwerpen, die verwaande gevoelens
uitgedrukt, en zyne laatste daaden, die noch de roemruchtigste waren, billykten
immers dat gedrag. Hy verzocht derhalve zyn ontslag van den Koning, die, aan
den anderen kant, de verkeerdheid van geweldige maatregelen ondervonden
hebbende, wel genegen was voortaan wat listiger op zyne luimen te leggen, en
hem daarom dit verzoek niet ongaarne toestond. Alva vertrok dan, en Don Louis
de Requezens, die veel bezadigder van zinnen was, volgde hem op in de
Landvoogdy.
Overeenkomstig met 's Konings inzigter, maakte Requezens terstond
een begin met voorslagen van verzoening, en looze vredehandelingen, waardoor hy
den yver der Staatsche partye dacht te doen verflaauwen, en ten minsten alle
weifelaars aan zyn snoer te krygen. Hy oeffende deeze kunstenaaryen schrander
genoeg, om den tyd te rekken, zonder dat men iets besloot; waardoor de
wankelende staat der nieuwe Regeering van Holland geduurig in dezelfde
onzekerheid bleef. Men begreep het klaar: maar op welk een grond zou men zich
immer van des Konings wreedheid beklaagen, indien men weigerde aan zyne
gunstryke beloften het oor te leenen? Te
Brenda, daar wederzydsche Gemagtigden, naar
den uiterlyken schyn met grooten ernst, byeen kwamen, liep de Vredehandeling
vruchteloos af, om dat Holland en Zeeland, op het stuk van den Godsdienst, eene
vryheid begeerden, welke Filips hun, volgens zyn gewisse,
niet vergunnen kon. Dit was met oordeel uitgedacht, om de ove- | |
| |
rige
Provincien, die minder belang stelden in den hervormden Godsdienst, van deeze
beide te vervreemden, en eerlang door nieuwe handelingen volkomen
Spaanschgezind te maaken.
Inmiddels wierden de krygsbedryven niet verzuimd, en de meeste
vielen aan de Spaansche zyde gelukkig uit. Alleenlyk verlooren zy
Middelburg, dat Mondragon met alle zyne
dapperheid niet behouden kon. Maar de Nassauschen wierden door ramp op ramp
byna tot wanhoop gebragt. Graaf Lodewyk sneuvelde op de Mookerheide, met eene
aanzienlyke krygsmagt;
Leiden, door Baldez belegerd en
uitgehongerd, wierd wel op eene wonderdaadige wyze verlost, maar de schade,
door 't verdrinken van al het omgelegen land veroorzaakt, was onnoemelyk; de
Spanjaarden ondernamen door het water, dat men onwaadbaar geoordeeld had, eenen
togt naar
Duiveland en
Schouwen, die boven hunne eigene verwachting
slaagde. Hierop volgde straks het beleg van
Zierikzee; en aan deeze Stad hing nu alle
gemeenschap tusschen Holland en 't eiland
Walcheren. Wat raad, wat uitkomst in dien
prangenden nood? Hulp van vreemde Mogendheden scheen de eenige troost, die noch
overig was: doch hieromtrent viel geene andere keuze te doen, dan tusschen
Vrankryk en Engeland. De verfoeielyke Moord van Parys was noch diep in 't
versch geheugen gedrukt, en de belangzieke Staatkunde van Elizabeth stond in
andere opzigten niet minder te vreezen. Evenwel wierd 'er een spoedig besluit
vereischt. Men vaardigde dan eerst een Gezantschap naar Engeland af, met de
voordeeligste aanbiedingen, die de Koningin verwachten kon. Maar vergeefs: zy
vreesde Filips te veel, en gaf den Gezanten alleenlyk troostelyke woorden, om
te beletten dat men zich in de armen van Vrank- | |
| |
ryk wierp. Dit
wierd niettemin ook beproefd, maar even vruchteloos.
Oranje, zegt men, heeft omtrent deezen tyd het schriklyk voorstel
gedaan, van alle dyken en dammen te doorsteeken, alle Molens te verbranden, en
't gansche Land onbewoonbaar te maaken; waarna men met Vrouwen, Kinderen, en
alle tilbaare have, zich te scheep begeeven mogt, om ergens onder de zon een
gelukkiger gewest te zoeken. De wanhoop van een groot Man heeft iets, dat
gemeene zielen op de enkele verbeelding duizelig maakt. Maar is het inderdaad
waarschynlyk, dat die moedige Held geene andere gevoelens in het diepste van
den boezem gekoesterd heeft? Hy, die alles doorgrondde wat van menschelyken
handel afhing, heeft misschien om byzondere redenen dien indruk op de harten
zyner vrienden willen maaken. Zyn geheim lag altoos zo diep begraaven, dat men
hem daarom met recht den Zwyger genoemd heeft. De kunst,
welke hy bezat, om zich meester te maaken van het menschelyk hart, werkt door
een doolhof van duistere paden, en is niet na te spooren, dan alleenlyk van die
weinige stervelingen, welke gebooren zyn om ze te oeffenen. Indien 't echter
geene al te groote vermetelheid is, by gissing zulks te beproeven, zou men
mogen denken, dat de Prins in die gevaarlyke omstandigheden meest beducht
geweest is, voor den invloed der glimpige handelingen van Requezens. Nooit kon
hy zynen afkeer van de Spaansche Regeering, en het mistrouwen op hunne valsche
toegeevendheid, krachtiger uitdrukken; en nooit was dit noodzaakelyker,
naardien de Spanjaarden zich thans op den weg begeeven hadden, die, zo zy wys
genoeg waren om slechts eenige stappen verder te gaan, hen regelrecht geleiden
zou daar zy wilden zyn. Hiertegen moesten de | |
| |
zwakke gemoederen,
als door een donderslag, gewaarschuwd worden, om niet in de strikken van een
bedrieglyk verdrag te vallen; maar tevens moest men ze noopen, om, in weêrwil
van de overmagt der vyanden, alles op te zetten ter behoudenisse van het lieve
Vaderland. Wat reden of vermaaning kon daartoe bekwaamer zyn, dan het yslyk
denkbeeld van zulk een bloeiend Gewest, wanneer men deszelfs verdeediging te
laat zou behartigd hebben, in dien jammerlyken schyn voor eeuwig vaarwel te
zeggen, onbewust waar men eene schuilplaats vinden zou, om Vrouw en kinderen
voor jammerlyker lot te behoeden? Door welke middelen die wyze Vorst zich
verder dacht in staat te stellen, is duister voor ons, hoewel daaruit niet
volgt dat 'er geene meer overig waren. Maar de Hemel gaf eene onverwachte
uitkomst. Requezens stierf ter goeder uure. Eene heete koorts sleepte hem zo
schielyk weg, dat hy, volgens zyn voorneemen, geenen Opvolger kon benoemen. Van
dat oogenblik liepen de Spaansche zaaken te rugge, en vervielen eerlang tot
zulk eene verwarring en wanorde, dat niet alleen de Hollanders, maar ook
Braband, Vlaanderen, en de Walsche Provincien, nieuwen moed greepen, om hunne
rechten rustig voor te staan.
De Raad van Staate stelde zich straks, in plaats van en Landvoogd,
aan 't roer van Regeering; maar viel te zwak om het te dwingen.
Zierikzee, dat noch belegerd wierd, was
naauwlyks overgegaan, of de naderende omwenteling kondigde zich aan, door haare
echte voortekenen. De Spaansche soldaaten, die het eiland
Schouwen bemagtigd hadden, sederd langen tyd
niet betaald, eischten geld, en wierpen, dewyl men 't hun niet geeven kon, den
breidel in den nek. Toen zag men eerst klaar de kwaade gevolgen van Alvaas
bestier, wiens | |
| |
knevelaaryen 's Lands kas, in plaats van ze te
verryken, tot armoede gebragt, en dus de Regeering ontzenuwd hadden. Het
muitend krygsvolk zocht zyne betaaling in 't plonderen en brandschatten van al
wat weerloos was. Braband, Vlaanderen, en Henegouwen, wierden omgewroet door
hunnen toomeloozen moedwil; en bragt men hier of daar eenige benden tegen hen
op de been, 't strekte niet dan om de overige Spanjaarden insgelyks gaande te
maaken, uit vreeze, dat dit wanbedryf aan den ganschen Landaard mogt gewrooken
worden. Onbeschryflyk is de verwarring, welke hieruit rees, tusschen den Raad
van Staate, de byzondere en algemeene Staaten, en de Krygsoversten, aan deeze
of geene streng verbonden. De Raad van Staate wierd binnen
Brussel, als Spaanschgezind, in hechtenis
genomen; maar
Hieronymus Roda, een van deszelfs leden,
op dien tyd te
Antwerpen zynde, nam deeze gelegenheid waar,
om zich het opperbewind aan te maatigen. De muiters hadden
Maastricht deerlyk geplonderd. Roda lokte ze
ook naar Antwerpen, daar zy, met de bezetting van het slot vereenigd, een
bloedbad aanrechtten, 't welk meer dan vyfduizend menschen het leven kostte,
terwyl de opgaande vlam van vyfhonderd huizen hun in 't naarste van den nacht
den weg wees, om dat pronkjuweel der steden 't onderst boven te keeren. 't
Geheugen van dien gruwel, met recht de Spaansche Furie
genoemd, kan nimmer uitgewischt worden; en nochthans verhaalt men, dat Roda
dit, als een treffelyk meesterstuk van zyne hand, den Koning overbriefde.
Op 't gerucht van zulk eene verwoesting, spanden alle de
aangrenzende Gewesten te zamen, om zich door geweld van die gedrochten te
ontslaan. Holland en Zeeland had- | |
| |
den, zodra hun door deeze
veranderingen eenige ruimte te beurt gevallen was, hunne onderlinge
verbindtenis, waaraan men lang gewerkt had, voltrokken, en aan Oranje de hooge
Overheid geduurende den kryg opgedraagen. Nu slooten zy met de Roomschgezinde
Staaten de Gentsche Bevrediging, welke 't verdryven der Spaansche soldaaten,
het dempen van alle vervolging om Geloofszaaken, en 't herstellen der wetten en
voorrechten van ieder Landschap, kortom de algemeene rust, bedoelde. Oranje had
door zyne uitgestrekte verstandhoudingen de zaaken dus verre gebragt; en 't
stond geschaapen, dat hy welhaast, door zyn gemaatigd bestier, in de overige
Provincien, vooral in Braband, weinig minder gezag dan in Holland en Zeeland
voeren zou. Maar terwyl dat gebeurde, was Don Jan van Oostenryk, 's Konings
natuurlyke Broeder, tot Landvoogd benoemd, en reeds met dien last in Luxemburg
gekoomen, van waar hy door brieven de algemeene Staaten van zyne aanstelling
verwittigde. Holland en Zeeland weezen hem af, maar konden niet beletten, dat
de overige Provincien met hem handelden. Zy verpligtten zich, hem in de
Landvoogdy te erkennen, indien hy de voorwaarden der Gentsche Bevrediging
bezwoer. 't Vertrek der Spanjaarden was het punt, daar zy 't meest op drongen,
en daar hy de grootste zwaarigheid van maakte; doch men was het ook niet eens
hoe de reis, indien zy vertrokken, geschieden moest; naamelyk te water of te
lande? Don Jan was voor de zeereize; en hoewel de Staaten alle zyne inzigten op
dit stuk niet begreepen, zy noodzaakten hem echter een voorstel, dat zo
ongerymd gevonden wierd, te laaten vaaren. Men trof dan het Verdrag, 't welk
men het eeuwig Gebod noemde, als of met het vertrek der
Spanjaarden, dat 'er onmiddellyk op volgde, alle grond tot mis- | |
| |
trouwen weggenomen waare. Maar Oranje zag het stuk veel dieper in, en
bragt hierom te wege, dat men in Holland en Zeeland, alle uitnoodigingen om
insgelyks in dat verbond te treeden, rustig afsloeg. 't Is waar, dat de redenen
welke zy bybragten, om hiervan verschoond te zyn, niet van het uiterste gewigt
waren; maar hunne heimelyke zwaarigheden, waarvan het toen noch niet mogelyk
was rekenschap te geeven, wierden eerlang door het gedrag des nieuwen
Landvoogds gebillykt.
Deeze Vorstelyke Persoonaadje was gebooren om zich het hoofd te
breeken met veele groote aanslagen, die allen in rook verdweenen zyn. Eenige
jaaren vroeger, op de Turken, in een zeeslag by Lepanto, eene heerlyke
overwinning behaald hebbende, had hy zyne begeerte tot het Koningkryk Tunis
uitgestrekt. Herwaard gezonden, om dat men zich misschien in Spanje van hem
begon te mistrouwen, verbeeldde hy zich dat niets gemaklyker zou zyn, dan deeze
Landen onder 't juk te brengen, en met derzelver magt gansch Engeland te
overheeren. En toen hy echter gedwongen wierd, zyne Spanjaarden van hier te
doen vertrekken, wilde hy, dat zulks ter zee geschieden zou, op dat men
Engeland in 't voorbygaan mogt inslokken. Oranje, die dit voornemen uit
onderschepte brieven ontdekt had, gaf 'er Elizabeth kennis van, en behaalde
geen kleinen dank by haar met deeze waarschuwing. Maar Don Jan, geduurig door
denzelfden tuimelgeest gedreeven, hield zich verzekerd, dat hem ten minsten in
de Nederlanden niets meer stond te vreezen noch te ontzien. Hy maakte zich door
bedrog meester van het Kasteel te Namen, en van Charlemont; en ontbood een
nieuw leger uit Spanje, om 'er de Staaten mede te beoorloogen. Te Namen zynen
aanslag uitgevoerd heb- | |
| |
bende, verklaarde hy, dat dit de eerste dag
zyner Landvoogdye was: maar alle zyne begunstigers mispreezen 't stuk; en
Braband nam kort daarna het kloek besluit, om den Prins van Oranje tot Ruwaard
te verheffen.
Eene zo aanzienlyke vordering bleef niet onbenyd. Veele Grooten,
waaronder de Hertog van Aarschot, Stadhouder van
Vlaanderen, de Markgraaf van Havrech, en
zelfs de jonge Graaf van Egmond geteld wierden, verbeeldden
zich, dat het toeneemend aanzien van Oranje welhaast tot hunne vernedering
strekken zou. Zy vreesden dat hem dan de algemeene Landvoogdy ligtelyk kon
opgedraagen worden, en vereenigden zich, om hem by tyds den weg daartoe af te
snyden. Met dat inzigt dreeven zy onvoorziens eene andere verkiezing door, ten
voordeele van den Aartshertog Matthias, Broeder des Keizers, maar jong en
onervaaren, daarenboven volgzaam van aard, en hierdoor zeer wel geschikt om
zich afhangklyk te maaken van heerschzuchtige hovelingen, gelyk zy waren. Zy
bereikten echter in de gevolgen hun oogmerk niet. Integendeel bleek het, dat zy
den schranderen Prins geen grooter dienst hadden kunnen doen, dewyl hy terstond
tot 's Aartshertogs Stedehouder wierd aangesteld, en sederd, op den naam van
Matthias, alles zo meesterlyk wist te bestieren, dat het Volk deezen Vorst in
de wandeling den Griffier des Prinsen noemde.
Maar Don Jan, door de algemeene Staaten openlyk voor vyand
verklaard, zwol van spyt en wraakzucht: ook ontbraken hem de middelen om zich
te wreeken niet. Uit Spanje wierd eene aanzienlyke legermagt herwaard geleid
door den dapperen Alexander Farneze, wiens aannadering den schrik aan alle
zyden verspreidde. De | |
| |
Staaten hadden ook een leger; maar 't was
noch in ervaarenis, noch in krygstucht, noch in bekwaamheid van bevelhebberen,
by 't Spaansche te vergelyken. Men raakte handgemeen by Gemblours, daar Don Jan
eene volkomene overwinning behaalde. Wie zou gelooven, zo een Schryver van
minder gezag, dan Reyd, het verhaalde, dat de voornaamste legerhoofden voor het
aangaan van deezen slag naar Brussel gereeden waren, om eene Bruiloft by te
woonen? Zulk een blyk van onachtzaamheid geeft ons geene reden, om voor het
overige zeer gunstig van hunne bekwaamheden te denken. Trouwens het was, zegt
men, onder de Nederlandsche Grooten van dien tyd eene gemeene zwakheid, zich in
diergelyke vermaaken den ruimen teugel te vieren. Inmiddels volgde na deeze
nederlaag het verlies van zo veel plaatsen, dat het Hofgezin, zich te Brussel
niet meer veilig achtende, naar Antwerpen week. 't Gaf groote bekommering, dat
de verbindtenis der aangevochtene Gewesten met Holland en Zeeland, wegens het
verschil van Godsdienst, op geenen vasten grond steunde. In Holland wierden de
Roomschgezinden geduurig door de woestheid van het gemeen beleedigd, waarvan
men op dienzelfden tyd aan
Amsterdam en
Haarlem doorstaande blyken zag. Deeze twee
Steden waren noch lang, benevens eenige andere van minder aanzien,
Spaanschgezind gebleeven; en by de Gentsche Bevrediging had men vastgesteld,
dat zy, in dat Verbond willende treeden, op het stuk van den Godsdienst
voldoening van den Prins zouden mogen bedingen. Schoon nu de voorwaarden der
Gentsche Bevrediging, sederd het eeuwig Gebod van Don Jan, haaren klem
verlooren hadden, echter gingen deeze Steden niet zonder zulk eene voldoening
over in de belangen van den | |
| |
Prins. Haarlem had de vrye, en Amsterdam zelfs de eenige oeffening
van den Roomschen Godsdienst bedongen. Haarlem was een jaar vroeger, maar
Amsterdam byna op denzelfden tyd, dat de slag by Gemblours voorviel, tot dien
stap gekomen. Maar het onderhouden der voorwaarden duurde daar slechts vier of
vyf maanden. De Onroomschen wapenden zich heimelyk, en dreeven zo wel de
Regeering als de Geestelykheid smaadelyk uit; welk voorbeeld straks te Haarlem
met het vermeesteren der groote Kerk en 't vermoorden van eenen Priester
gevolgd wierd. Men voorzag dat deeze bitterheid der Onroomschen, wanneer zy het
zelfde ondernamen in de Vlaamsche en Brabandsche steden, alwaar reeds een groot
getal aan 't woelen geraakt was, het gansche Land in 't uiterste gevaar zou
brengen. Om dan, zo veel mogelyk was, de reeds gemaakte breuk te heelen, en
verdere beroerten te voorkomen, sloeg men op den naam van Aartshertog Matthias
eene Geloofsvrede voor, waarby men, door alle de Nederlandsche Staaten, vryheid
van Godsdienst dacht te verleenen, onder geene andere bepaalingen, dan de
gemeene rust onmiddellyk scheen te vereischen. Eenige afgelegene Provincien
keurden deeze Geloofsvrede goed; doch het Sticht, hoewel het ook reeds
voldoening van den Prins had genomen, was door den invloed der Roomsche
Geestelykheid anders gezind, en Gelderland moest 'er toe gedwongen worden. Maar
't geen hieruit in Vlaanderen gebooren wierd, verdient bovenal gemeld te
worden.
Te
Gent had men al sederd eenigen tyd
onstuimige beweegingen gezien. Oranje had daar Vrienden, die door een al te
driftig gedrag hunne trouwste diensten onaangenaam maakten. Ryhove en Imbize
hadden in een op- | |
| |
roer, ten dien einde door hen verwekt, den Hertog
van Aarschot, Stadhouder van Vlaanderen, benevens verscheidene andere Heeren,
allen tegenpartyders van den Prins, gevangen gezet. Maar toen hy zulks openlyk
afkeurde, en zelfs het ontslag des Hertogs te wege bragt, stonden zy verlegen
en benard. De overige Heeren bleeven nochthans in hechtenis, en twee van
dezelven zyn naderhand, in de verdere verbystering der beroerten, noch
opgehangen. Te weeten, deeze Gentsche yveraars, zich van den Prins verlaaten
ziende, en beducht voor de billyke wraak der beleedigde partye, zochten hunne
veiligheid op den weg van verwarring, en maakten zich sterk om eene streng op
zichzelven te houden. Zodra dan het ontwerp der Geloofsvrede te voorschyn kwam,
't welk niet zonder reden aan 's Prinsen beleid toegeschreeven wierd, maalden
zy zyne verdraagzaamheid met de haatelykste verwen af, gebruikten den Predikant
Dathenus, om hem op den Predikstoel voor een ongodist te schelden, en bragten
de stad in rep en roer, om den Roomschen Godsdienst alle mogelyke afbreuk te
doen. Zy bepaalden zich niet tot Gent, maar bezochten ook de nabuurige steden,
als
Ypere,
Brugge,
Oudenaarden,
Dendermonde, met plondering van Kerken en
Kloosters, en allerlei moedwil. Hieruit sproot een nieuwe oorlog tusschen de
Gentenaars, en eenige Walsche regementen, die, om den voortgang van dat woest
gedruisch te stuiten, zich tegen hen te weer stelden, onder den naam van
Malkontenten.
Omtrent deezen tyd stierf Don Jan; en dit was een groot ongeluk voor
de Staatschen, om dat de Prins van Parma, in krygsbeleid hem ten minsten wel
gelyk, in staatkunde verre zyn meester, hem opvolgde. Doch | |
| |
geduurende het beloop van deeze zaaken had Oranje den tyd ook waargenomen.
Zomtyds lachende gezeid hebbende, dat het der Bruid, welke hy in
zyne magt had, aan geene vryers ontbrak, wist hy zich thans behendig van
hunne jaloersheid te bedienen. Duitschland, Vrankryk, en Engeland, moesten om
stryd in de Nederlandsche belangen overgehaald worden; de twee laatste Ryken,
bovenal, moesten om hulp aangezocht worden, zonder dat de verpligting zich tot
afhangklykheid uitstrekte. Men vleide dan den Keizer, op den Ryksdag te Worms,
door den welspreekenden mond van Aldegonde; men riep den Hertog van Anjou, die
zich kwansuis uit mededoogen daartoe aangebooden had, uit Vrankryk,
om Beschermer der Nederlandsche Vryheid te zyn; en men
verwierf van Koningin Elizabeth, die dit ongaarne zag, dat zy de Duitsche
troepen, waarmede Hertog Jan Kazimir herwaard kwam, betaalde; niet uit groote
gunst, maar op dat 'er iets mogt overblyven, waardoor de Franschen en de
Nederlanders verhinderd wierden eene al te naauwe verbindtenis aan te gaan.
Nooit slaagde eenige handeling beter. Anjou en Kazimir beschermden
het Land tegen Don Jan; en vertrokken na zyne dood, om dat zy elkanderen,
wegens onderling mistrouwen, niet verdroegen: waarna onze Nederlanders,
ondertusschen tyd gewonnen hebbende om het groote werk hunner Vereeniging te
bereiden, zich tot de voltooijing van hetzelve begaven. Zy lieten de Gentenaars
en de Waalen aan hunne onderlinge verdeeldheden over, en leiden te
Utrecht de grondslagen van het gelukkigste
Gemeenebest, dat immer buiten de Wysgeerige bespiegelingen van Plato, of Morus,
bestaan heeft. Het behelsde allereerst vyf Provincien, waarby Vriesland noch in
hetzelfde jaar gevoegd wierd, | |
| |
en Overyssel in het volgende. Doch
by deeze algemeene opgaaf moet men aanmerken, dat zy ten aanzien van Groningen
niet juist is. Deeze Provincie was sederd eenigen tyd door hevige geschillen,
tusschen de Stad en de Ommelanden, ontrust geweest. Dewyl dan de Ommelanders
terstond gereed waren om te tekenen, strekte dit eene reden van weigering voor
de Stad. Veellicht is zy ook door den Graaf van Rennenberg, haaren Stadhouder,
die toen reeds heimelyke oogmerken had, daarvan afgemaand. Zyn openbaare afval,
in het volgend jaar, is oorzaak geweest dat de Stad Groningen eerst vyftien
jaaren laater in dit Verbond heeft kunnen treeden. Middelburg had insgelyks
eenige zwaarigheden geopperd, wegens byzondere geschillen met Vlissingen en
Veere; doch deeze wierden uit den weg geruimd. Op dusdaanige uitzonderingen na,
kunnen wy den aanvang van onze Nederlandsche Republiek tot het jaar 1579
brengen: waaromtrent in den eersten opslag niets merkwaardiger schynt, dan dat
Oranje, die 't gansche werk zynen vorm gegeeven had, zich evenwel geliet, als
of het in alles buiten hem beschikt waare. Hy had zich alleenlyk van zynen
Broeder, Graaf Jan van Nassau, bediend, gelyk wy te vooren gezien hebben dat hy
door Graaf Lodewyk het Verbond der Edelen uitwerkte. Zo groot was de
omzigtigheid van deezen Vorst, om niemands eer of achting te kwetsen. Want kort
te vooren tot Stadhouder van Braband verheven zynde, vond hy zich verpligt de
Brabanders, die meest Roomschgezind waren, te ontzien. Doch 't gewigtigst was,
dat hy den Aartshertog Matthias, als deszelfs algemeene Stedehouder, niet
openlyk wilde voor het hoofd stooten. Men had het om veele redenen ondienstig
geoordeeld, den Aartshertog tot de geheimen | |
| |
der raadpleeging op
de Unie toe te laaten; en dit was te wel bekend om verbloemd te worden.
Inzonderheid was men hiervan afkeerig geweest, naardien men, zelfs van de
Onroomsche zyde, zich niet overal aan de gemaatigdheid van zyne Geloofsvrede
dacht te houden. Nu zou het den jongen Landvoogd, reeds min of meer verongelykt
door het sluiten van zulk een verbond buiten zynen raad en overleg, zeer hard
gevallen hebben, zynen voornaamsten Dienaar in den eersten opslag onder de
tekenaars van hetzelve geteld te zien. Veel minder scheen 't hem te zullen
kosten, dat hy, als de zaaken afgedaan waaren, den Prins, na een nauwkeurig
onderzoek, zyne toestemming vergunde, om 'er deel in te mogen neemen. Dit
gebeurde kort daarna tot beider voldoening, wanneer de een den ander in dat
onderzoek, als met een onzydig oordeel, ondersteund en bestierd had. De Prins
verwierf toen ligtelyk de begeerde vryheid, en gebruikte ze, zonder de eer zyns
Meesters in 't minste deel verkort te hebben.
Indien men op het groot belang deezer zaaken let, schynt het
natuurlyk genoeg, dat zy niet dan stap voor stap, en door veele omwegen, zo
verre konden voortgezet worden. De voorafgaande verbindtenis tusschen Holland
en Zeeland had reeds groote moeite gekost, en was evenwel op verre na zo vast
niet geklonken geweest. Eén teder punt was 'er, waarvan men door dagelyksche
ondervinding de noodzaaklykheid meer en meer begreep. Alle hoop op verzoening
met Spanje moest glad afgesneeden worden, en hiertoe wierd een beslissend
middel vereischt, dat echter by onzydigen niet haatelyk moest kunnen schynen.
De onmogelykheid van dit te doen by de Gentsche Bevrediging, wegens den invloed
der Roomschgezinde Staaten, die 'er | |
| |
in deelden, had die
verbindtenis, door het eeuwig Gebod van Don Jan, terstond
krachteloos gemaakt. Thans scheen het mogelyk te zyn door 't stremmen der
Roomsche Godsdienstoeffening, 't welk, in Holland en Zeeland vastgesteld zynde,
in de overige Provincien, waarmede men handelde, juist geene groote
zwaarigheden zou onderhevig geweest zyn. Maar dit was te raauw, om den Prins
van Oranje te smaaken, behalve dat het ook met zyne verdere inzigten streed.
Dus vond men zich verpligt eenen middelweg in te slaan, die zodaanig waare, dat
hy by den Koning alleen voor eene uiterste afwyking zou gehouden worden. Nu had
de Geloofsvrede van Aartshertog Matthias het pad gebaand, dat op zulk eenen weg
uitliep, dewyl verdraagzaamheid by den Koning, en by niemand anders, voor een
hoogen trap van kettery te boek stond. Men bevestigde deeze Geloofsvrede dan
voor de Provincien daar zy aangenomen was, en men hieldze voor het onderpand
van derzelver trouw; zo veel te geruster, om dat uit het beloop der voorgaande
gebeurtenissen ligtelyk af te neemen was, welk eene af breuk de Roomsche
Godsdienst daardoor lyden zou. Doch Holland en Zeeland, hiermede noch niet
vergenoegd, en op dit stuk eensgezind, ontweeken de noodzaakelykheid van hunne
gevoelens te verklaaren, blootelyk de vryheid behoudende om ten deezen opzigte
naar hun welgevallen te handelen. Dit was staatkunde zonder bedrog: en men
hoopte dus met reden dat deeze Unie, veel beter dan de Gentsche Bevrediging,
het wit zou getroffen hebben. Zelfs wierden zommigen noch gestreeld door het
aanmoedigend inzigt van vroeg of laat eenige Roomschgezinde Provincien tot dit
Verbond over te haalen, zonder te vreezen dat hieruit, gelyk te vooren, nieuwe
verwyderingen mogten ontstaan. | |
| |
Want de Unie was ook ten deezen
opzigte nadrukkelyker dan het Gentsch Verdrag, dat zy haare byzondere leden
niet tot een deelbaar bondgenootschap, maar tot de gelykformigheid van een
enkel lighaam deed te zamengroeien. 't Is waar, zo men anderszins punt voor
punt deeze beide stukken met elkanderen vergelykt, schynt het Gentsche wat
netter beredeneerd te zyn: doch dit bewyst niets meer, dan dat het gebrek aan
innerlyke volmaaktheden door geen uitwendig sieraad te vergoeden is, ja dat aan
den anderen kant het naauwkeurig bepaalen van byzonderheden dikwyls nadeelig
is, omdat het de gelegenheden tot inbreuk noodeloos vermenigvuldigt.
Om niets te ontveinzen; bekwaame mannen hebben in het Utrechtsch
Verbond verscheide zwakke plaatsen opgemerkt. Zulks vermindert evenwel den lof
van deszelfs instellers niet. Veeleer moet het ons overtuigen van hunne
bekwaamheid, om de ruimte, welke een groot lighaam tot zyne beweegingen noodig
heeft, by gissing af te meeten. De ondervinding, die boven alle redenen gehoor
verdient, bevestigt dit door de duurzaame eendragt der Bondgenooten, en noch
veel meer door de vruchtelooze poogingen, welke in het jaar 1651, en naderhand
noch in onze eeuw, aangewend zyn, om te verbeteren 't geen voor gebrekkig
gehouden wierd. Eén duidelyk voorbeeld zy hier genoeg, op dat wy tot geene
wydloopigheid vervallen. De naauwe betrekking der vereenigde Provincien,
waardoor zy zich, als tot een enkel Landschap, verbinden, sluit geene wetten,
keuren, noch voorrechten, van elke Provincie, zelfs niet van eenige Stad in het
byzonder, uit. Derzelver onafhangklykheid was eertyds, gelyk wy op het klaarste
onder Vrouw Maria gezien hebben, zeer groot geweest, en thans, daar
| |
| |
men op het punt stond van de Graaflyke Regeering te verzaaken,
konze zekerlyk niet geringer geacht worden. Had elke Stad voorheen het recht
gehad om zaaken van oorlog en vrede volgens haare eigene verkiezing af te doen,
hoe kon men het nu de Provincien betwisten, en hoe zouden zy evenwel verstaan
worden, zo vast aanéén verknocht te zyn, met zulk een recht van afzonderlyke
handelingen Hieromtrent wierd wel eene onderscheiding gemaakt, en in het
negende Lid vastgesteld, dat geen besluit tot Oorlog of Vrede, de
Generaaliteit des Verbands aangaande, zonder de eenpaarige toestemming van
alle Bondgenooten zou mogen genomen worden. Maar wie ziet niet dat deeze
Generaaliteit des Verbands eene ruime uitdrukking is,
waarover men lang zou kunnen twisten zonder elkanderen te verstaan? Immers
heeft men naderhand wel zeer verschillende gedachten gehad over het tiende
luid, alwaar men vindt dat geene Provincie met eene vreemde Mogendheid, zonder
verlof van de overigen, op zichzelve een Verbond zal mogen sluiten. Het woord
Confoederatie, daartoe gebezigd, is by allen niet onder
dezelfde betekenis aangenomen geweest, en deeze onzekerheid heeft zwaare
geschillen veroorzaakt, gelyk uit de schriften van den Heer Bynkershoek te zien
is. Hoe veel te meer moest men dan in het eerstgemelde geval niet vreezen voor
verdeeldheid van gevoelens, zodra deeze of geene der aanzienlykste Provincien
eens geraaden vond, in zaaken van zulk een gewigt, haare byzondere belangen
alleen in 't oog te houden? 't Kon haar aan geen voorwendzel ontbreeken, om den
oorlog, of de vrede, welke zy op zichzelve wilde aangaan, of by meerderheid van
stemmen doordryven, van de Generaaliteit des Verbands uit te
zonderen; terwyl men zich aan den anderen kant naauwlyks een Oorlog of
| |
| |
Vrede zou weeten te verbeelden, die de Generaaliteit van een Verband, waardoor alle de
leden des Bondgenootschaps maar één lighaam uitmaaken, niet onmiddellyk
aanging. Gelyk nu deeze en diergelyke onlusten zich natuurlyk vertoonden, zo
scheenen ook de gevaaren, welke men 'er uit te wachten had, onvermydelyk. Men
kon geene zo welgegronde zorgen in den wind slaan. Te willen verbergen 't geen
voor allen zigtbaar was, zou een blyk van zwakheid geweest zyn; en 't moest in
tegendeel naar roekeloosheid zweemen, dat men zo veele afschrikkende
zwaarigheden in een helder licht plaatste. Men wistze dan als door een kleed
van gaas te verduisteren; en dit was juist zo veel gedaan als op de
noodzaakelykheid paste. Het menschelyk geslacht bekommert zich heel anders over
afgelegene, heel anders over tegenwoordige tegenspoeden. Dikwyls mistrouwt het
zich in den tegenwoordigen nood van de zekerste borgen, terwyl voor den
aanstaanden tyd gemeenlyk eene aanmoedigende harssenschim voldoet. 't Wil
echter volstrektelyk dat men, ook ten koste van het verstand, de verbeelding
streele. Heeft iemand dit ooit klaar begreepen, zy, die by het opstellen deezer
Unie, de maatregelen ter beslissinge van allerleie geschillen beraamden, hebben
't in zyne volle kracht verstaan. Wy moeten 'er tot hunnen lof by voegen, dat
zy, vlak strydig met het gedrag van gemeene Staatkundigen, geen baatzuchtig
misbruik, maar veeleer het allernuttigste gebruik, van dit zwak der menschelyke
Natuure hebben gemaakt. Zie hier met hoe weinig moeite de weifelende gemoederen
gestyfd wierden. Tot het byleggen der gevreesde geschillen wierden drie
byzondere wegen aangeweezen, die, om de waarheid te zeggen, niet meer waren dan
drie blinde afleidingen. Te weeten, men | |
| |
zou zich, naar den eisch
des tyds, bedienen, of van de gewoone Rechters, zonder dat
iemand weet te zeggen wie deeze Rechters kunnen geweest zyn;
of van goede mannen, waarvoor ligtelyk kwaade
mannen konden genomen worden; of van minnelyk verdrag,
dat is, van woorden zonder zin. Veelerlei kon de gedaante deezer geschillen
zyn: of van eene enkele Provincie tegen alle haare Bondgenooten, of van twee
verschillende Provincien in het byzonder, of van de eene helft des
Bondgenootschaps met de andere. En wederom, of over de byzondere geregtigheden
van Steden en Provincien, of over de grondslagen der Vereeniging, of ook over
de veranderingen, welke men daaromtrent wegens onvoorziene omstandigheden des
tyds noodig oordeelen mogt. Dit alles uit te pluizen zou niets anders geweest
zyn, dan zo veele spaaken in 't wiel te steeken. Men oordeelde dan met reden,
dat dit Verbond door zyne onvolmaaktheden best op de onzekerheid der toekomende
tyden passen zou. De uitkomst heeft dit oordeel gewettigd, en deeze Unie
verschaft ons hierdoor een doorluchtig voorbeeld van het onderscheid, dat men
stellen moet tusschen bespiegelende en werkdaadige Staatkunde.
Misschien zal een oplettend Leezer hiertegen inbrengen, dat deeze
duisterheid noopens het beslissen der geschillen, schoon zy waarlyk in het
eerste Lid te vinden is, in het negende, en zestiende nochthans genoegzaam
opgehelderd wordt. Het beslissen van de zwaarste geschillen wordt daar
uitdrukkelyk aan de Stadhouders der onderscheidene Provincien gesteld, ook met
het recht van bekwaame Byzitters ten dien einde te kiezen. Maar dewyl dit
gansche Stadhouderschap slechts het afschynzel was van eene hooge
Overheid, welker wezenlyk bestaan, hoewel men den Koning noch | |
| |
niet afzwoer, by de oprechting van zulk een Gemeenebest zeer
twyffelachtig wierd, zou deeze aanmerking, verre van eenig licht te geeven, de
onzekerheid inderdaad vergrooten. Immers kunnen wy naauwlyks onderstellen, dat
het oogmerk geweest zy, deeze Stadhouders, na dat men zich volgens de algemeene
verwachting aan 's Konings gehoorzaamheid openlyk zoude onttrokken hebben, in
zyne plaats, en bekleed met zyn gezag, te
erkennen. Elke Provincie moest in dat geval gerechtigd zyn, om met haaren
Stadhouder zulk eene overeenkomst te treffen, als best met haare begrippen of
belangen strookte: hieromtrent zou tusschen de Vereenigde Nabuuren groot
onderscheid plaats hebben; zommige, misschien de meeste, konden dewyl het ampt
niet erflyk was, na de dood van hunnen Stadhouder wel besluiten zyne plaats
voor altoos open te laaten, en, volgens hunne afzonderlyke beginzelen, het
veelhoofdig Staatsbestier tot eene Volksregeering, tot eene Adelheersching, of
tot een mengzel van beide, te schikken: andere konden in tegendeel de
Stadhouderlyke Regeering, door weinige voorwaarden bepaald, voor de beste
houden, en 'er zich voor altoos aan verbinden. Uit deeze ongelykheid moesten
natuurlyk, gelyk het verdere beloop van onze Geschiedenissen ook geleerd heeft,
de zwaarste geschillen ontstaan, om welke by te leggen de Unie geen middel, hoe
genaamd, aan de hand geeft. Ter bevestiginge der voorgestelde gedachten hebben
wy noch aan te merken, dat by het negende Lid de gemelde voorrechten van het
Stadhouderlyk bewind alleenlyk tot de Stadhouders van dien
tyd bepaald worden, zonder eenig gewag van hunne Opvolgers te maaken. In
het vierentwintigste vindt men wel dat de tegenwoordige en toekomende Stadhouders, dit Ver- | |
| |
bond zullen moeten
bezweeren; maar zulks onderstelt niets meer, dan dat zy 'er namaals zouden
kunnen zyn; geenszins dat men dit voor eene onveranderlyke verpligting
hield.
Dus liet men ook al het overige, 't geen 's Lands hooge Regeering
rechtstreeks betrof, in het midden. Zelfs wierden 'er geene vaste tyden beraamd
tot eene algemeene Vergadering der Bondgenooten: alleenlyk wierd zulks, op het
voorbeeld der aaloude Dagvaarten, gesteld aan de uitschryving van Gemagtigden; zonder dat men begrypt hoedaanige persoonen hierdoor
verstaan wierden, veel min door welk een oppergezag zy daartoe zouden moeten
benoemd zyn. Dit schynbaar verzuim was niettemin een fraaie vond van
behendigheid. Meer willende doen, had men des Konings belangen niet
stilzwygende kunnen voorbygaan, naardien van de hooge Overheid niet kon gerept
worden, zonder zyne rechten teerkennen, 't geen eene ongerymdheid zou geweest
zyn; of die af te zweeren, 't geen noch niet raadzaam geoordeeld wierd. Wat dit
laatste betreft; men vreesde met reden dat zulk een hoon in uitgedrukte woorden
veel ergerlyker schynen zou, dan in de wezenlykste daaden. Het belang, 't welk
men in de vriendschap van onzydige Mogendheden stelde, die, zelfs om hunne
eigene veiligheid, het krenken van Vorstelyke achtbaarheid nimmer konden
goedkeuren, scheen al te gewigtig om met zulk een besluit, hoewel het
onvermydelyk was, niet te draalen zo lang men kon. Uit deeze zorgvuldigheid
zond men zelfs gezanten op de Keulsche vredehandeling, die noch dat zelfde jaar
gehouden wierd; zekerlyk niet op hoop van zich met den Koning te verzoenen,
maar om den Keizer te behaagen, en niet, by vrienden en vreemden, als een
gespan van mui- | |
| |
ters aangemerkt te worden. De grootste zwaarigheid
was, dat men niet wist of het nieuw Gemeenebest in staat zou zyn om zonder
uitheemsche hulp den Koning het hoofd te bieden; 't welk byna onmogelyk scheen,
vooral zo de de Waalen en Malkontenten, gelyk kort daarna gebeurde, de
Spaansche zyde koozen. Viel 't zo, dat men buiten 's Lands om bystand moest
aanhouden, dan was de groote vraag, onder welke voorwaarden; en of men ergens
gehoor zou vinden, zonder den Vorst, dien men in den arm neemen wilde, 't
voornaamste deel der hooge Regeering op te draagen? 't Was dan nutter
hieromtrent by voorraad niets vast te stellen, op dat men niet genoodzaakt
wierd met beschaaming te herdoen, 't geen ontydig aangevangen waare. De goede
Aartshertog Matthias kwam 'er voor deeze reize gelukkig af, dewyl hy, tot zulk
een post niet verkiesbaar, indien men 't anders begreepen had, eene groote
vernedering had moeten ondergaan; 't welk aan de zyde der Staaten, om des
Keizers wille, ook onaangenaam zou geweest zyn. De Prins van Oranje, die
naderhand den handel met den Hertog van Anjou doordreef, zonder iets by
deszelfs verheffing te verliezen, bestierde dit gansche werk met zo veel
wysheid, dat wy, die de uitkomst weeten, evenwel niet dan zeer bezwaarlyk het
beleid zyner maatregelen by redekaveling kunnen naspooren.
Nu zien wy het groot lighaam der Nederlanden in drie deelen
gesplitst. Deeze zyn, de Republiek, het overschot der algemeene Staaten, en de
Walsche Provincien. De eerste en de laatste staan tegen elkanderen over; en de
algemeene Staaten dobberen tusschen beide met de grootste onzekerheid. De
Aartshertog Matthias, en de Prins van Oranje, bevlytigen zich om deezen met de
Republiek te ver- | |
| |
eenigen: Parma trekt van den anderen kant de
Waalen tot zich, en verydelt die poogingen, door den schrik van zyne
vermeerderde oorlogsmagt. De Geloofschaat verheft zich op nieuw onder dit
gewoel; en de Roomsschen wreeken zich, overal waar zy de handen ruim hebben,
van menigen beeldenstorm. De Spanjaard bemagtigt Maastricht gewapenderhand, en
Mechelen door oproer, 't welk mede 's Hertogenbosch aan 't wankelen brengt.
Inmiddels was de Vredehandeling te Keulen aangevangen, en wierd door veel
twistens, misschien van beide zyden opzettelyk, het gansche jaar sleepende
gehouden. De Keizerschen, die voor middelaars dienden, hadden 'er het alleen
het ongenoegen van, datze vruchteloos afliep.
Hier zou de Koning, had hy zyn wrevelig gemoed maar eenigzins kunnen
bedwingen, door de diensten van Parma groote voordelen behaald hebben. De afval
des Graaven van Rennenberg, die het verlies van Groningen na zich sleepte, met
geen gering gevaar van Vriesland en de omgelegen streeken, een meesterstuk van
zyne hand zo wel als de verzoening der Waalen, overtuigt ons dat deeze de
eerste der Spaansche Landvoogden was, die begreep hoe men met de Nederlanders
leeven moest. Maar Filips, te moedig op zulke voordeelen, stiet met de uiterste
blindheid dit welbegonnen werk om verre, door eenen allerhaatelyksten ban tegen
Oranje te doen uitgaan, waarby alles wat eerloos en verfoeielyk was, tot echten
heiligschennis toe, deezen Prinse wierd verweeten, hy by
Käin en
Judas vergeleeken, en zyn hoofd op den
bloedprys van vyfentwintigduizend gouden kroonen gesteld. De verbysterde
Dwingland besefte niet, dat 'er geen gereeder middel kon zyn, om zyne eigene
eer en achtbaar- | |
| |
heid met voeten re treeden, en zynen verongelykten
Dienaar voor de gansche Waereld te rechtvaardigen. Oranje zuiverde zich openlyk
door eene gedrukte Verdeediging van alle schuld, en verzuimde die gunstige
gelegenheid niet, om tevens de billykheid van het gedrag der Nederlandsche
Staaten in een helder licht te stellen, en de Spaansche gruwelen in het licht
dat zy verdienden: hoewel hy zich ook in dit Vertoog, door geene drift altoos,
maar alleenlyk door eenen betaamelyken ernst bestieren liet. Maar deeze misslag
des Konings had noch wezenlyker gevolgen. Oranje, tot dus verre, gelyk wy
gezien hebben, de schikkingen op de hooge Regeering in eenen twyffelachtigen
staat gehouden hebbende, zag nu dat het tyd was om den knoop los te maaken,
bewoog de Vereenigde Staaten om den Koning af te zweeren, en bereidde den
langgedreigden handel met den Hertog van Anjou tot een volkomen besluit. Toen
kreeg de Aartshertog Matthias eerst een klaar gezigt: hy vertrok, en wierd
vergeeten.
Vleide de Fortuin immermeer eenen jongen Vorst met bedrieglyke hoop
op de mildheid van haare gunsten, zy deed het den Hertog van Anjou. Opperheer
van zo veele ryke gewesten, Broeder des Konings van Vrankryk, vermoedelyk
erfgenaam der Fransche kroon, en by verbeelding reeds Bruidegom van Koningin
Elizabeth; wat mogt hy zich niet laaten dunken in den bloei des levens, daar
elk zynen moed en minlyke hoedaanigheden roemde? Maar welk een onderscheid,
toen de Waarheid alle deeze betoveringen, de eene na de andere, verdreef. Hy
mogt met reden zyn wisselvallig lot beschuldigen; maar een gedeelte van de
schuld was by hem zelven, indien de blindheid van een opgeblaazen gemoed
straf- | |
| |
schuldig schynen kan. Hy kende noch zynen Broeder, noch zyne
Minnaares, noch de Landzaaten, die hy zou bestieren; maar 't minst van allen
zyn eigen hart. Onstuimige voorbaarigheid, by de Franschen wel meermaalen voor
heldendeugd genomen, bragt hem ten val, toen hy alles meende te zullen
vermeesteren. Uit Engelend onverrichter zaake te rug gekeerd, dacht hy ten
minsten dat hier aan zyne wenschen niets ontbreeken zou. Men haalde hem in met
alle tekenen van eere, die eenen hoogmoedigen geest kunnen streelen, vlugtige
schimmen van gelukzaligheid, daar de schranderste Vorsten noch door vermaakt
worden, en die zy beter behoorden te kennen. Uit de voorwaarden van het
Verdrag, waarop hy aangesteld was, te veel om hier gemeld te worden, moest hy
wel begreepen hebben dat in zulke vertooningen geene zaakelyke uitdrukking
steekt; te meer naardien men noch voor zyne komst, om deeze voorwaarden te doen
klemmen, eenen Landraad, uit eenendertig inboorlingen bestaande, had benoemd,
waarvan een deel ter rechter, een deel ter linker zyde van de Maaze, geduurig
werkzaam blyven zou, om op alle krygsverrichtingen toe te zien, en zelfs de
krygsampten te begeeven. Doch de vuurigheid van zyne verbeelding bedroog hem.
Hy ontfing terstond de hulde van Braband en Vlaanderen, welker voorbeeld door
eenige andere Provincien gevold wierd: maar Holland, Zeeland, en Utrecht,
aarselden in 't eerst, en weigerden 't eerlang ronduit. Dit trof hem zo veel te
gevoeliger, om dat hy zich te vooren reeds, onder zyne andere titels,
Graaf van Holland en Zeeland had laaten noemen. Echter
steunde die weigering od goede redenen, waarvan deeze jonge Vorst geenszins
onkundig was, maar welke hy gehoopt had door den lui- | |
| |
ster van
zynen hoogen staat te zullen verdonkeren. Zie hier den grond der zaake.
Voor 't sluiten van het Verdrag met den Hertog, te Bourdeaux, hadden
de Staaten der gemelde Provincien, noopens de hooge Overheid ten hunnen
opzigte, heimelyke schikkingen ten voordeele des Prinsen van Oranje gemaakt; en
deeze wierden zelfs in het Verdrag begreepen, onder de algemeene uitdrukking,
dat Holland en Zeeland, zo in het stuk van Godsdienst als anderszins, in hunnen tegenwoordigen staat zouden blyven. Volgens
dat besluit zouden zy, alleen ten aanzien van het beleid des oorlogs, den
Hertog onderworpen zyn, staande 't oppergezag der Regeeringe inmiddels aan den
Prins, onder zulke bepaalingen als men nader beraamen en wederzyds goedkeuren
zou. 't Was hun naamelyk niet genoeg, dat men des Hertogs bewind aan de
naauwste banden kluisterde, noch dat men het recht behield van hem te
verstooten, zodra hy zich buiten de voorgeschreevene paalen begaf; noch ook,
dat men de beste maatregelen nam om niet verder dan men wenschte van
uitheemsche Vorsten af te hangen, door het afsnyden der opvolging aan de
Vrouwelyke zyde, en zelfs van het recht der eerstgeboorte, byaldien de Hertog
meer dan eenen Zoon kwam na te laaten. Zy wilden, zo het Staatsgestel een
Opperhoofd vereischte, 't welk toen het algemeene gevoelen scheen te zyn,
niemand dan den Prins van Oranje, hunnen Vader en Verlosser, tot dat toppunt
verheffen. Die vuurige liefde kon den edelmoedigen Vorst geenszins mishaagen.
Wy mogen niet onderstellen dat hy 'er zich van zou bediend hebben, tot zyn
byzonder voordeel, in dien hy zulks voor het waar belang van die Provincien, of
immers van het Gemeenebest waartoe zy behoorden, in- | |
| |
derdaad
nadeelig geoordeeld had. Maar wat Regeeringsvorm hy ook in zyn gemoed voor den
besten gehouden hebbe, hy kon zich in dat tydgewricht van zynen pligt niet
kwyten, zonder den teugel te aanvaarden, die anders onvermydelyk in vreemde en
onbedreevene handen vallen moest. Hy luisterde dan naar den gemelden voorslag
zyner vrienden; maar bragt te gelyk den Hertog van Anjou, dien hy niet
misleiden wilde, in het geheim. Deeze ontveinsde zyn ongenoegen, keurde den
ganschen handel goed, en beloofde zelfs, voor zyne inhuldiging, hiervan eene
schriftelyke verklaaring aan den Prins ter hand te stellen. Hy gaf ook waarlyk
iets diergelyks, maar zo oppervlakkig, dat het geenszins aan de verwachting,
veel min aan zyne verpligtingen, voldeed; en dit was voor de belanghebbende
Staaten genoeg, om zich insgelyks ontslagen te achten van alle verpligtingen,
waartoe zy ten zynen voordeele hunne stem hadden gegeeven. Terwyl men hierover
te Antwerpen met de Hollandsche Gemagtigden handelde, wierd Oranje door Jan
Jauregui verraaderlyk geschooten; welk toeval, van groot levensgevaar gevolgd,
den Hertog hoop gaf, om de bedrukte gemoederen naar zynen wil te buigen. Hy
verdubbelde dan zyne aanmaaningen: maar zy bleeven doof. Holland en Zeeland
hebben den eed aan Anjou eerst gedaan, na dat de Prins van zyne wonde geneezen
was, en op zynen raad, vermits de Hertog hem nu door eene volledige verklaaring
had gerust gesteld, dat hy deeze Provincien niet verder aan zyn gezag
verpligten wilde, dan tot eendragt in Krygszaaken, in 't stuk der Munte, en in
't onderling handhaaven der rechten en vryheden. Niettemin bleef
Utrecht volstandig in 't weigeren.
De Hollanders zouden hiertoe noch niet te beweegen | |
| |
geweest zyn, hadden zy 't niet noodig geoordeeld, om de vriendschap der
nabuurige Gewesten; en de Hertog zou waarschynlyk zo veel niet hebben
afgestaan, had hy geloofd dat op het vervullen deezer beloften niet de minste
oogluiking vallen zou. Hy wist wel, hoe veel de Prins vermogt om 'er hem toe te
noodzaaken; maar zyne dwaaling bestond hierin, dat hy waande daartegen
opgewassen te zyn. Een al te groot vertrouwen op de hulp des Konings van
Vrankryk misleidde hem. 't Scheen wel natuurlyk, dat de Koning zynen Broeder
ondersteunen zon. Ook had hy hem zulks beloofd, en hierdoor den handel van het
Verdrag met de Nederlanders bevorderd; maar dit was in eenen ruimen zin
geschied, zonder iets vast te stellen, en alleenlyk op de losse verwachting van
gunstiger omstandigheden in zyn eigen Ryk. Hoe vaardig is een ydel hoofd om
kasteelen in de lucht te timmeren! Anjou verbeeldde zich terstond, dat het hem
dus aan geene magt ontbreeken zou, om niet alleen den Spaanschen Landvoogd het
hoofd te bieden, maar zelfs de Nederlanders onder 't juk te brengen.
Ondertusschen had Hendrik de III, verre van zich met den Nederlandschen Oorlog
te willen moeien, niets anders bedoeld, dan zynen Broeder gemaklyk uit het Ryk
te doen vertrekken, op dat hy daar geene onrust brouwde.
Met zulk eene uitgestrekte hoop, en zonder oordeel of ervaarenis,
aanvaardde de Hertog het roer van onze Regeering, dat zo menig stuurman reeds
tot wanhoop had gebragt. Eerlang omringden hem duizend zorgen. Zodra hy zyne
oogen opende, zag hy ze allen te gelyk, en nooit op uitkomsten bedacht geweest
zynde, wierd hy 'er van overstroomd. Onbekwaam tot staatkundige streeken, en te
zwak tot groote krygsverrichtingen, vreesde hy aan den eenen kant 's Lands
Grooten, die zynen Franschen Adel | |
| |
op eenen afstand hielden, aan
den anderen Parma en Verdugo, die hem 't spits booden, terwyl de Koning, zyn
Broeder, niet scheen te beseffen, dat men zo schielyk zynen bystand van nooden
had. De Franschen zyn hartstogtelyk; vooral, wanneer 't hunne glorie geldt. Een
Nederlander, dus te leur gesteld, zou zich in honderd bogten gekromd hebben, om
de dwaaling te verbeteren, door list of taai geduld, door nieuwe
verbindtenissen, door klagten en vertoogen, of hoe 't mogt zyn. Een Franschman
is daar te vuurig toe. Hy trotseert zonder uitstel het gevaar, om het af te
wenden, of'er in te vergaan; welk laatste daarom niet zelden zyn lot is. Dus
kweet zich de Hertog insgelyks, tot zyn uiterste verderf. Buiten staat gesteld,
om zo veel roems te behaalen als hy zocht, verbeeldde hy zich de schande zyner
aanstaande vernedering in den haatelyksten schyn. Dat denkbeeld ontstelde zynen
geest, en vervoerde hem tot het buitenspoorig besluit, van eenige voornaame
Steden met den degen in de vuist te overrompelen, en daar na zich meester te
maaken van het gansche Land. Hendrik de III. had zich nu duidelyker verklaard,
en den Staaten zynen bystand aangebooden, mits dat zy beloofden, indien zyn
Broeder zonder wettige erfgenaamen stierf, zich onder de Fransche Kroon te
zullen begeeven. Niemand luisterde naar dien voorslag; maar de Hertog dacht'er
de Staaten, zo hem de aanslag gelukte, toe te dwingen, en te gelyk zich te
wreeken van den ingebeelden hoon, hem in drie Provincien door de gemelde
voorkeur van Oranje gedaan. Hy draalde dan niet lang met de uitvoering van zyn
voorneemen, 't welk daarenboven wonder wel in den smaak zyner eerzuchtige
Landgenooten viel. Zy beschikten de onderneeming heimelyk genoeg; en 't gelukte
hun inder- | |
| |
daad zommige Steden, als
Duinkerken,
Dixmuiden, en
Dendermonde, te vermeesteren: maar de meeste
weezen hen af, zo wel als
Antwerpen, daar 't voornaamelyk op gemunt
was, en daar Oranje zich op dien tyd bevond. Antwerpen, 't welk meermaalen het
rampzalig slagtoffer van de Spaansche woede was geweest, had nu ten minsten de
voldoening van de Fransche dwinglandy te verpletten. De ongelukkige Hertog
wierd daar zelf, met al zynen Franschen Adel, door de Stedelingen uitgedreeven,
en keerde welhaast met schande naar zyn Vaderland, versteeken van alle verdere
aanspraak op het bewind, dewyl hy de voorwaarden van zyne aanstelling openlyk
geschonden had. Zyn ongeval was hierin beklaagenswaardig, dat 'er, om aan zyne
verpligtingen te voldoen, meer burgerlyke deugden vereischt wierden, dan jonge
Vorsten gemeenlyk bezitten. Men kan het niet ontkennen: de Regeering der
Nederlanden was van tyd tot tyd een wonderlyk stelzel geworden. Zy bestond uit
zo veele deelen, en was in ieder deel aan zo veele uitzonderingen onderhevig,
dat de grootste Staatsman dikwyls moest verlegen staan. Hoe zou een jong en
onervaaren Prins, en die naauwlyks de reden begreep, waarom hy ingeroepen was,
zich uit zulk een doolhof redden? Anjou was te edelmoedig, om, als de
Aartshertog Matthias, geduurig aan de hand te gaan. Zyn rampspoedig voorbeeld
kan ons leeren, dat kwaêlyk bestierde deugden zomtyds even gevaarlyk zyn als de
ondeugd zelve.
Zo veele verwarringen gingen niet ongemerkt door by Parma, die,
steeds op zyne luimen leggende, reeds eenige voornaame plaatsen, onder anderen
Doornik en
Oudenaarden, gewonnen had. Anjou had, noch
voor zyne reis naar Engeland,
Kameryk ontzet; maar de Franschen
| |
| |
wisten nooit hun voordeel te vervolgen. Parma, op alles bedacht
en afgerecht, had integendeel, zodra hy wist dat zy hier verwacht wierden, den
Waalen zulk eene vrees voor hunne mishandelingen ingeboezemd, dat dit Volk zich
blindeling op hem dacht te moeten betrouwen. 't Ging zo verre, dat zy, die by
hunne verzoening bedongen hadden, dat hy de Spaansche soldaaten zou te rugge
zenden, hem nu smeekten om tot hunne bescherming nieuwe benden uit Spanje te
ontbieden. Onnozele menschen, dien 't niet langer heugde, hoe die landaard
gewoon was met weerlooze vrienden te leeven. Terstond was Parma gereed, om aan
dat verzoek te voldoen; en 't viel den Koning, die omtrent deezen tyd meester
van Portugal geworden was, niet zwaar, hem op zyne begeerte met geld en Volk te
ondersteunen. Hy zond dan eenige duizenden zyner geoeffendste soldaaten
herwaard over, die Parma beter dan de Waalen tegen het Staatsch leger dienden.
Toen Anjou vertrokken was, vervolgde hy met dat volk zyne overwinningen, maar
verzuimde ook zyne listige handelingen niet, waartoe hem de voorspoed schooner
kans dan ooit verschafte. Hy trok Graaf van den Berg op zyne zyde; de Prins van
Chimai, Stadhouder van Vlaanderen, viel hem toe, en 't scheelde weinig of
Imbize zou hem
Gent geleverd hebben. Waarschynlyk heeft de
afgunst tegen Oranje, wegens het naderend tydpunt van zyne verheffing, mede
niet weinig geholpen, om deeze zwakke zielen daartoe te verleiden.
Inmiddels waren onze Hollanders uit een strydig beginzel mogelyk al
te gerust. Zy lieten Parma zyn voordeel vervolgen, schoon hy zich reeds tot het
beleg van
Antwerpen bereidde. Zy namen niets meer ter
harten, dan de overweegingen, hoe men best de hooge Overheid aan Oranje
| |
| |
zou opdraagen, waarin alleen de rust en zekerheid des Vaderlands
scheen te zullen bestaan. De eensgezindheid op dit stuk was evenwel niet
algemeen.
Te Amsterdam dacht men, dat zulk een
onderscheid van Regeeringsvorm, waardoor twee of drie Provincien zeer ongelyk
zouden zyn aan de overige Staaten, met welke zy vereenigd waren, onbestaanbaar
was met het eerste Lid van de Unie, volgens 't welk zy allen als tot eenen
enkelen Staat moesten verbonden blyven. In Zeeland was men noch veel traager,
en zommige Hollanders, die anders de Opdragt begunstigden, dachten evenwel, dat
men niet zonder Zeeland daartoe besluiten moest. Deeze verdeeldheid in
Staat-zaaken trok de gedachten noch verder van de belangen des oorlogs af,
hoewel de Prins, door de bezigheden, welke zy hem verschafte, geenzins
verhinderd wierd, ter beveiliginge van Antwerpen alles aan te wenden, wat in
zyn vermogen was. Doch de algemeene gunst voor deezen Weldoener des Volks
ruimde ook welhaast alle zwaarigheden uit den weg; men kwam tot het gewenschte
besluit, men beraamde de voorwaarden, waarop hy met den titel en het gezag der
Graaflykheid stond bekleed te worden, en de inhuldiging was naby. Maar ach! hoe
nietig zyn de menschelyke verwachtingen. Een oogenblik herschiep dien dageraad
des geluks in de naarste duisternis, beroofde 't lieve Vaderland eensklaps van
zyne waardste hoop, en nam de vrucht van zo veele jaaren arbeids weg. Eene
enkele euveldaad woeg tegen ontelbaare deugden in de schaal der Voorzienigheid,
als of de Hemel dus ook de besten der menschen hunne geringheid wilde doen
gevoelen. Deeze onvergelykelyke Held, zo menigmaalen vergeefs besprongen en
belaagd, wierd eindelyk het slagtoffer van | |
| |
's Vyands woede.
Balthazar Geeraards, een Bourgondiër,
doorschoot hem binnen
Delft. Dweepery en gierigheid waren de
roerzelen van dat heilloos bestaan: want de moorder, op de daad gegreepen,
bekende, dat hy door de Geestelyken met vaste hoop op de hemelsche Martelkroon,
zo hy 'er 't leven by verloor, en door Parma, met schoone beloften van 's
Konings gunst, zo hy 't gevaar ontkwam, daartoe was aangespoord.
Hoe klonk de droeve maar van dat ongeval door alle onze Gewesten.
Hoe trof het Holland bovenal, zo naauw aan den Prins verknocht, zo dier aan hem
verpligt, en altoos zo naaryverig om zyne Vaderlyke zorgen met de teêrste
liefde te beloonen? 't Valt ligter den diepen rouw, de algemeene ontsteltenis,
te beseffen, dan uit te drukken. Daar lag de hoofdzuil van den zwakken Staat!
Wie zou voortaan de Vryheid verdeedigen, de belangen van den Godsdienst
handhaaven? Wie in Staatsgeschillen de strydende gevoelens vereenigen? Wie
Parma 't hoofd bieden? 't Was uit met alle hoop op het weeren der Spaansche
Tieranny. Het gansche Land was nu een troosteloos huisgezin, 't welk zynen
Vader beweende: de trotse Vyand aanschouwde 't van buiten, met eenen dreigenden
grimlach, en bereidde zich tot de wisse wraak...! Evenwel waren de voornaamste
Heeren noch bedacht op hunnen pligt. De wanhoop verhinderde hen niet, naar hun
vermogen in den hoogsten nood te waaken, tot dat de opperste Goedheid op nieuw
de vuurige gebeden der Gemeente verhooren, en eene wenschelyke uitkomst
verleenen zou.
Met den schok deezer omwentelinge zien wy ons als tot de tweede
afdeeling van dit tydperk gebragt; en zulk eene onderscheiding kan niet
overtollig schynen, om dat zy dienstig is, om ons de Nederlandsche
Geschiedenissen met | |
| |
juister oordeel te leeren beschouwen. Wy
trachten de gesteltenis van het Volk, de oorzaaken van deszelfs opkomst, voor-
en tegenspoed, en de beginzelen van deszelfs geluk, af te leiden uit gebeurde
zaaken. Dat bestek is groot, en de keus dier zaaken niet gemaklyk. Maar schoon
wy ook in dat opzigt niet ongelukkig mogten geweest zyn, echter zal onze
redeneering noch zeer onzeker blyven, zo lang wy ons onderwerp niet van alle
zyden beschouwd hebben. In het doorloopen van zes of zeven eeuwen hebben wy
alreede gelegenheid gehad tot gewigtige aanmerkingen; maar zelden tot
zodaanige, die onmiddellyk de Republiek betroffen. Wy hebben de Nederlanders
onder veele ongelyke Heere gezien, onder ingeboorenen en uitheemschen, onder
zwakke en magtige Vorsten: maar tot noch toe altoos onder Vorsten of
uitsteekende Hoofden. Hun gedrag is doorgaans lofwaardig geweest, hoewel
zommige trekken ons ook geleerd hebben, dat zy vatbaar waren voor de
verleidingen van een luisterryk Hof, en voor de laage indrukzelen van hoofsche
staatzucht. Zy hebben in den laatsten tyd onze hoogste achting verdiend: maar
dat was onder eenen bestierder, die overal, waar hem zyn lot ook geplaatst
hadde, zo gemaklyk goede Burgers, als Alexander soldaaten, zou gevormd hebben.
't Strekt hun ontwyffelbaar tot eere, de deugden van dien grooten Man op haare
waarde te hebben geschat: doch de hooge nood, die hun dit ook afperste,
verkleint voor een zeker gedeelte deeze eer; en wie zal dat gedeelte berekenen?
Om dan over 't geheel zo weinig als mogelyk is te dwaalen, is het noodig, dat
wy de Natie, na de dood van den Prins, met dezelfde oplettendheid beschouwen,
als by zyn leven; te meer, om dat zy zich nu voor 't eerst in haar natuur- | |
| |
lyk
licht, en aan zichzelve overgelaaten, zonder Heer of Opperhoofd, vertoont. Ik
beken, dat hier het eerste voorkomen niet gunstig schynen zal. Geduurende de
voorbereidingen tot het beleg van Antwerpen, riep Mondragon, eenen misslag der
Staatschen merkende: Nu ziet men, dat de Prins van Oranje dood
is. Dit betrof den kryg: in staatzaaken zullen wy terstond het onderscheid
noch grooter vinden. Maar laaten wy zorgvuldig zyn, om uit deeze eerste
flaauwmoedigheid, door een onherstelbaar verlies veroorzaakt, geen
allernadeeligst besluit te trekken. De volgende tyden, inzonderheid de
maatregelen, door welke men de dwinglandy van Leicester verydelde, en de staat
der Nederlandsche zaaken na zyn vertrek, zouden naderhand tegen ons getuigen,
indien ons oordeel hieromtrent voorbaarig geweest waare. Ik zal kortheidshalve,
met betrekking tot dit stuk, slechts een enkel punt, doch het gewigtigste van
allen, ter beschouwinge voordraagen.
't Was van den aanvang af eene groote vraag geweest, of, en hoe
verre, men de hulp van vreemde Mogendheden moest noodig achten, om zich staande
te houden tegen de magt van Spanje? Wierd de volstrekte noodzaaklykheid hier
van erkend, zo wierd daaruit eene andere vraag gebooren: of men naamelyk zich
met genoegzaame hoop op zodaanig eene hulp zou kunnen vleien, zonder den Vorst,
wiens ondersteuning men verzocht, het Opperbewind aan te bieden, op de beste
voorwaarden, welke men zou weeten te bedingen? Dit gewigtig stuk had altyd 's
Prinsen staatkunde de meeste bezigheid verschaft. Men meende, na zyne dood,
zyne grondbeginzelen te kennen, en men achtte zich verpligt, uit eerbied voor
zyne gedachtenis, op geene andere te bou- | |
| |
wen. Maar 't schynt wel,
dat men zich noopens het eerste bedroog, en dat daarenboven het laatste,
byaldien men ook 's Prinsen waare meening getroffen had, boven de verwachting
moeilyk zou gevallen zyn. Tot het volgen van zyne maatregelen wierden immers de
bekwaamheden, welke hy alleen bezat, en geene mindere voorrechten van
achtbaarheid en algemeenen invloed, dan de zyne, vereischt; al het welk met
hem, zonder eenige voetstappen na te laaten, verdweenen was. Wat de bescherming
van vreemden betreft; uit veele handelingen van den Prins zou men besluiten,
dat hy geoordeeld had, dezelve niet te kunnen ontbeeren; hoewel zommige
vertoogen, door hem in de hachelykste omstandigheden ter vergaderinge der
Staaten gedaan, te kennen geeven dat hy alleenlyk wegens hunne traagheid, in
het opbrengen der vereischte geldsommen, van dit gevoelen was. Maar schoon hy
uit dien hoofde den weg tot handelingen altoos open heeft gehouden, zyne wyze
van zulks te doen toont duidelyk, dat hy de onderwerping aan eene vreemde
Mogendheid aanmerkte, als eene klip, welke men tot in den uitersten nood
behoorde te schuwen. Hy handelde onophoudelyk; maar hoe voorzigtig, hoe
schoorvoetende, en met welk eene fyne kunst! Duitschland, Vrankryk, en
Engeland, inzonderheid de twee laatste Ryken, wierden in geduurige onzekerheid
gehouden, wie hem eindelyk door de gewigtigste diensten tot afhangklykheid
verpligten zou, terwyl hy alleen door dat middel onafhangklyk bleef. Tot
Vrankryk scheen hy 't meest te neigen; maar by deeze voorkeure had hy geen
ander inzigt, dan de verwyderingen tusschen het Spaansche en Fransche Hof te
vergrooten; welke betrachting aan de Engelsche zyde overtollig zou geweest zyn,
| |
| |
vermits tusschen Engeland en Spanje, zo wegens het verschil van
Godsdienst als anderszins, niet de minste gemeenschap van Staatsbelangen meer
overig was. Ook belette dat onderscheid hem geenszins, met Engeland en Vrankryk
tevens te handelen, gelyk hy doorgaans deed, om aan de beide Hoven den naaryver
voedzel te geeven. Al het geen te vooren verhandeld is, aangaande 't inhaalen
van eenen uitheemschen Landvoogd, of Opperheer, bewyst wel, dat Oranje zomtyds,
geperst door eenen zamenloop van omstandigheden, waaronder de afgunst der
Grooten in de eerste plaats geteld wordt, iets aan den tyd heeft moeten
toegeeven; maar tevens, dat hy zyn groot oogmerk, om zichzelf, en de Gewesten,
welke zich op hem verlieten, tegen de willekeurige heerschappy van eenen
vreemdeling te behoeden, nooit vergeeten heeft. Het geval van Anjou doet alles
af; en 't is verwonderlyk dat de Hollanders, de Zeeuwen, en de Utrechtschen,
wien dit noch zo versch in 't geheugen leggen moest, zich niet erinnerd hebben,
met hoe veel voorzorg de schrandere Prins hunne Staaten voor de Fransche
overheersching, wat 'er ook voor het overige buiten zyne gissing gebeuren mogt,
had weeten te beveiligen. Wilde men zyn voetspoorvolgen, men moest dan ook,
gelyk hy, op de gevaaren, welke men te gemoet ging, gelet hebben. Doch dit was
onmogelyk voor een mistroostig aantal van Burgers, en onervaarene
Edellieden.
Het beste dat men onmiddellyk na de dood van den Prins beraamde, was
de aanstelling van eenen Raad van Staate, die met den jongen Maurits aan 't
hoofd, by voorraad, regeeren zou, maar in zaaken van het uiterste gewigt aan de
Staaten onderworpen zyn, welke ten minsten tweemaal 's jaars op de beschryving
van dien Raad | |
| |
zouden vergaderen. Dit was de zaak van den rechten
kant begonnen; maar zy wierd zo wel niet vervolgd. Bekwaam genoeg tot
huishoudelyke schikkingen, maar niet gesleepen op den handel der Hoven, meende
men, op het gezag van 's Prinsen gevoelens, een ontwerp te hebben gevonden, 't
welk inderdaad hemelsbreedte daarvan verschilde. Dit was, de opdragt der
Nederlandsche Provincien aan den Koning van Vrankryk, onder geringe
voorwaarden, smeekender wyze ingesteld, en met beevende handen overgeleverd. Ik
geloof niet dat in het gansche beloop der Nederlandsche Geschiedenissen iets te
vinden is, 't welk meer tot onze vernedering strekt. Wel is waar, dat eene zo
grove dwaaling by allen geenen ingang vond. Amsterdam en Monnikendam hebben 't
stuk eenigen tyd sleepende gehouden, en Gouda kantte zich tegen alle raadslagen
van dien aard, met een bondig en nadrukkelyk vertoog. Maar in zodaanige
vervoeringen ziet men zelden, dat het gezond verstand den maalstroom der
driften wederstaat. De zaak wierd doorgedreeven, en een gezantschap ten dien
einde naar Hendrik den III. afgevaardigd. Het dringend gevaar van Braband en
Vlaanderen, daar Parma dagelyks nieuwe voordeelen behaalde, had mede iets
toegebragt, om dit besluit te verhaasten, en verschoonbaar te doen schynen.
Maar, wie zou het geloofd hebben? Dat manhaftig Volk, die moedige grondleggers
van het Gemeenebest, vallen den Franschen Monarch ootmoedig te voet, en smeeken
hem, dat hy, als uit ontferming, hunne Landen voor altoos aan zyne Kroon
hechte. Zy vyzelen noch, om niet afgeslagen te worden, hunne voordeelige
gesteltenis ten hoogsten top; en, daar eene enkele Stad noch onlangs bekwaam
geweest was om de vryheid tegen 's Konings Broeder te handhaaven, bieden zy
hemzelven thans | |
| |
negentig goede Steden aan, als onderpanden der
slaavernye. Zy vergeeten de snerpende roeden der Fransche heerschzucht, zelfs
den St. Bartels nacht, zo volkomen, dat zy zich ook uit Parys de handhaaving
van den hervormden Godsdienst kunnen belooven. Onbegrypelyke blindheid! Welk
eene voldoening zou het voor Anjou niet geweest zyn, hen wegens dien omkeer met
eene tergende beleefdheid te beklaagen? Maar deeze was reeds, onder 't sleepen
der vruchtelooze handelingen over zyne verzoening, ten grave gedaald. Niet min
zeldzaam was ondertusschen het gedrag van Koning Hendrik, die deeze zo breed
uitgemeetene voordeelen van de hand wees, en de wanhoopende Nederlanders aan
hun noodlot overliet. Dit scheen zo veel te vreemder, om dat de Fransche gezant
Pruneaux, toen men in Holland over deeze opdragt raadpleegde, aldaar, met
geduurig reizen van Stad tot Stad, niets onbeproefd gelaaten had omze te
verwerven. 't Kan nuttig zyn, dat dit voorbeeld ons erinnere, hoe een Koning,
zo wel als de geringste burger, zomtyds met zichzelven strydig is. Van zommigen
wordt deeze wispeltuurigheid aan vreeze voor het gewoel der Guizes
toegeschreeven; van anderen aan zyn vadzig en zorgeloos gestel.
Wy moeten, volgens de waarschuwing, welke ik heb laaten voorafgaan,
van deeze dwaaling onzer Voorouderen niet op het ongunstigst oordeelen. Zy is
gesprooten uit liefde voor den Prins, uit droef heid over zyne dood, en uit
vuurigen yver, om begrippen, welke men te onrecht voor de zyne hield, voor de
beste te doen doorgaan. Zy moet geplaatst worden op de groote lyst van die
zwakheden, waaraan het menschelyk geslacht overal, en zonder onderscheid,
onderhevig is, en die in zichzelve noch iets lofwaardigs behelzen. Noch ééne
vernedering; en wy zullen de oude wakkerheid herbooren zien. | |
| |
In Vrankryk te leur gesteld, wendde men zich met hetzelfde oogmerk
naar Engeland, en 't gevolg was zo ongelukkig als het behoorde te zyn. Een
scherp middel wierd 'er tegen deeze kwaal vereischt; en dat gaf Elizabeth,
hoewel zy daarmede niets minder dan de geneezing bedoelde. Het wonderlyk gedrag
dier Koninginne moet in zyn geheel beschouwd worden, indien men haare
voorneemens doorgronden wil. Het doet ons beeven, wanneer wy dus gewaar
geworden, in welke gevaaren onze Republiek, door een enkelen luim van
flaauwmoedigheid, of veeleer door de eenvoudigheid des Landaards, gebragt is:
maar de uitslag bewyst metéén deeze troostelyke waarheid, dat de
scherpzinnigste Vreemdelingen bezwaarlyk tot die naauwkeurige kennis komen,
welke noodzaakelyk vereischt wordt, om een gansch Volk in het gareel te slaan.
Had zy Engelschen voorgehad, haare maatregelen zouden ontwyffelbaar aan haare
verwachting voldaan hebben. Maar noch zy, noch haare Staatsdienaars, wisten
ooit dien juisten toon te treffen, waarvan in Nederland alles afhangt, en wiens
gebrek de diepste staatkunde niet vergoeden kan. Ook was 't een groot geluk
voor ons, dat Oldenbarneveld, een der grootste Mannen van zynen tyd, het roer
in handen kreeg. Onder zyn bestier zullen wy de Nederlanders voor 't eerst in
een onbeneveld licht beschouwen. Hunne natuurlyke deugden en gebreken zullen
meer en meer ontzwachteld worden. 't Zal blyken, dat zy, al wat hun in
Staatzaaken ontbroken had, onder dien meester ligtelyk verkreegen hebben: en
wat de krygskunde betreft, zy zullen onder de standaarden van den zeeghaftigen
Maurits ook geen verachtelyk gelaat toonen. Laaten wy met de Engelsche zaaken
aanvangen. | |
| |
Elizabeth begeerde de heerschappy over de Nederlanden, of geheel
niet, ofvolstrektelyk, zonder voorwaarden, zonder bepaalingen. 't Schynt dat
zy, allang gewoon de voorrechten der Engelschen niet hoog te schatten, haar
zegel aan geene Nederlandsche dacht te moeten steeken, op dat haare eigene
onderdaanen, uit de stribbelingen, welke anders van tyd tot tyd over het
onderhouden van dezelve konden ontstaan, geen voorbeeld van wederspannigheid
mogten neemen. Dit was noch iets meer, dan de Hertog van Anjou, of de Koning
van Vrankryk, zich immer hadden ingebeeld. Tegen de zwaarigheden, welke met de
grootheid van haar ontwerp evenredig vermenigvuldigd wierden, smeedde zy eene
lange aaneenschakeling van listen, zich vleiende, zo het groot oogmerk niet
bereikt wierd, uit den mislukten aanslag ten minsten altoos aanzienlyke
voordeelen te zullen trekken. Vooreerst nam zy de magt van Filips den II. in
aanmerking. De oorlog met Spanje was onvermydelyk, zodra zy zich in het bezit
der Nederlanden zou gesteld hebben: zy wist niet, hoe verre de vermeerdering
van vermogen, welke zy uit deezen nieuwen eigendom te gemoet zag, haar tot dien
oorlog zou in staat stellen, waaromtrent zy van haare Engelsche Natie, die uit
den aard oproerig is, zo weinig als mogelyk was wilde afhangen. Zy moest van
dit stuk verzekerd zyn, en achtte 't hierom noodig, dat een getrouw Dienaar van
haare Kroon zich vooraf de grondige kennis der Nederlandsche zaaken eigen
maakte. Voldeeden zyne ontdekkingen aan de verwachting, dan was het tyd om den
taerling te werpen. Voldeedenze niet, dan bleeven 'er noch genoeg bekwaame
wegen over, om zich met Spanje te verzoenen. Zy kon in dat geval misschien als
middelaares de Vrede bewerken, en gelegen- | |
| |
heid vinden om de
Nederlanden te deelen met Filips, die haar dan noch het gerust bezit van zyn
overgebleeven aandeel zou hebben dank te weeten. Zulk een omweg gaf
daarenboven, zo men de zaaken wel bestierde, de beste middelen aan de hand, om
van de Nederlanders te verkrygen het geen zy zocht. 't Was, zeker, geene
geringe onderneeming, een Volk, dat zo veel reeds om zyne vryheid had
doorgestaan, dus voor altoos aan band te willen leggen. Had men die hoop
opgevat uit hunne deêmoedige vernedering voor den Koning van Vrankryk, men
overwoog metéén, dat deeze vernedering byna het uiterste stip bereikte, waartoe
zy immermeer zouden kunnen gebragt worden; en dat men dit uiterste, volgens het
gemelde ontwerp, noch wel eenige stappen zou moeten overschryden. Immers
voerden hunne Gezanten in Engeland ook reeds eene andere taal, dan zy in
Vrankryk hadden gevoerd, hetwelk te kennen gaf, dat zy hunnen staat niet meer
zo hoopeloos oordeelden, als by de opdragt aan Hendrik den III. Ook zou het
eene Koningin van Engeland, die ten minsten voorwendde, in haar eigen Ryk,
volgens bepaalde wetten en instellingen te regeeren, geenszins betaamd hebben,
dat zy over haare ongelukkige Nabuuren openlyk eene onbepaalde heerschappy
gezocht had. De zaaken moesten dan, als van zelfs, tot zulk een verval komen,
dat onze Nederlanders, onder elkanderen verdeeld, en in de uiterste verwarring
gedompeld, geen ander middel tot hunne redding overig vonden, dan eene
volkomene onderwerping aan de Koningin, die eindelyk zulk een volstrekt gezag,
als onwillig, en niet dan op het lang en vuurig smeeken der wanhoopige
Gemeente, zou aanvaarden. Alle deeze inzigten hingen wonder wel aaneen: maar
bovenal kwam het op de | |
| |
verkiezing aan van een bekwaam werktuig,
van eenen gunsteling, haar vertrouwen waardig, die, als haar stedehouder,
herwaard gezonden, en in schyn niets bedoelende dan de bescherming der Landen,
heimelyk volgens de begeerte van zyne Meesteres zich toeleide op de vereischte
kundigheden, om 'er naderhand al het misbruik van te maaken, dat in de
oogmerken van zyne zending opgeslooten was.
De Koningin toonde zich dan terstond afkeerig van de voorslagen der
Nederlandsche Gezanten. Zy verwaardigde zich naauwlyks naar de aanbieding der
Opperheerschappye te luisteren: zy weigerde ook de altoosduurende bescherming
deezer Landen, welke men toen van haar hoopte te verwerven. Maar eindelyk
bewilligde zy in eenen bepaalden onderstand, zolang de oorlog duuren zou. Zy
verpligtte zich dus tot het onderhouden van zesduizend Man, onder eenen
Engelschen Overste, haaren stedehouder. De kosten, hiertoe verschooten, zouden
haar, na 't sluiten van den Vrede, binnen vyf jaaren moeten vergoed worden, en
ondertusschen moest men eenige Steden, te bezetten met Engelsch krygsvolk boven
de gemelde hulpbenden, aan haar verpanden. Zy bedong daarenboven verscheidene
andere punten, die ook het Staatsbestier aangingen, als onder anderen het recht
van twee haarer Onderdaanen in den Raad van Staate te stellen. Zy gaf het
bewind van deeze zaaken aan den
Graaf van Leicester, en voorzag hem in 't
openbaar van geene andere bevelen, dan die uit waare en belangelooze
genegenheid scheenen te vloeien; maar zyn heimelyk berichtschrift, waarvan de
Gezanten welhaast den zaakelyken inhoud magtig wierden, was van een geheel
anderen aard. Het behelsde reeds onder de voornaamste punten den last, om
| |
| |
naauwkeurig onderzoek te doen, of het vermogen der Staaten zo
groot waare, dat zy met hunne eigene middelen konden beschermd worden. Zyn
gedrag doelde van den aanvang af op dat wit; maar zo onbewimpeld, en met zo
weinig voorzigtigheid, dat dit alleen, al had men niets meer geweeten, genoeg
zou geweest zyn, om de oogen der verstandigen te openen. Al het nut, 't welk hy
de Republiek toebragt, bestond in eenige weinige krygsbedryven, die echter niet
lang daarna, toen zyne Engelschen in Gelderland en Overyssel met den vyand te
zamenspanden, van grooter schade gevolgd wierden. Daartegen bragt hy alle
staatzaaken in de uiterste verwarring, zaaide geduurig verdeeldheid onder de
Provincien, omze tegen elkanderen aan te hitsen, gaf een iegelyk, die misnoegd
of kwaêlykgezind was, greetig gehoor, en versterkte zynen aanhang, tot spyt van
den Hollandschen Adel, met Brabanders en Vlaamingen. De Godsdienst, het
allerteêrste punt, wierd mede in 't spel gebragt. Veele geestelyke yveraars,
tegen de Overheden gekant, wegens de noodige bepaalingen op hun kerkelyk gezag,
en misschien voorgenomen hebbende zich hier zo noodzaakelyk in het
staatsbestier te maaken, als de Bisschoppen in 't Engelsche waren, stonden hem
ten dienst, om, zo wel van den Predikstoel, als in byzondere zamenkomsten,
tweedragt en oproer te kraaien. Wie zou gedacht hebben, dat de hervormde
Godsdienst, noch kort te vooren de sterkste steun der Vryheid, zo schielyk kon
misbruikt worden, om het werktuig der buitenspoorigste heerschzucht te zyn?
Leicester was geveinsd, listig, wraakgierig, en ruim genoeg van
geweeten, om een gevaarlyk Staatsdienaar te zyn, 't welk hy echter niet was.
Het ontbrak hem aan geduld, | |
| |
aan voorzigtigheid, en aan veele
andere daartoe vereischte hoedaanigheden. Hy bezat niets van die inneemende
beschaafdheid, waarachter de ondeugden veilig schuilen, en die dikwyls de Deugd
zelve doet verlegen staan. Hy was trots, maar zonder achtbaarheid; en zomtyds
gemeenzaam willende zyn, gelyk dat onder de Nederlanders noodzaakelyk is,
verviel hy tot laagheid. Hy had moeds genoeg om gevaarlyke aanslagen te
smeeden, maar hy wist ze nooit vooraf te bereiden: mislukten ze, zo had hy
niets in gereedheid, geene uitvlugten, geene bewimpelingen, noch kleuren,
waaraan het schrandere verleiders zelden ontbreekt, om zich te dekken tegen het
verwyt der beleedigde partye. Dikwyls zag men hem in zulk een geval zyne
toevlugt tot armhartige logentaal neemen, en bevelen, die men hem, met zyne
eigene hand ondertekend, vertoonen kon, met dieren eede verloochenen. Plegtig
zyn woord te geeven, en het 's anderendaags openlyk te breeken, was een spel
daar hy zich nooit aan kreunde. En schoon het zeker is, dat een Dwingeland de
deugden, welke hy onderdrukken wil, niet alleen moet kennen, maar ook by
nabootsing weeten te vertoonen, schynt Leicester niet eens te hebben begreepen,
van hoe veel belang het is voor een Opperhoofd, dat hy ten minsten gehouden
worde voor eenen Man van eere. Hy was in de Regeering juist hetzelfde, dat in
den oorlog een partyganger of vrybuiter is, altoos vaardig tot verrassende
aanslagen, maar onbekwaam tot zaaken van omslag, en nasleep. Dit was het dat
hem, na dat hy veel verwarring in deeze Landen veroorzaakt had, tot de
buitenspoorige gedachten vervoerde, om zich met geweld meester te maaken van
eenige voornaame Hollandsche steden. Het ongelukkig voorbeeld van Anjou
schrikte hem geenszins af: trouwens, | |
| |
hy was de man niet, om zelfs
uit zyne eigene misslagen wyzer te worden, 't welk buiten tegenspraak een blyk
van gering verstand is. De Natuur brengt enkele menschen voort, die bekwaamer
zyn, en tevens meer lust hebben, om af te breeken, dan om te bouwen. Eene
andere soort is 'er, van zulken, die zelfs hun eigen werk, eer 't half
voltrokken is, door ontydige drift in duigen slaan. Leicester had met beiden
eenige overeenkomst; met de laatsten de meeste. 't Schynt vreemd, dat de
Koningin, die met zo veel schranderheid haar ontwerp had gesmeed, geen
bekwaamer man tot deszelfs uitvoering heeft weeten te kiezen. Maar hy was haar
gunsteling, en verborg, naar 't schynt, ten Hove zyne aanstootelykste gebreken.
Of heeft Elizabeth ook gedacht, dat die ruwe fierheid, welke hem eigen was,
best geschikt waare, om de zachtheid en eenvoudigheid van onzen landaard te
kreuken? Mogelyk ja. 't Zal ons nu lusten, de handelingen deezer beide
Persoonaadjen, met betrekking tot ons Vaderland, in klaarder licht te zien.
Deeze bespiegeling zal byna de merkwaardigste van myne geringe verhandeling
zyn, om dat 'er naauwlyks eenig punt binnen myn bestek valt, waaruit zo veele
algemeene waarheden, tot het oogmerk dienstig, af te leiden zyn. Wy hebben onze
Nederlanders, onder 't geleide van eenen Beschermengel, tegen de Spanjaarden en
Franschen in 't harnas gezien: nu zullen wy hen, zonder of iemands hulp of
raad, tegen de Engelschen, die men gemeenlyk voor de beste Denkers houdt, zien
worstelen. De beroerten en onheilen van dien tyd kunnen ons leeren, wat 'er te
vreezen staê, wanneer zy kwâelyk bestierd worden. De tegenstand der besten
onderrechte ons daarentegen van de noodige hulpmiddelen in het gedreigde
gevaar. Eene Natie is door- | |
| |
gaans sterk genoeg, wanneer zy braave
Mannen heeft, die haar zwak, hoedaanig dat ook zy, grondig verstaan.
Zodra Leicester in Holland kwam, wierd hem de algemeene Landvoogdy
door de vereenigde Staaten van zelfs aangebooden. Een schoon begin om zynen
heerschzuchtigen geest te streelen: maar 't geen 'er was voorafgegaan, toen hy
noch in Engeland vertoefde, maatigde niet weinig dat genoegen. Het
Stadhouderschap van Holland en Zeeland was den jongen
Graaf Maurits opgedraagen, en men had hem
verzocht, den titel van Prins van Oranje te willen voeren,
waartoe hy, onaangezien zyn oudste Broeder noch leefde, gerechtigd scheen.
Oldenbarneveld, die deeze opdragt had aangeraaden, bereidde zich dus, om ten
aanzien van Leicester dezelfde voorzorgen in 't oog te houden, waarby Willem de
I. zich tegen Anjou zo wel had bevonden. Dit wierd in Engeland zo klaar
gemerkt, dat Leicester zelf niet naliet, zich daarover misnoegd te toonen.
Inzonderheid stiet hem de titel van Prins, waardoor Maurits
in rang en aanzien zelfs boven hem scheen verheven te worden. Maar noopens het
bewind der Regeeringe toonde hy straks, by het aanvaarden der Opperlandvoogdye,
dat hy, in weêrwil van alle hinderpaalen, om geene middelen ter uitbreidinge
van zyn gezag bekommerd was. Met veel moeite verwierf men zyne toestemming, om
eenen Raad van Staate nevens hem te stellen; en zulks geschiedde niet dan onder
belofte, dat het Berichtschrift van deezen Raad, schoon in alles naar zyne
zinlykheid ingericht, alleenlyk gelden zou tegen deszelfs leden, zonder hem,
aan 't hoofd van allen, tot de geringste bepaaling te verpligten. Inmiddels
stond hy toe, dat men een zeker getal van Per- | |
| |
soonen benoemde,
waaruit hy deeze Leden kiezen zou, maar noemde evenwel vooraf eenigen, welke
men niet mogt uitsluiten. De Staaten maakten zich misschien schuldig aan eene
toegeevendheid, die zyne heerschzucht te veel moeds gaf; maar zo veel te beter
leerden zy hem kennen: zy bespiedden zyn gedrag, om tegen de gevolgen op hunne
hoede te zyn. Dit blykt terstond uit de omzigtigheid, waarmede de voorwaarden
van zyne aanstelling uitgedrukt wierden; en noch meer uit de zorg, die men
droeg, om van tyd tot tyd aan te wyzen, hoe dezelve konden verstaan worden,
wanneer men in zyn bestier geen genoegen nam. Hy wierd, by voorbeeld, tot
Opperlandvoogd verkooren, om te regeeren volgens de wettige gewoonten der tyden
van Keizer Karel den V; 't geen heerlyk in zyne ooren klonk, wegens zyne hooge
verbeelding van het gezag, 't welk deeze Vorst, en deszelfs Landvoogden onder
hem, gevoerd hadden. Volgens dit begrip dacht hy dan, aan geenerleie
bepaalingen, behalve die van zyne Koningin, onderhevig te zyn: maar toen het
tyd was, deed men hem klaar genoeg zien, dat door de gemelde uitdrukking
onmiddellyk eene Oppermagt boven hem ondersteld wierd, welke, te vooren by den
Keizer, als Graaf, geweest zynde, nu alleen by de Staaten moest gezocht worden.
Doch 't geen men reeds in den eersten opslag aan Elizabeth schreef, noopens de
volstrekte magt, zo wel over zaaken van Regeering, als over krygsverrichtingen,
aan Leicester opgedraagen, is noch merkwaardiger, om dat het in meer dan één
opzigt haare loosheid verkloekte. De Koningin, die buiten twyffel verheugd was
over zyne bevordering, geliet zich echter, als of 't haar mishaagde, dat men
bniten haare bewilliging dat besluit genomen had: ja zy | |
| |
gaf voor,
op Leicester zeer misnoegd te zyn, wegens het aanvaarden der Landvoogdye; als
of zy vreesde, dat zulks tot een middel kon strekken om haar aan de
Nederlandsche belangen naauwer te verbinden, dan zy wenschte. De Staaten
ontschuldigden zich op haare klagten met dit antwoord, dat zyne volstrekte magt
niet verder moest verstaan worden, dan noodig waare, om den algemeenen
Landvoogd te onderscheiden van de byzondere Stadhouders der Provincien. Zy
liepen 't stuk der burgerlyke Regeering ongerept voorby, en verklaarden, vlak
tegen de letter van het Verdrag, dat deeze magt zich ook niet verder uitstrekte
dan tot het bewind des oorlogs; willende naar allen schyn te kennen geeven, dat
's Lands wettige gewoonten, in het verdrag gemeld, van zelfs eene genoegzaame
uitzondering op zyn gezag, in de burgerlyke Regeering, aan de hand gaven. Vry
zwak, ik beken het, maar geestig genoeg, vermits het ongenoegen der Koninginne
niet natuurlyk scheen, en hierdoor sterk vermoeden gaf, dat zy zich, zonder
deeze beleefde waarschuwing, te veel van haaren invloed op de Nederlandsche
zaaken zou beloofd hebben. De Landvoogd, op verre na zo doorsleepen niet als
zyne Koningin, begreep niets van deeze geheimenissen; maar zodra hy begon te
toonen, dat hem 't naspooren van 's Lands middelen ernst was, leerde de
ondervinding hem, dat men, voornaamelyk in Holland, zynen geweldigen geest
werks genoeg verschaffen zou. Die ontdekking vertraagde zynen yver niet, maar
was veeleer een prikkel om de roekelooze uitvoering van zyn voorneemen te
verhaasten. Aan de maatregelen, welke hy nam, mogen verscheide trekken van het
voorgesteld afbeeldzel getoetst worden. Hy begreep de noodzaaklykheid van
listige handelingen wel; hy wist dat | |
| |
men verdeelen moest om te heerschen; maar zyne
listen wierden kwâelyk aangelegd, en de verdeeldheden, welke hy brouwde,
bragten hem ten val. 't Ging hem als onervaaren krygslieden, die dikwyls door
hun eigen geweer jammerlyk beschadigd worden.
In plaats van de Hollanders door eenen minzaamen omgang in te
neemen, en door het voorstaan hunner byzondere belangen op zyne zyde te lokken,
't welk een iegelyk, behalve Leicester, zou beproefd hebben, zocht hy
integendeel zynen voornaamsten aanhang ter zyden af, in de andere Provincien;
met oogmerk om vervolgens, door dat middel, den invloed der Hollandsche Steden
op de Regeering in 't algemeen te stremmen. Tusschen Holland en Utrecht broeide
op dien tyd eenig ongenoegen, wegens den uitvoer van Mondbehoeften, dien de
Amsterdammers onverhinderd wenschten te houden, tegen het gevoelen der
Utrechtschen, welke, zonder zich over de algemeene belangen van den Koophandel
te bekommeren, door het verbieden van den uitvoer, het vyandlyk leger tot
hongersnood wilden gebragt zien. Niets gereeder voor den Graaf, dan in dit
smeulend vuur te blaazen. Hy begeeft zich naar Utrecht, wint 'er grooten
aanhang onder de woeligste burgers, mengt kerkelyke en waereldlyke geschillen
onderéén, en wroet zolang, tot dat het hem gelukt de Regeering te onderkruipen;
waarna de gansche Provincie hem toevalt, om blindeling op de genade van eenige
vreemdelingen, door hem aan 't roer gesteld, te dryven. Ondertusschen had hy
reeds een Plakaat op de Zeevaart uitgegeeven, waarby de Hollandsche Koophandel
ten hoogsten belemmerd wierd, maar 't welk groote voldoening gaf aan de
Utrechtschen, die zich eerlang door zyne gunstelingen in alles lieten
bestieren. Wat men hem te- | |
| |
genwierp, 't was ydel: hy hoorde niemand
dan zyne vleiers, en onder deezen maakten ook de Predikanten geene geringe
vertooning. Binnen korte dagen wierd men in Holland de besmetting gewaar van
het vergif, 't welk zy verspreidden. Overal daverden de Predikstoelen van klagt
op klagt, niet alleen over zorgeloosheid op het handhaaven van den zuiveren
hervormden Godsdienst, maar ook wel degelyk over het slecht bestier der
Staatzaaken. 't Land zou verlooren gaan, zo men op dien voet volhardde: maar
Leicester was de Godsheld, de Gideon, die alle misbruiken moest herstellen, die
veel beter dan voorheen Prins Willem de belangen der Kerke ter harten nam, en
op wien alleen de hoop van het kwynend Vaderland gevest was. Hierdoor
aangemoedigd, en om deeze zo getrouwe vrienden op zyne beurt noch verder aan te
moedigen, beriep hy, op zyn eigen gezag, eene Kerkvergadering, of Synode, welke alle drie jaaren stond hervat te worden. Onze
jaarlyksche Synoden, waarschynlyk uit deeze instelling gesprooten, strekken tot
bewys, dat een ongezonde wortel zomtyds goede looten schiet. Op de gemelde
Vergadering wierd onder anderen eene Kerkenorde beraamd, naar welke men zich in
de vereenigde Gewesten alom zou hebben te schikken. Zy moest voornaamelyk
dienen om alle verschil over geestelyk en waereldlyk recht, met betrekking tot
Kerkelyke zaaken, te beslechten; en was, gelyk men denken kan, zeer geschikt om
de onafhangklykheid der Geestelyken te bevorderen. Al dit werk hadden de
Staaten, zo 't scheen, met lydzaame oogen aangezien: maar toen deeze kerkenorde
zou bekrachtigd worden door de toestemming der voornaamste Steden, wist men 'er
overal zo veele uitzonderingen op te vinden, dat haare uitwerking | |
| |
byna geheel verydeld wierd. Dordrecht, namaals door zyne Nationaale Synode zo
vermaard geworden, was de eenige Hollandsche Stad, die zich aan de besluiten
van deeze Kervergadering met volle gehoorzaamheid onderwierp.
Dat de Graaf van Leicester het gevaar van nieuwigheden in te voeren
geenszins begreep, blykt zeer klaar uit de menigte der nieuwigheden, welke hy
zo kort op elkanderen liet volgen. Zyne eerste was geweest het oprechten van
eene Munt te Amsterdam, tegen den zin der Staaten, en vooral der Stad
Dordrecht, die zich onder de Hollandsche Steden een uitsluitend recht van
munten toeëigende. Dit kon hem nochthans gediend hebben om de Amsterdammers aan
zyn snoer te krygen; maar hy zocht iets anders. 't Geld, dat hy 'er liet slaan,
moest het wapen van Engeland voeren, om den Staaten hunne afhangklykheid onder
't oogte brengen, en wierd verre boven de waarde uitgegeeven; niet, gelyk men
verwachtte, ten nutte van de gemeene kas, maar alleenlyk om met dit afgekneveld
voordeel zommige persoonen, welker gunst hy koopen wilde, te verryken.
Onmiddellyk hierop was het reeds gemelde Plakaat op de Zeevaart gevolgd,
waaromtrent noch deeze byzonderheid in aanmerking komt, dat hy niet alleen den
Ingezetenen, maar zelfs allen Vreemdelingen, hoe genaamd, op eene belachelyke
wyze verbood, den Vyand met eenigen toevoer van waaren te ondersteunen; als of
hy niet alleen gansch Nederland, maar ook Denemarken, Zweeden, ja de gansche
Oostzee, aan zyn eigendunkelyk gezag wilde onderwerpen. De Kerkenorde, waar van
ook reeds gesprooken is, was de derde nieuwigheid: maar de vierde, welke het
instellen van eene nieuwe Re- | |
| |
kenkamer betrof, was de vreemdste en
gevaarlykste. De bezigheid van deeze Kamer zou voornaamelyk bestaan in het
naspooren van allerleîe misbruiken, noopens den uitvoer van Koopwaaren, in het
Plakaat op de Zeevaart verbooden; en in het voorkomen van verderen sluikhandel,
of zogenaamde Lorrendraaiery. Ten dien einde zou men van alle
Ontfangers der Geleigelden en tollen strenge rekening vorderen, en alle
Kooplieden noodzaaken hunne boeken daartegenover open te leggen, om het
allerminste, dat ter kwaader trouwe gehandeld waare, te ontdekken, en den
overtreeder door eene zwaare geldboete te straffen.
't Was klaar dat deeze laatste instelling onnoemelyke belemmeringen
in den Koophandel moest baaren: maar de Landvoogd, door kwaaden raad verblind,
vlamde te zeer op de groote voordeelen, welke men hem hieruit beloofde, om naar
eenige tegenwerpingen te luisteren. Jakob Reingoud, een doorsleepen huichelaar,
doch wiens oneerlyk gemoed uit voorgaande stukken bekend was, en die, na dat hy
den Roomschen Godsdienst verlaaten had, om Leicester te behaagen, zich door hem
tot het voornaamste werktuig der Utrechtsche beroerten gebruiken liet, had hem
dit ontwerp smaakelyk gemaakt. Die zelfde stookebrand had te vooren in Braband
een diergelyk voorstel aan Requezens gedaan, die 'er te veel zwaarigheden in
vond. Maar Leicester vond 'er thans geene zwaarigheid in, dat hy den Spanjaard
in dwinglandy scheen voorby te streeven. Hy dreef de zaak in den Raad van
Staate door, in weêrwil van alle tegenspraak; en stelde Reingoud tot
schatmeester aan. Doch toen men hem Kommiezen zou toevoegen, om in de
Hollandsche Steden de uitvoering zyner bevelen te handhaaven, haperde 't werk,
door den tegenstand van | |
| |
het Volk, en de schynbaare
onverschilligheid der Overheden. Op dezelfde wyze vond by zich bedroogen in het
afschaffen der Vrywaaringen ten platten lande. Zyne strengste geboden wierden
eerlang openlyk in den wind geslagen; en by gedoogde 't, zonder te beseffen hoe
veel zyne achtbaarheid daarby verloor. Zeker, zulk een stapel van nieuwe
Wetten, tegen dank en buiten overleg der Staaten ingevoerd, had ten minsten
eenigzins aanneemelyk moeten gemaakt worden, door de bekooringen van een heusch
gedrag in den dagelykschen wandel, zo wel als door voorzigtigheid, om in zaaken
van minder belang niemand te kwetsen. Noch het een, noch het ander, scheen
Leicesters aandacht waardig. De misslagen, welke hy ook in deeze opzigten dag
op dag beging, zouden ons, indien wy 'er op wilden stilstaan, eene onaangename
bezigheid verschaffen. Men wil, zelfs in de beschouwing der Geschiedenissen,
welker hoogste doel de waarheid is, de tafereelen van deftigheid en Deugd
liever uitvoerig, en de tegenoverstaande wat luchtiger geschilderd zien: hoewel
deeze laatste, 't geen beklaaglyk is, gemeenlyk tot de menschelyke Natuur de
naaste betrekking hebben.
Eerlang twyffelde niemand meer of de Landvoogd zou in Holland
dezelfde middelen werkstellig maaken, waardoor hy de magt bekomen had, om de
Utrechtsche Regeering op zynen duim te draaien. Eenige voornaame Heeren op
zynen wenk uit het Sticht gebannen, Paulus Buis, geweezen Advokaat van Holland,
binnen Utrecht in hechtenis genomeu, zelfs Oldenbarneveld, die op deezen tyd
dat Ampt bekleedde, naar allen schyn ten zelfden einde derwaard gelokt, hoewel
vruchteloos, verrieden zyne onbepaalde heerschzucht naakt en klaar. Noch
grooter ongenoegen gaf het, dat hy telkens, wanneer men | |
| |
iets
tegen de belangen van Holland ontwierp, de Hollandsche Gemagtigden onder 't een
of 't ander voorwendzel uit den Raad van Staate wist te verzenden; tot dat zy
van de Staaten hunner Provincie uit drukkelyken last ontfingen, om zulke
bevelen niet meer te gehoorzaamen.
Men oordeelde dan eindelyk dat de maat vervuld, en de tyd gebooren
was, om zich met ernst daartegen te kanten. Naauwlyks had hy zich, op het
naderen van den winter, naar den Haage begeeven, of men nam die gelegenheid
waar, om alle bezwaarnissen te gelyk tegen hem in te brengen. De bezadigdheid,
ik mag wel zeggen, de kieschheid, welke men hierby in 't oog hield, is
merkwaardig. Beleefdheden, eerbewyzen, pligtpleegingen: niets ontbrak 'er, wat
men aan zynen rang verschuldigd schynen mogt. Men ging noch verder. Men deedt
hem een aanzienlyk geschenk, zynde een zilveren vergulden kop, ter waarde van
negenduizend guldens, ten bewyze dat men ook tegen zyne persoon niets haatelyks
in den zin had. Dit onthaal moest ontwyffelbaar den ruwen Engelschman, gewoon
met vloeken en zweeren alles af te doen, op het diepste vernederen, zo hy maar
eenige edelmoedigheid bezat. Het maakte hem ook inderdaad gedwee; en zulks had
men zodra niet gemerkt, of men kwam tot het inleveren van een Vertoog, waarin
drie Provincien, Holland, Zeeland, en Vriesland, haare klagten eenpaarig
verhieven. De Advokaat
Oldenbarneveld, en eenige andere Heeren
nevens hem, wierden benoemd, om nader met den Graaf in gesprek te treeden. Door
deeze onderhandeling leerde hy voor 't eerst rechtschapene Nederlanders kennen.
Zy spraken dingtaal met een zachtzinnig gemoed. Zy poogden meer te onderrechten
dan te bestraffen. Hunne lessen dienden niet alleen om zyn verstand te
verlichten, | |
| |
maar ook ter verbeteringe van zyn gemoed, indien dit
laatste mogelyk geweest waare. Waarschynlyk zou Leicester ook, schoon hy met
toegeevendheid scheen te luisteren, hierdoor niet veel wyzer geworden zyn, zo
men zich van der Staaten zyde minder hartig in daaden dan in woorden getoond
had. Hunne wakkerheid ontrukte hem den steun van twee voornaame helpers,
Reingoud en Prounink. De oproerige aanslagen van den eersten wierden ontdekt en
beweezen, door het gevangen neemen van eenen huurling, by wien men veele zyner
papieren vond: hy zelf wierd ook in hechtenis genomen, en de Graaf kon
naauwlyks verhinderen dat men zyn geding opmaakte. Niet lang daarna by
oogluiking zyne vryheid bekomen hebbende, vertrok hy naar Brussel, en nam daar
op nieuw den Roomschen Godsdienst aan. Prounink, door Leicester in de
Utrechtsche Regeering gedrongen, en tot Burgermeester aangesteld, hoewel hy een
Brabander was, en uit dien hoofde niet verkiesbaar, wierd uit die Provincie ter
Vergaderinge der algemeene Staaten afgevaardigd: maar toen hy 'er verscheen,
weigerde men hem te erkennen, als zynde met geen wettig gezag bekleed; en hoe
de Graaf voor hem yverde, hy moest gedoogen dat deeze gunsteling onverrichter
zaake vertrok. Terstond riep de Utrechtsche Vroedschap haare overige
Gemagtigden ter zelfde Vergaderinge, uit belgzucht, insgelyks te rugge: maar
die gehoorzaamden niet. Het geval van Prounink, zo smaadelyk voor de gansche
Vroedschap, waarvan hy 't hoofd was, als voor hemzelven, wekte de twee overige
Leden der Regeeringe op, om het verlooren evenwigt in weêrwil van den Graaf te
herstellen. Deeze waren de Edelen, en de Gekoorenen, welke laatsten men wegens
de hervorming, | |
| |
in plaats van de Geestelykheid, aldaar had
aangesteld, en op welker afschaffing de vrienden van den Graaf reeds sterk
hadden aangedrongen. Deeze twee Leden vereenigden zich dan tegen de Vroedschap,
die het derde uitmaakte, en gebooden de Gemagtigden hunner Provincie niet
alleen ter Vergaderinge hunne zitting te vervolgen, maar ook de herstelling der
geschondene wetten en voorrechten naar hun vermogen aldaar te bevorderen.
De Graaf, tot in 't hart gevoelig van zulke neepen, zag dus dat hy
op eenen staf van riet vertrouwde, die hem de hand doorbooren zou. Hy besloot
daarop zich voor eene poos naar Engeland te begeeven, van waar hy, door den
invloed zyner brieven, met minder gevaar hetzelfde, of meer, dacht te kunnen
uitwerken. Ook scheen het gewigt der zaake wel te vereischen, dat hy over de
verdere uitvoering van zynen last mondeling met de Koningin raadpleegde. 't
Voorwendzel van deeze reize was, dat zyne tegenwoordigheid in het Parlement de
Nederlandsche belangen aldaar ondersteunen moest: het wierd, na wat
tegenstreevens, met eene heusche goedkeuring van de zyde der Staaten vereerd,
en men repte, na dat zyn vertrek was vastgesteld, van geen ongenoegen meer.
Zelfs toonden de Staaten van Holland en Zeeland zich niet afkeerig van eenen
voorslag, hun door den Graaf gedaan, om, benevens Utrecht en andere Provincien,
nochmaal de Opperheerschappy aan de Koningin op te draagen; hoewel zy
verklaarden, dat zulks niet dan onder billyke voorwaarden behoorde te
geschieden, en dat eene onbepaalde opdragt zonder voorwaarden, door Gelderland,
Utrecht, Overyssel, en Vriesland, reeds voorgenomen, niet hooger dan voor een
oproerig bestaan te houden was. Zy hadden inderdaad die stuk reeds buiten
| |
| |
zyne kennis overwoogen, en eene Bezending naar Engeland ten dien
einde vastgesteld. Doch vermits veele Hollandsche Steden dit echter af keurden,
is het waarschynlyk dat de schranderste dienaars van den Staat alleenlyk hunne
toestemming gaven, uit vaste verzekering dat men nimmer met de Koningin,
aangaande de billyke voorwaarden der Opdragt, zou kunnen overeenkomen. Men
beraamde dan ook de nadere schikkingen tot dat Gezantschap met den Graaf, die
hier de Hollanders door een listig voorstel dacht te verkloeken, begeerende dat
zy Prins Maurits aan 't hoofd van hetzelve stelden. De voorzigtigheid van
Oldenbarneveld bewaarde toen den jongen Stadhouder voor een lot, dat misschien
weinig beter zou geweest zyn, dan 't geen zynen Broeder in Spanje te beurt
gevallen was. Kort op het vertrek van Leicester naar Engeland volgde de
Bezending, zonder den Prins; en indien zy inderdaad, volgens het straks
voorgestelde gevoelen, slechts eene greep van staatkunde ten doel had, kan men
zeggen dat zy aan de verwachting van haare Meesters voldeed. Geen bekwaamer
middel kon 'er zyn, om binnen 's Lands de ongeruste gemoederen te paaien,
voorts de heimelyke gevoelens der Koninginne uit te lokken, een omstandig
verslag van Leicesters verrichtingen aan haar te doen, en ten minsten te
beletten dat hy haar door schynredenen tot zyne verschooning misleidde.
Maar naauwlyks was Leicester in zee gesteeken, of men leerde hem uit
een nieuw blyk van geveinsdheid noch al nader kennen. Hy had by zyn afscheid
het bewind der burgerlyke Regeering, en des oorlogs te Lande, aan den Raad van
Staate gesteld, maar op dendelfden dag heimelyk een geschrift ondertekend, het
| |
| |
welk zo veele bepaalingen insloot, dat 'er slechts eenige schaduw
van gezag voor deezen Raad overbleef. Dit kwam onmiddellyk na zyn vertrek te
voorschyn, en baarde eene algemeene verwondering. Het stelde geenerleie
schikkingen vry, dan die wegens de onzekerheden van het geval onmogelyk konden
bepaald worden: zelfs de begeeving van hooge krygsampten niet verder dan by
voorraad. Het behelsde ook onder anderen eene nette lyst van alle plaatsen, die
de Graaf met Engelsch krygsvolk wilde bezet houden, onderscheidende tevens wel
zorgvuldig de Engelschen, welke de Koningin betaalde, van de geenen die de
Staat op eigene kosten onderhield. Meer en meer wierden een iegelyk hierdoor de
oogen geopend. Men erinnerde zich dat hy noch korts de werving van zes duizend
Hoogduitschen, waartoe de penningen reeds verzameld waren, listig had te leur
gesteld. Men vergeleek zulke trekken met elkanderen, men trok 'er de
onaangenaamste voorspellingen uit, en echter dacht men noch te gunstig. Dat
bleek toen Stanlei straks daarna Deventer aan den Spanjaard leverde; Stanlei,
die by Leicester zo hoog in achting stond, dat hy hem eens tot algemeenen
Veldheer had voorgesteld. York, een ander Engelschman, volgde zyn voorbeeld te
Zutfen; en 't Engelsch krygsvolk kwam overal met zo veel moedwil op de been,
dat zelfs een gedeelte zich onderwond uit Gelderland tot in het hart van
Holland te gaan rooven en plonderen.
Ondertusschen ontfing de Koningin onze Gezanten op eenen toon, die
klaar bewees, dat zy de algemeene Staaten door vreeze ter volkomene
onderwerping dacht te brengen. Zy bevestigde hierdoor opzettelyk een verregaand
vermoeden, 't welk men uit de gemelde ongeregeldheden had opgevat; maar
| |
| |
de uitwerking, welke zy 'er van verwacht had, slaagde zo gelukkig
niet. Te weeten, tusschen het Engelsche en het Spaansche Hof waren eenige looze
Vredehandelingen aangevangen, welke van de Nederlanders, ten deele door
schranderheid, ten deele by geval, ontdekt zynde, voor ernstig wierden
opgenomen, en op het eenen diepen indruk maakten, als of 'er reeds eene
verdeeling hunner Landen tusschen Filips en Elizabeth op het tapyt waare. Haar
inzigt was, dien argwaan heimelyk te voeden, en 'er zich openlyk van te
beklaagen, terwyl zy met hooge woorden betuigde niets diergelyks in den zin te
hebben. De verdeeling der Nederlanden met Filips kon inderdaad noch niet in
haar ontwerp vallen, dewyl die voor haar altoos nadeelig moest zyn in
vergelyking van de aangeboodene opdragt der volle Heerschappye onder billyke
voorwaarden; maar zy verbeeldde zich dat men in Nederland, uit losse vreeze
voor zulk een lot, welhaast zou besluiten, haar de onbepaalde Heerschappy,
welke zy van den aanvang af alleen gezocht had, op te draagen. Het wangedrag
van Leicester en de overige Engelschen, hier te Lande, was zeer geschikt om die
vrees te voeden, en wierd ook daarom van de Koningin niet behoorlyk afgekeurd,
maar veeleer verschoond, met zwaare klagten over de Nederlanders, die haars
oordeels geen zachter bestier verdiend hadden. Fyn genoeg, zeker; of liever al
te fyn, dewyl zo veele kunstenaaryen nergens toe dienden, dan om alles in rook
te doen verdwynen. Het denkbeeld van opgeofferd te worden aan Spanje, baarde
hier verontwaardiging in plaats van vreeze. Dat men eene Vrouw, om niet van
haar verraaden te worden, aanbidden zoude, zulks wierd aangemerkt als eene
laagheid, waartoe men | |
| |
nooit vervallen moest; en de billyke afkeer
van haare arglistigheden was oorzaak dat voortaan de Engelsche hulp by veelen
gehouden wierd voor een geneesmiddel, 't welk de kwaal in scherpheid verre te
boven ging. De algemeene Staaten hadden Leicester, straks na het verlies van
Deventer, in eenen manlyken brief alle zyne
misslagen reeds onder 't oog gebragt, en zelfs een afschrift van denzelven aan
de Koningin gezonden, tot groot ongenoegen van beide; dewyl deeze vrye taal zo
wel haare Majesteit, als den Gunsteling dien zy alleen gehoor gaf, scheen te
hoonen. De Raad van Staate had het Plakaat op de Zeevaart by openbaare
afkondiging herroepen, en zelfs den naam van Leicester, als hoofd des Raads,
daartoe gebezigd. De Staaten van Holland en Zeeland hadden Prins Maurits in zyn
gezag, als Stadhouder en Kapitein Generaal, bevestigd, en hem, benevens den
Graaf van Hohenlo, het voornaamste bewind van krygszaaken aanbevolen. Thans
ging men noch verder. In het Staatsbestier wierd geen oppergezag van
Vreemdelingen meer erkend: naauwlyks wierd hunne goedkeuring gevraagd. De Leden
des Raads van Staate wierden op den gezetten tyd door de algemeene Staaten
vernieuwd, en Leicesters vrienden uitgeslooten. Tachtig vaandels wierden in
dienst genomen, onder den eed van Prins Maurits, de algemeene Staaten, en de
Staaten van Holland en Zeeland in 't byzonder. Verscheide Hollandsche Steden
stelden zich in verzekering door het aanneemen van Waardgelders, en men
veranderde overal, waar het noodig scheen, de bezettingen. 't Slot te Muiden,
geschikt om Amsterdam door Engelsche wacht in toom te houden, wierd daarvan
ontruimd. Sonoi alleen, die in Noordholland | |
| |
de zyde van Leicester
aankleefde, bleef 'er zyn eigen meester, dewyl men goedvond hem tot bekwaamer
gelegenheid te spaaren.
De Engelschgezinden, door de onzekerheid van den Spaanschen
Vredehandel eenigzins verzet geweest zynde, hernamen nu evenwel den ouden moed;
de Predikanten roeiden hieronder met nieuwen yver; Leicester stookte de
tweedragt uit Engeland door brieven; en zyne Medestanders lieten hier geene
middelen onbeproefd. Wilkes, een Engelsch Raadsheer, in den Raad van Staate
zitting hebbende, en misschien niet ongelyk aan den alombekende Wilkes van onzen tyd, beweerde openlyk dat de Staaten geen recht
hadden tot zulke veranderingen als zy invoerden; dewyl, volgens zyne stelling,
de Oppermagt van het Gemeenebest niet tot hen, maar tot het Volk, behoorde. Een
gevoelen, 't welk, uit den boezem der Waarheid voortgevloeid, om zyne
welluidendheid gevaarlyk wordt, wanneer men in deszelfs toepassing zich
vergist. Niemand zal ontkennen dat de oorsprongklyke Oppermagt in een
Gemeenebest moet ontleend worden van het Volk. Maar zal deeze Oppermagt de
Vryheid beveiligen, die alleen door de bestendige oeffening van billyke Wetten
bestaat, zo moet haare aanstelling wettig, en haar gezag zo veel heiliger zyn,
als het aan naauwer banden gelegd is. Overal waar deeze bepaaling ontbroken
heeft, vertoonen ons de Geschiedenissen naauwlyks eene enkele schreede tusschen
de uiterste woestheid, en volstrekte slaaverny. Geen wonder dat de Engelschen,
welker Historie bovenal ryk vas van zodaanige voorbeelden, de zaak in dat licht
beschouwden, en, door het aanmoedigen van toomelooze wederspannigheid, zich den
kortsten weg ter Opperheer- | |
| |
schappye meenden te baanen: geen
wonder, dat zy dus grooter voortgang maakten in die Provincien, daar de
byzondere belangen des Volks niet eenpaarig strookten met de rust en algemeene
welvaart van het Gemeenebest. Maar geen wonder, moeten wy ook zeggen, dat zy
eenen onverwinnelyken tegenstand vonden in de overigen, welker hooge Regeering
niet kon in verwarring gebragt worden, zonder dat de hartader van den Staat het
uiterste gevaar onderging.
Utrecht, van den beginne door Leicester
verleid, liet zich op nieuw door Prounink bekooren; Gelderland en Overyssel
volgden dat voorbeeld; de Vriezen, van ouds her noch eenige overeenkomst
hebbende met den Engelschen landaard, yverden nu ook allersterkst voor deszelfs
belangen. Op eene Byeenkomst te Utrecht wierd beslooten, uit naam der gemelde
Provincien, de Opperheerschappy zonder voorwaarden aan de
Koningin op te draagen: maar Vriesland bekrachtigde dit noch nader, door een
Gezantschap afzonderlyk ten dien einde naar Engeland te zenden. Holland en
Zeeland alleen kunnen zich beroemen, dat zy niet alleen in deeze stormen
onverwrikt gebleeven zyn, maar ook hunne verbysterde Bondgenooten op den boord
des afgronds behoed hebben.
Had Leicester dan, in het doorgronden der Nederlandsche zaaken, zo
weinig gelet op de magt en den invloed van Holland; daar deeze Provincie alleen
zo veel opbragt tot de gemeene lasten, als de Koningin tot onderstand
verschoot, en noch dagelyks in vermogen toenam? Neen zeker. Maar zyn vertrouwen
op de behendigheid, welke hy daartegen meende te bezitten, misleidde hem. Het
misleidde Elizabeth insgelyks, die anders uit zulke ontmoetingen wel moest
gezien hebben dat zy niet op den | |
| |
rechten weg was. Echter is het
vreemd dat men niet eens de minste vertwyffeldheid in haar gedrag bespeurde. Al
wat zy tot de Nederlandsche Gezanten sprak, of an de Staaten schreef, smaakte
naar hoogmoed, heerschzucht, en onverbiddelyke gramschap. Haar manlyk gemoed
kon, naar het schynt, den hoon niet dulden, van te leur gesteld te zyn in een
zo grootsch ontwerp, door eene Natie, welke zy had veracht, en die nu het
voorwerp van haare afgunst was geworden. Zy besloot dan voor het laatst eene
uiterste proef te neemen, en zond Leicester met dat oogmerk wederom op de
Hollanders af. By zyne aankomst in Zeeland maakte hy de vertooning van Sluis,
't welk door Parma belegerd wierd, te willen ontzetten. Hy kwam met eene
aanzienlyke Vloot voor de Stad, maar ondernam niets, en bleef 'er ook niet
lang. Kort na zyn vertrek ging Sluis aan den Vyand over. 't Waar' verstandiger
geweest, dien nutteloozen toestel niet te maaken, dewyl hy nu, met zulk eene
magt niets uitgevoerd hebbende, de verdenking van moedwillig verzuim niet
ontging. In Holland wierd hy verwelkomd met klagten, welke hy door eene
geveinsde verzoening dacht te stillen: doch was het hem te vooren onmogelyk
geweest de waakzaamste oogen te verblinden, zulks nu te willen doen, na dat hy
'er zo naauwkeurig gemeeten en gewoogen was, moest aangemerkt worden als eene
belachelyke harssenschim.
Binnen vyf of zes maanden wierd dit stuk volkomen en voor altoos
afgedaan. 't Is noodeloos hiervan in 't breede te spreeken, dewyl zulks
alleenlyk tot eene koude herhaaling van voorgaande aanmerkingen strekken zou.
Men werkte wederzyds uit de reeds aangeweezene beginzelen; maar met zo veel
grooter ernst aan de zyde der | |
| |
Staaten, als de ontrouw en
roekeloosheid van Leicester verder gingen. Dus zag hy zich reis op reis, indien
hy 't werk niet staaken wilde, tot gevaarlyker aanslagen genoodzaakt. Van de
eene in de andere dwaaling voortgesleept, begreep hy zodra niet dat zyne
Predikanten hem weinig hielpen, schoon zy, met eene stoutheid waarvan misschien
geen voorbeeld is, den Staaten van Holland schriftelyk hun gevoelen over het
beleid der Regeeringe voorstelden; of hy wendde 't ruim zo ergerlyk over een
anderen boeg. Hy deed, door twee zyner Gelastigden, den Vredehandel met Spanje
ter Vergaderinge van Holland onbewimpeld voorstellen. Wat bedoelde hy toch,
daar zulks onvermydelyk zynen ganschen aanhang, die uit de driftigste
voorvechters der Hervormde Leere bestond, van hem moest vervreemden? Maar
Leicester was niet gewoon de klaarste gevolgen te voorzien. Om het ongenoegen,
't welk hier uit rees, te stillen, ontkende hy dat de gemelde voorslag met zyne
waare meening over eenkwam, hoewel het geschrift, waarin dezelve uitdrukkelyk
gevonden wierd, eer men het op zynen naam inleverde, hem, uit vreeze voor dien
trek, ter goedkeuringe was voorgeleezen. Openlyk van deeze laagheid overtuigd,
maar noch even schaamteloos, en zwellende van spyt, keerde hy zich straks tot
geweldiger voorneemens. Zyn eerste overleg was, hoe hy best Oldenbarneveld, den
Graaf van Hohenlo, en zelfs Prins Maurits, zou ligten en naar Engeland voeren.
Zy wierden gewaarschuwd, en wisten zich te wachten. Toen eerst zyn eigen gevaar
beseffende, zocht hy 't af te wenden door het vermeesteren van eenige steden;
en wierp terstond het oog op Amsterdam, om met den eersten slag het ruimste
veld te winnen. Doch van Utrecht, daar het gewoone twist- | |
| |
vuur
wederom op 't hevigst blaakte, zich derwaard onder schyn van vriendschap
begeeven hebbende, vond hy 'er alles zowel verzorgd, en zyne begunstigers zo
kort gebreideld, dat hy 's daags na zyne aankomst zich te zoek maakte. Op dien
verlooren togt volgde welhaast een tweede, naar Noordholland, daar Sonoi ten
minsten een sterken arm had, om hem by te staan. De Vrienden van Leicester
waren gewoon, in hunne bedekte taal,
Amsterdam de Kerk,
Enkhuizen de Kapel, te
noemen. 't Was op deeze Stad, als de voornaamste van Noordholland, gemunt: maar
zy, door het voorbeeld van Amsterdam gewaarschuwd, weigerde hem te ontfangen,
en toonde dus dat zy met groot recht den naam van Kapel, in
vergelyking van zulk eene Kerk, mogt draagen.
Middelerwyl wierd op de naaste Dagvaart van Haarlem beslooten drie
vertoogen, raakende den staat des Lands en de onlusten der tegenwoordige
Regeering, in 't licht te geeven; een van welken ten hoogsten merkwaardig is,
om dat het eene uitvoerige verklaaring behelst van de gevoelens der Staaten,
aangaande den oorsprong en den grondslag der vrye Hollandsche Regeering.
Waarschynlyk deeden zy dit, op dat het gemeen de billykheid hunner zaake zou
kunnen toetsen, wanneer men eens noodig achtte tegen Leicester, op wiens
verbetering geene hoop meer was, de strengste middelen in 't werk te stellen.
Maar zyn wangedrag maakte die voorzorgen overtollig. Drie wanhoopige aanslagen
op
Leiden,
Gouda, en
Dordrecht, allen ontdekt en mislukt,
brouwden zynen ondergang, en bragten hem in het geval van voor zyn
hoofd, gelyk hy zelf uitriep, te moeten zorgen. Dus niet
schande bedekt, en van elk verlaaten, kwam hy te
Vlissingen om over te steeken naar Engeland,
alwaar hy vervolgens van de Koningin | |
| |
wel ontfangen wierd, maar
terstond bevel kreeg om afstand te doen van de Nederlandsche Regeering. En zo
wierd dit zorglyk spel met eene gelukkige ontknooping ten einde gebragt. De
verpande Steeden bleeven alleen noch in de magt der Engelschen, tot dat
Oldenbarneveld middel vond om ze van
Koning Jakob den I, met merkelyken afslag der verschuldigde penningen, wederom
in te lossen. In hoe veele opzigten is het Vaderland niet aan de wysheid van
dien grooten Man verpligt!
Uit het beloop der zaaken, onder Anjou en Leicester beide, bespeuren
wy de ydelheid der hoope, welke men gewoon was op den bystand van vreemde
Mogendheden te bouwen. Het bewyst dat men zich veel veiliger op zyne eigene
vermogens zou hebben verlaaten, zo de hooge Overheid slechts op eenige andere
wyze 't vertrouwen der Gemeente had kunnen winnen. Want tot dat geval is men
eindelyk evenwel gebragt, en in weêrwil van alle de onheilen, door deeze twee
dryvers veroorzaakt, zyn de middelen tot redding niet te zwak bevonden. Prins
Willem, en Oldenbarneveld na hem, ondervonden dat eene ingebeelde
noodzaakelykheid straks wezenlyk worden kan, zodra het opgevatte vooroordeel
eenen algemeenen indruk maakt. Zy hebben daarom juist zo veel toegegeeven als
de nood vereischte; maar zy zyn ook tegen de gevolgen op hunne hoede geweest.
Door Anjou en Leicester, vooral door den laatsten, moest het gemeen met
gevoelige redenen overtuigd worden, dat het eene gevaarlyke dwaaling was, by
anderen te zoeken 't geen men zelf genoegzaam bezat, indien men slechts tot een
geregeld gebruik daarvan konde verstaan. De Regeering van Anjou had noch wat
minder betrekking tot de burgerlyke belangen, zyn gezag was niet genoeg
gevestigd, en zyne kwaade | |
| |
voorneemens wierden te schielyk
gestuit, om de Vryheid langer dan voor eenige oogenblikken in groot gevaar te
stellen. Dus wierd hy vergeeten, zodra men ophield hem te vreezen. Maar 't was
Leicester, die, door het omwroeten van den burgerstaat, het Gemeenebest tot in
zyn binnenste wist te beroeren, en een langduurig geheugen naliet van den
wrevel der uitheemsche Vrienden. Zyne mislukte onderneemingen zyn heilzaam
geweest, om den Nederlanderen 't gezigt te verklaaren, dewyl'er toch eenige
droevige ondervinding moest voorafgaan, eer zulks immer kon geschieden. Door
zyne gedachtenis wierd niet alleen die ongerymde zucht, om zich van vreemden
afhangklyk te maaken, voor altoos gesmoord, maar zelfs by veelen een volkomen
omkeer veroorzaakt in de begrippen op 't stuk der hooge Overheid in 't
algemeen.
Te weeten, tot op dien tyd schynt men ondersteld te hebben, dat 's
Lands Regeering zonder een uitsteekend Hoofd niet kon bestaan, 't welk vry
natuurlyk was, wanneer men op de voorgaande eeuwen te rugge zag. Daar vond men
altoos Hertogen, Graaven, Bisschoppen, of Heeren, naar de gesteltenis van elke
Provincie in het byzonder. By de Unie waren, gelyk ons gebleeken is, geene
schikkingen gemaakt, die eenige afwyking van dat denkbeeld aan de hand gaven,
en de blaakende yver om de onwaardeerbaare diensten van Prins Willem met de
Opdragt van het Graaflyk bewind te beloonen, had noch onlangs niet weinig
gediend om Grooten en Gemeenen in zulke gevoelens te versterken. Men had wel
zeer gezonde denkbeelden van de noodzaakelyke voorwaarden, zonder welke de
invloed van zodanig een gezag de aaloude Vryheid kon ontzenuwen: maar niemand
verbeeldde zich de mogelykheid van de algemeene welvaart te be- | |
| |
vorderen onder eene bloote Staatsregeering; 't welk eene dooling was,
gelyk de volgende tyden geleerd hebben, en eene schadelyke dooling om deeze
reden, dat de standigheden dikwyls, ten minsten voor eenen geruimen tyd, zulk
eene Regeering volstrekt noodzaakelyk konden maaken. Terstond na de dood van
Willem den I. was dit reeds het geval geweest, dewyl de jonge Maurits toen noch
op verre na niet geschikt was om in zyns Vaders plaats te treeden; en wy mogen
denken dat de moedigste liefhebbers van het Vaderland, hadden zy toen
begreepen, 't geen zy vervolgens uit de buitenspoorigheden der Engelsche
heerschzucht geleerd hebben, bekwaam zouden geweest zyn, om het inhaalen van
eene uitheemsche Oppermagt, ondanks de voorgemelde beginzelen waaruit die drift
gebooren wierd, te verhinderen. Doch van Leicester nu geleerd hebbende hoe veel
een Vreemdeling vermogt, bevroedden zy te gelyk langs welke wegen eene
ingebooren Heer, indien hy zyn Oppergezag eens misbruiken wilde, de Regeering
kon ontrusten, de Provincien verdeelen, ten dien einde den Godsdienst in 't
spel voeren, en, zo hy beroemd waare door dappere daaden, zich eindelyk meester
maaken van het krygsbestier, om alle hinderpaalen uit den weg te ruimen. De
overtuiging dat zulk een Vorst, den landaard beter kennende, zynen slag veel
wisser zou kunnen neemen, baarde zulk eenen schrik, dat veelen afkeerig wierden
van het minste dat naar de Eenhoofdigheid zweemen kon, en voorts de zinnen
scherpten op eene soort van Staatsregeering, waarvan men te vooren, geene, of
ten minsten eene zeer staauwe verbeelding kon gehad hebben. Zegt iemand dat die
afkeer veel te verre getrokken wierd? Ik heb 'er niets tegen. Ik heb noch lust,
noch bekwaamheid, om te onderzoeken, welke Regeeringsvorm de beste zy, dewyl
| |
| |
mogelyk alle bekende Regeeringsvormen zeer goed of zeer kwaad
kunnen zyn, behalve de toomelooze Volksregeering, die niets heeft dat deugt.
Alleenlyk dunkt my dat men eene nuttige ontdekking deed, toen men leerde dat
het Gemeenebest, behoudens zyne wezenlykste belangen, naar den eisch der
omstandigheden, voor meer dan éénen vorm van Regeering vatbaar was.
Wy trekken, myns oordeels, de zekerste vrucht uit de beschouwing der
Geschiedenissen, wanneer wy onze aandacht vesten op die gevaarlyke schuddingen,
waarvan een nieuwgevormde Staat bevangen wordt, terwyl deszelfs beginzelen noch
onvermengd, en slechts door eene ruwe samenvoeging verbonden zyn. Iedere
oorzaak deelt daar aan het uitwerkzel, 't welk zy voortbrengt, haar eigenaardig
kenmerk mede, naardien men 'er die bekleedzelen noch niet heeft uitgedacht,
welke in eenen bevestigden Staat dikwyls het scherpste gezigt misleiden.
Ervaarenis en Gewoonte geeven aan de algemeene dryfveeren gemeenlyk eene meer
of min te zamengestelde werking, die aan veele uitzonderingen onderworpen is:
maar by een nieuw Volk worden alle werktuigen eenvoudiger, en zodaanig als zy
op zichzelven zyn, gebezigd. De rust van zulk een Volk is geene werkelooze
kwyning, maar veel eer een gedwongen stilstand, gebooren uit den geduurigen
stryd van groote, maar evenmaatige vermogens. Zy wordt ligtelyk in een
oogenblik door geringe doch kenlyke toevallen gestoord, en wegens de
verwarring, die zulks na zich sleept, niet zonder groote moeite hersteld. De
Regeering, die het Gemeen bestiert, is evenwel in veele opzigten afhangklyk van
hetzelve, wegens de bekrompenheid van haare uitvoerende Magt. 't Is gelyk het
moet zyn: maar de beste schikkingen zyn noch al- | |
| |
toos verre van de
volmaaktheid. Hoe grooter getal van vaste Steden, hoe minder eenstemmigheid
over het geheel, hoe lastiger Staatsbestier, maar hoe minder gevaar van eene
algemeene omwenteling. Het Gemeen bestaat, zo wel als de Regeering, uit twee
soorten van menschen, waarvan deezen voor den tegenwoordige Regeeringsvorm
waaken, geenen alleenlyk verandering zoeken, om dat het tegenwoordige niet met
hunne byzondere belangen of begeerten overeenkomt. 't Is bykans een wonderwerk,
zo men het getal der laatsten niet verre 't grootste vindt naardien het onder
alle menschen eene ongemeene wysheid vereischt, met zynen gelukstaat vergenoegd
te zyn; en tevens eene ongemeene Deugd, byzondere inzigten, ter liefde van de
algemeene rust en welvaart, te verzaaken. Wordt 'er dan iemand gevonden, die
uit hoofde van geboorte, of aanzien en vermogen, boven anderen verre uitmunt,
hy zal welhaast, indien hy 't zoekt, eenen talryken aanhang winnen; maar hy
begeeft zich ook in een groot gevaar, dewyl een enkele misslag, onder zo veele
verrichtingen als 'er vereischt worden, genoeg is, om hem glad te bederven. Wil
zyn geluk, dat het gemeen de oogen sluit voor de wezenlyke belangen van het
Vaderland, hy moet schielyk gereed zyn om van deeze dooling gebruik te manken,
dewylze nooit langduurig is. Heeft dat geval geene plaats, zo wordt 'er groote
kunst, en menigte van werktuigen, vereischt, om de zaaken daartoe te brengen.
Wy kunnen deeze werktuigen in onderscheidene rangen verdeelen. Tot den eersten
behooren de Gunstelingen welke hem omringen; tot den tweeden, die 't moeielykst
te winnen is, de Staatspersoonen, die niet alleen de bestendigheid der Wetten,
maar ook de zaaken van Oorlog en Vrede, behartigen: | |
| |
tot den
derden, die altyd vaardig is, de Geestelyken, die den grootsten invloed hebben
op het Volk, en altyd haaken naar vermeerdering van gezag. Doch met alle deeze
hulpmiddelen ontmoet een heerschzuchtig Meester, onder zo veele trappen als hy
moet opstygen, om aan het toppunt zyn oogmerk te bereiken, altoos den eenen of
den anderen, die hem, zo hy niet ten uitersten voorzigtig is, bedriegen zal.
Gebeurt het dat deeze trap op eenen na de hoogste zy, zo kan zyn val niet
anders dan verschriklyk schynen: maar is dezelve, gelyk hy voor Leicester was,
naby het midden geplaatst, dan wordt het schouwspel veeleer vermaakelyk in onze
oogen.
Een iegelyk, die nu deeze algemeene aanmerkingen op het verhandelde,
noopens Leicester, toepast, kan 'er met gemak veele gevolgen uit afleiden,
welke hem toegang geeven tot de innerlyke gesteltenis, en de noodzaakelykste
grondregelen, van ons Gemeenebest. Hy vindt 'er ten naasten by eene afmeeting,
hoe verre de onderlinge band der vereenigde Gewesten zich rekken laate, zonder
gescheurd te worden; hy ziet 'er het nut en het nadeel, 't welk uit hunne
ongelyke magt, en uit de strydigheid hunner belangen, gebooren wordt; hy
bespeurt 'er de wysheid van zommige schikkingen, die hy met eene oppervlakkige
kennis ligtelyk zou veroordeeld hebben. 't Geen te vooren aangaande de
onvolmaaktheden der Unie gezeid is, zal hierdoor, als met eene proeve op de
som, bevestigd worden. Want byaldien op het stuk der hooge Overheid vaster
bepaalingen geweest waaren, het is klaar dat zy aan Leicester en Elizabeth
veelerleie voorwendzelen en gelegenheden tot misbruik zouden verschaft hebben.
Hetzelfde is ook, indien men noch een voorbeeld begeert, blykbaar ten opzigte
van dit punt, dat zaaken van het | |
| |
uiterste gewigt, als oorlog en
vrede, en verbonden met vreemde Mogendheden, niet by meerderheid van stemmen,
maar by de eenpaarige toestemming van alle Provincien, moesten doorgaan. Deeze
instelling scheen wel aan veele ongemakken onderhevig; maar wat zou 'er van ons
geworden zyn, toen de meeste Provincien overeenstemden, om de Opperheerschappy
zonder voorwaarden aan de Koningin op te draagen, indien haare Majesteit zulk
eene meerderheid van stemmen als een wettig Staatsbesluit had kunnen aanmerken,
om hieruit een onbetwistbaar recht op het gansche Gemeenebest af te leiden
Heeft iemand lust, deeze zaaken noch dieper in te zien, hy zal gemaklyk ieder
stuk tot zyne soort weeten te brengen. Hy zal de waare beginzelen der Vryheid
van de valsche, met betrekking tot ons vry Gemeenebest, onderscheiden, de
natuurlyke deugden en zwakheden van het Volk, deszelfs gereedheid om zyne
weldoeners te beminnen, de weinige achterdocht der welmeenenden, met al het
misbruik dat 'er van te maaken is, leeren kennen, en eindelyk de gevaarlykste
verdeeldheden, zo wel in haaren oorsprong als in de gevolgen, naauwkeurig
kunnen gade slaan. Hy zal den invloed der Predikanten op het Gemeen, hunnen
yver, en echter hunne afhangklykheid zodra het roer van Staat in goede handen
is, tot op den bodem doorzien. Hy zal de misslagen, welke Leicester beging, om
dat hy een Vreemdeling was, en gebrek aan oordeel had, geenszins verwarren met
die, welke uit zyn groot ontwerp onvermydelyk voortkwamen, vermits dat ontwerp
in zichzelven onmiddellyk tegen de hoofdbelangen der Natie gekant was. Dit
laatste zal hem vooral in staat stellen om een oordeelkundig oog te slaan op
andere tydperken van onze Historie, die buiten dit Vertoog vallen; en dus een
tame- | |
| |
lyk juist denkbeeld te vormen, zo wel van de duurzaamheid,
als van den oorsprong onzer benydenswaardige gesteltenisse. Wat my betreft, ik
heb dit alles liever in verschiet willen aanwyzen, om dat ik anders veel te
breedvoerig had moeten zyn; om dat ik my zorgvuldig voor alle verdenking van
eenzydigheid wilde wachten; en eindelyk, om dat het eene zo onbetaamelyke als
dwaaze onderneeming schynen zoude, zulk een onderwerp te willen uitputten.
Echter kan ik niet nalaaten hiernevens noch eene bedenking voor te draagen,
zonder welke, schoon zy ook maar als een gevolg uit het voorgaande vloeit, de
Geschiedkundige beschouwing, waartoe wy ons dus verre verledigd hebben, al te
gebrekkig zou kunnen schynen.
Dikwyls heb ik my verbeeld dat eene der voornaamste oorzaaken,
waaraan ons Gemeenebest zyne duurzaamheid verschuldigd is, in deszelfs juiste
grootheid moest gezocht worden, dewyl het niet kleiner had moeten zyn, om by
zyne Nabuuren niet verachtelyk te schynen, en niet grooter, om door zyne eigene
vermogens niet overheerd te worden. In 't algemeen zal het geene tegenspraak
ontmoeten, dat de kring van Staatsbelangen, om welgeregeld te blyven, niet al
te ruim moet zyn, en dat alles in verwarring raakt, zodra de omtrek op eenen al
te grooten afstand van het middelpunt is geplaatst. Ten opzigte van Republieken
beweert men om dezelfde reden dat aanwinningen verderflyk zyn. Maar 't zou ten
hoogsten moeilyk vallen, door redeneering de uiterste mogelykheid van dien
afstand te willen bepaalen. Ons oordeel gaat veel vaster, wanneer wy
hieromtrent de ondervinding raadpleegen, en op deeze wyze zal het, myns
bedunkens, waarschynlyk zyn dat de Grondleggers van | |
| |
onzen Staat
het geluk gehad hebben, van de juiste uitgestrektheid, welke zy moesten
beslaan, naauwkeurig te kunnen afmeeten. 't Is inderdaad vry klaar, dat
Holland, indien ons Gemeenebest of kleiner, of grooter, geworden waare, in her
eerste geval te weinig tegenstand zou hebben kunnen bieden aan de heerschzucht
van magtige Nabuuren, en, in het laatste, door één of meer gewaarlyke
mededingers te veel belemmerd zou geworden zyn, om eenen vryen en veiligen
Koophandel te dryven, ten nutte van den ganschen Staat. Doch men kan, zo wel
aan de eene als aan de andere zyde, dit gevoelen tegenspreeken: men doet het
niet zelden. Zommigen hebben zich verbeeld dat de Provincie van Holland zulk
een Bondgenootschap, als de Unie is, geenszins van nooden had, maar op zich
zelve, en door haare eigene magt bekwaam zou zyn om zich onafhangklyk en
geducht te maaken; het welk op deeze al te losse onderstelling steunt, dat de
omgelegene Provincien dan ook aan een magtiger Vyand geenen toegang konden
verleenen, om Holland geduurig te beknellen, en dikwyls af te loopen. Wat reden
is 'er om te denken dat zulks in de zeventiende eeuw minder zou gebeurd zyn dan
in die aaloude tyden, welke wy beschouwd hebben, toen Holland op zichzelven
stond? En wie kan ten deezen opzigte de aangelegenheid van Zeeland te water,
van Gelderland en de overige Provincien te lande, in twyffel trekken, na dat hy
gezien heeft hoe veel deeze Gewesten toegebragt hebben om Holland van het
Spaansche juk te bevryden? Natuurlyker wyze moeten dezelfde beginzelen,
waardoor wy magtig geworden zy, onze welvaart staande houden.
Maar anderen, in tegedeel, achten het veeleer voor een groot
ongeluk, dat alle de overige Nederlanden zich met de | |
| |
onzen niet
vereenigd hebben tot eene Republiek van zeventien Provincien; 't welk misschien
zou gebeurd zyn, indien men zich beter aan de Gentsche Bevrediging had
gehouden. Eene ryke verbeelding kan de magt en het aanzien van zulk eene
Republiek, den schrik van haare wapenen, en haar ontzag by de hoogste troonen
van Europa, heerlyk schilderen. Maar dat geene verbeelding ons oordeel
verblinde! Al het geen wy boven aangeroerd hebben ten opzigte van Braband,
Vlaanderen, en Holland, in hunne onderlinge betrekkingen, leert ons dat deeze
drie Gewesten by het aangaan van de Unie, of kort na dien tyd, niet meer
geschikt waren, om op eenen gelyken voet Leden van denzelfden Staat te zyn,
vermits de eerste twee, hunner oude grootheid gedachtig, onvermoeid zouden
gewerkt hebben, om die te herwinnen, ten koste van de laatste. Ook zou de
verdeediging van zo veel lands eene Krygsmagt vereischt hebben, welke onder
eenen Overste, die slechts middelmaatige bekwaamheden had, gevaarlyk voor het
Vaderland moest zyn. Leicester, dit mogenwe vaststellen, zulk een ruim veld
gevonden hebbende om verdeeldheden te zaaien, zou met die Krygsmagt de eene
helft der nieuwe Republiek op zyne zyde gelokt hebben, om de andere te dwingen,
en omze beide te bederven. En schoon hem dit mislukt waare, voor welke
verzoekingen zou deeze of geene doorluchtige Overwinnaar, na hem, niet bloot
gestaan hebben, om, met verbetering van Leicesters misslagen, langs denzelfden
weg ter Opperheerschappye te streeven?
Maar hoe! 't was dan eene bystere dooling van den Vader des
Vaderlands, dat hy noch vlyt noch moeite spaarde, om de zaaken tot dien staat
van uitgestrektheid te brengen? Geenszins: 't zy verre van ons, dat wy dus zyne
gedachtenis bezoedelen. Het ontwerp van dien Prins | |
| |
moet in een
ander licht beschouwd worden, dewyl hy in dit, gelyk in veele andere opzigten,
zonder keuze genoodzaakt was, niet de beste, maar de gereedste maatregelen te
neemen. Den Vyand alle mogelyke afbreuk te doen, en zich van sterke borstweeren
tegen deszelfs woede te voorzien, was het hoogste wit waarop hy doelen kon. De
Unie zelve was maar een voorspel op den zegepraal der Vryheid: wy hebben gezien
hoe ruw en onvolmaakt. In dien tyd waar' het dwaasheid geweest, zich te
bekommeren hoe men het gelukkigste Gemeenebest zou vormen, daar men naauwlyks
wist of 'er met al dat stryden wel de schaduw van het geringste Gemeenebest zou
gewonnen worden. De voorgestelde grondregel moet dan niet op den stichter
toegepast worden, maar op de bouwmeesters die zyn werk voltooid hebben. Alle
menschelyke voortbrengzelen, 't zy menze instellingen of ontdekkingen noeme,
hebben dit gemeen, dat de eerste vinders veel overlaaten voor de werkzaamheid
van groote Mannen, die hen zullen volgen.
't Is nu tyd dat wy overgaan tot de beschouwing, hoe de opvolgers
van Prins Willem, in het beschaaven van zyne ruwe ontwerpen, bovenal gezorgd
hebben voor de veiligheid van deeze Republiek, zonder op het vergrooten van
dezelve te denken. De Leicestersche Regeering had hun tot eene waarschuwing
daartoe gediend; het verflaauwen der Spaansche woede verleende hun thans
eenigen ademtogt, om naar het nuttigste gebruik der verkreegene goederen om te
zien; en verscheidene andere zaaken, verder te melden, kondigden de
noodzaaklykheid van zulke schikkingen noch nadrukkelyker aan. Maar wy moeten
ons verledigen om den zamenhang der zaakelykste byzonderheden hier toe
betrekkelyk, als in eene derde afdeeling, te beschouwen, 't welk ons welhaast
overtuigen zal, dat dit stuk, zo | |
| |
eenvoudig van gedaante,
niettemin by de uitvoering het neteligst van allen was.
Zo wel de algemeene Staaten, als die van elke Provincie in het
byzonder, den last der Regeeringe wederom op zich genomen hebbende, vonden
weinig minder moeite aan de herstelling der zaaken, dan het verwarren van
dezelve den Graaf van Leicester had gekost. Men had vooreerst het meest te doen
met een gedeelte van het krygsvolk, 't welk, onder voorwendzel van noch in
Leicesters eed te staan, de gevaarlykste muiteryen aanrechtte. Te
Geertruidenberg liep dit zo hoog, dat de Stad, terwyl Prins Maurits gereed
stond om de bezetting door geweld te dwingen, by verraad aan Parma wierd
geleverd. Doch Sonoi, die in Noordholland het hoofd der wederspannelingen was,
wierd door het beleg van Medenblik tot reden gebragt. Inmiddels lieten de
Predikanten noch niet af, maar vervolgden hun onbescheiden gewoel, waartoe zy
door Leicesters brieven uit Engeland steeds aangemoedigd wierden. Zyne dood,
kort hierna voorvallende, was alleen bekwaam om van die zyde het gemor te doen
ophouden. In de byzondere huishouding van zommige Provincien had het onkruid
diepe wortelen geschooten, gelyk wel af te neemen is uit het bovenstaande
verslag van de handelingen over de opdragt der onbepaalde heerschappye, aan de
Koningin. Graaf Willem van Nassau, Stadhouder van Vriesland, had nochthans
aldaar, zelfs geduurende de laatste dagen van Leicesters verblyf in deeze
Landen, door zyn geduld en kloek beleid, eenigzins de rust hersteld. Maar in
Utrecht kon men niets uitvoeren voor dat 'er
de gansche Regeering op nieuw veranderd wierd. Hadden de Engelschgezinden, met
hunnen Prounink aan 't hoofd, den Graaf van Nieuwenaar, Stadhou- | |
| |
der van die Provincie, gelyk mede van Gelderland en Overyssel, wat
meer achting beweezen, zy waaren misschien noch niet van het kussen geraakt,
dewyl de Burgerhoplieden, zo wel als de bezetting, zich hardnekkig aan den eed
van Leicester hielden. Maar Nieuwenaar, hoewel te vooren den Engelschen niet
gansch ongunstig, kon echter de vermeetelheid van Prouninks aanhang niet langer
dulden. Zyne zucht voor die party, van tyd tot verflaauwd zynde, veranderde
eindelyk in een volkomenen afkeer, toen hy zien moest dat men op nieuw een
Gezantschap naar Engeland afvaardigde, om de opdragt der heerschappye te
herhaalen, en zelf kort daarna eenen brief van de Koningin ontfing, waar in zy
hem verzocht den Burgermeester Prounink niet buiten de Regeering te zetten.
Hierover ten uitersten misnoegd, nam hy een vast besluit om een einde van dat
gewoel te maaken, en koos zyne maatregelen zo wel, dat het hem gelukte deezen
Prounink gevangen te neemen, en in ballingschap te verzenden. Vervolgens trok
hy, benevens de nieuwe Regeering, ten dien einde door hem aangesteld, met de
Hollanders ééne lyn; en wanneer in het naaste jaar een onvoorzien toeval hem
van het leeven beroofd had, wierd hy in het Stadhouderschap opgevolgd door
Prins Maurits, onder wien de zaaken zich meer en meer tot eendragt schikten.
Gelderland en Overyssel, dus ook hunnen Stadhouder missende, koozen insgelyks
den Prins, wiens aanzien daardoor zo veel te meer toenam, om dat zyne
bekwaamheden telkens evenredig met den last, die zyne schouderen drukte,
scheenen aan te wassen.
De Hollanders, die deezen jongen Vorst vuurig beminden, hem nu
Stadhouder van vyf Provincien ziende, | |
| |
verzuimden niets, 't welk
den invloed van zyn gezag, zo binnen als buiten hun rechts gebied, bevorderen
kon; en schoon het geenszins hun oogmerk was de Regeering langs dien weg
eenhoofdig te maaken, echter zagen zy niet ongaarne dat dezelve, om minder aan
afgunst onderhevig te zyn, zich als zodaanig by vreemde Mogendheden vertoonde.
De Vergadering der algemeene Staaten, te vooren steeds afgebrooken geweest
zynde, maar wegens de onlusten onder Leicester altoosduurende geworden, scheen
thans ook de Republiek een nieuw aanzien by te zetten, dewyl zy ten minsten wat
meer gemeenschap had met het denkbeeld van eene hooge Overheid voor het gansche
lighaam van den Staat, dan hunne voorige vergaderingen. Doch dit gaf tevens
aanleiding tot een wezenlyk verschilpunt; of naamelyk de oppermagt der
vereenigde Landen inderdaad aan de algemeene Staaten behoorde, dan of elke
Provincie voor zichzelve als volstrekt oppermagtig moest aangemerkt worden?
Geen wonder dat de Hollanders yverigst van allen dit laatste beweerden,
naardien zy uit de verydelde poogingen van Leicester geleerd hadden, hoe zeer
de Vryheid van den ganschen Staat aan dit enkele punt kon hangen: want dit
weggenomen zynde, zo had de meerderheid van stemmen, op alles wat men begeerde,
ligtelyk kunnen ingevoerd worden ter vergaderinge der algemeene Staaten; en het
bleek uit versche voorbeelden dat een Onderdrukker met gemak vier of vyf
Provincien op zyn zyde zou trekken, indien dat genoeg was om zyn oppergezag te
staaven. Het gevoelen der Staaten van Holland behield voor dien tyd de
overhand, niet zo zeer om dat het best overeenkwam met het oogmerk der Unie,
als om dat zy den meesten invloed hadden op het Staatsgestel, uit hoof- | |
| |
de der veranderingen, in de Regeering van alle Provincien, na het
vertrek van Leicester, door hun toedoen ingevoerd. Doch het schynt dat dit
geschil, 't welk naderhand, gelyk een ieder weet, gediend heeft om drie groote
Mannen te gelyk ten val te brengen, nooit onbetwistbaar heeft kunnen beslecht
worden.
Kan iemand noopens de voorkeuze van het eene of het andere gevoelen
noch verlegen staan, hy kan ten minsten Holland in dat tydgewricht geenen lof
van ongemeene wysheid weigeren. Zorgvuldigheid was het eigen kenmerk van de
Staaten dier Provincie, zo wel in hunne gunstbewyzen, als in de beweegingen van
hunne gramschap. Zy hadden Leicester den voet geligt, zonder zyne eer in 't
minste deel te kwetsen; zy vyzelden Maurits ten top van eere, zonder 't minste
deel van hunne rechten in de waagschaal te stellen. In dit laatste bespeurt men
noch de grootste omzigtigheid, dewyl de Prins op dien tyd buiten alle
verdenking van Staatzucht was. Zy bewierookten hunnen Heilig, maar wachtten
zich van hem op het altaar te plaatsen. Hun gedrag, 't welk in den eersten
opslag met zichzelf schynt te stryden, was echter geschikt om de grootste
diensten van hem te verwerven, tot eenen prys, waarvan de bepaaling altoos aan
de billykheid van hun eigen oordeel zou staan. Met gelyke schranderheid wisten
zy ook Elizabeth, ondanks den kwaaden uitslag der Engelsche Regeering, in hunne
vriendschap vast te strengelen, zonder eenig blyk te geeven van onderwerping of
afhangklykheid. Zy onderhielden het verdrag, met haar gemaakt, eerbiedigden
haare gevoelens, hoorden alles met lydzaamheid, en deeden wat hun
goeddacht.
't Hielp niet weinig, om deezen band van vriendschap naauwer toe te
haalen, dat de Koningin en de vereenigde | |
| |
Staaten straks daarna
van een gemeen gevaar gedreigd wierden. Filips had, onder 't sleepen der
valsche Vredehandelingen, eene Vloot van honderdenveertig schepen uitgerust,
waarmede hy zo wel de Engelschen als de Nederlanders zonder moeite dacht te
dwingen. Zy wierd, om by voorraad een algemeenen schrik te baaren, de Onverwinlyke Vloot genoemd; en schoon deeze onvoorzigtige
onderneeming misschien een der grootste misslagen was, die de Koning immer
heeft begaan, zy liet niet na ten uitersten geducht te zyn, te meer dewyl onder
Parma eene magt van dertigduizend man gereed stond, om te Duinkerken met
agtentwintig Oorlogschepen in zee te steeken, zodra de Spaansche Vloot tot de
Engelsche kusten zou genaderd zyn. De Engelsche Zeemagt, door twintig
Nederlandsche schepen ondersteund, belette Parma het uitloopen, bragt de
onverwinlyke Vloot in verwarring, en nam verscheide Spaansche schepen, welker
verovering, wegens derzelver onmaatige grootte, niet moeielyk, maar veeleer
gemaklyk viel. Een zwaare storm verstrooide het overschot, en de onkunde der
Spaansche stuurlieden vervulde voorts al wat 'er noch ontbrak, om de hooge
gevoelens van deezen togt in rook te doen verdwynen. Hier ondervonden de
Spanjaarden, en 't ergste was voor hun dat zy 't ook hunnen Vyand leerden, hoe
weinig zy ter zee vermogten by gebrek van die ervaarenis, welke hunne wapenen
te lande steeds met zo veel voorspoed had bestierd.
Maar de oogmerken van Filips den II. waren daarenboven te wyd
uitgestrekt, om allen onder zyn bereik te vallen. Hy meende in Vtankryk ook te
moeten heerschen. Daar wierd de troon, na het vermoorden van Hendrik den III,
ledig gehouden, door den tegenstand, dien de Koning van Navarre by den aanhang
der Guizes vond, zolang hy den Roomschen Godsdienst niet om- | |
| |
helsde. 't Was den Koning van Spanje niet genoeg, dien aanhang, door
zyne goedkeuring, tegen Hendrik den IV verder aan te moedigen; hy spaarde zelfs
zyne magt niet, om den Kardinaal van Bourbon, hunnen opgeworpen Koning, onder
den naam van Karel den X, ten troon te verheffen. Ten dien einde deed hy eerst
een gedeelte van het Spaansch Krygsvolk, en naderhand Parma zelven, uit de
Nederlanden naar Vrankryk vertrekken. 't Is ook waar dat hierdoor de
vorderingen van Hendrik den IV. merkelyk gestuit wierden: maar zo veel als
Filips van die zyde scheen te winnen, verloor hy wederom van den anderen kant
door de wakkerheid van Prins Maurits, die inmiddels een wyd veld voor zynen
oorlogsmoed geopend zag. Maurits verraste
Breda door eene krygslist, herwon, behalve
veele andere plaatsen,
Zutfen,
Deventer,
Hulst,
Nieuwmegen en
Geertruidenberg, en raakte vervolgens, met
Graaf Willem van Nassau vereenigd, voor Groningen, welke Stad, mede in hunne
handen gevallen zynde, voor de Provincie van dien naam alle verhinderingen, om
in het Verbond der Unie te treeden, uit den weg ruimde. De Staaten, door zulke
voordeelen van tyd tot tyd aangemoedigd, wisten ook in Vrankryk Filips te
dwarsboomen, door het ondersteunen van Hendrik den IV, zo met geld als met
andere gewigtige diensten, waarvoor deeze Vorst, na dat hy in zyne Heerschappy
bevestigd was, eene altoosduurende verpligting aan dit Gemeenebest gewoon was
te erkennen.
De Hertog van Parma was uit Vrankryk te rug gekeerd, na dat hy
Hendrik den IV. had genoodzaakt het beleg van Parys op te breeken: maar toen hy
zich op eenen tweeden togt derwaard begaf, overviel hem eene flaauwte, welke
zeer schielyk een einde van zyn leven maakte | |
| |
Zyne plaats wierd by
vorraad door den Graaf van Mansfeld vervuld, doch in 't volgend jaar door
Ernst, Aartshertog van Oostenryk, wiens verwyfd gedrag de hooge verwachting,
welke men van hem had opgevat, onbeantwoord liet. 't Was niet vreemd dat de
Koning toen wederom last gaf tot bedrieglyke voorslagen van Vrede, gelyk hy
gewoon was, zodra 't geluk hem begaf; 't waar vreemder geweest, zo de
vereenigde Staaten zich hierdoor hadden laaten in slaap wiegen: maar terwyl
zy'er welstaanshalve naar scheenen te luisteren, ontdekte men ook eenen toeleg
op het leven van Prins Maurits, die gesmeed was met voorkennis van den
Aartshertog. Dit was genoeg om den handel af te breeken, dien men sederd
openlyk, wegens de bekende trouwloosheid der Spaanschen, weigerde te hervatten,
hoe ernstig ook de Keizer, de Koningen van Poolen en Denemarken, benevens veele
Duitsche Vorsten, daarop aandrongen.
Men keerde zich dan wederzyds tot de wapenen, en Maurits vervolgde
den loop zyner overwinningen, waarin hy echter door Mondragon en Verdugo
merkelyk vertraagd wierd. Doch deeze Krygshoofden stierven beide omtrent deezen
tyd, kort na elkanderen. Noch voor hunne dood overleed de Aartshertog, en tot
Landvoogd wierd by voorraad aangesteld de Graaf van Fuentes, een man van groote
bekwaamheid, maar zo vol van de Spaansche trotsheid, als men immer eenen
Landvoogd in de Nederlanden had gezien. Deeze was reeds by het leven van Parma
herwaard gezonden, om een waakend oog op hem te houden. Want gelyk de Koning
zich op niemand betrouwde, zo kon het eindelyk niet anders zyn, of de glorie
van zulk eenen dienaar, als Parma, moest hem ontrusten door een duidelyk begrip
van het misbruik, waartoe dezelve zou kunnen gebezigd worden, | |
| |
zodra de Hertog eens lust kreeg om zyne Landvoogdy in een onafhangklyk gebied
veranderd te zien. Fuentes kon door zyn kloek beleid den Koning evenwel niet
nuttig zyn, dewyl hy wegens zynen hoogmoed voor alle Nederlanders ondraaglyk
was. Altoos van Spanjaarden omringd en afkeerig van den Nederlandschen Adel,
maakte hy zelfs te
Brussel 's Konings Regeering byna zo
haatelyk als ooit te vooren, en deed dus het halfgesmoord geheugen der
geleedene mishandelingen overal herleeven. Dat juk wierd van de meeste Grooten
met een dreigend stilzwygen getorscht: maar de Hertog van Aarschot, moedig op
zyne voorgaande diensten, verklaarde openlyk dat 'er voor den Koning niets
goeds te hoopen was, zolang men de hooge Regeering, benevens de aanzienlyke
Ampten, aan geene Inboorlingen vertrouwde. Doch eindelyk alle geduld verlooren
hebbende, verliet hy deeze Landen, en begaf zich naar Venetie, om
daar ten minsten, gelyk hy zich uitdrukte, vry te mogen
sterven. Kort daarna wierdt de Graaf van Fuentes in de Landvoogdy afgelost
door den Kardinaal-Aartshertog Albertus, Broeder van den overleeden Aartshertog
Ernst, van wien men zich, alleen om dat hy een Oostenryker was, noch iets
beters beloofde; maar hy toonde zich met de uiterste angstvalligheid
ondergeschikt aan de oude maatregelen van het Spaansche Hof.
Schoon nu de wapenen van Filips den II. in Vrankryk wat gelukkiger
waren dan in de Nederlanden, evenwel begreep hy meer en meer dat het tyd wierd
om zyne heerschzucht te bepaalen; 't zy dat de voortekenen der naderende dood
hem rieden nog eenige rust te genieten, 't zy dat hy, zich vleiende zyne
grootsche ontwerpen tot noch met roem werkstellig te hebben gemaakt, nu voor
| |
| |
eenen schandelyken omkeer begon te vreezen: welk laatste geenzins
het onwaartchynlykst is. Twee vlooten, welke hy na elkanderen had nitgerust, om
den mislukten togt der onverwinlyke Vloot te hervatten, waren
door hetzelfde noodlot, of liever door dezelfde onbekwaamheid der Spanjaarden
ter zee, ten deele vergaan, ten deele door vyandlyk vuur in den grond geboord.
Daartegen waren de Engelschen en de Nederlanders, onder den Graaf van Essex
vereenigd, voor Kadix gekomen, alwaar zy, een groot getal ryke Koopvaarders
vernield hebbende, de Stad aan de vlam hadden opgeofferd, tot onnoemelyke
schaade voor de Koningklyke schatkist. Hy sloot dan met Hendrik den IV. de
Vrede van Vervins, en gaf zyne Dochter ten Huwelyk aan den Aartshertog, na dat
hy deszelfs ontslag, als Kardinaal, van den Paus verworven had. Toen stond hy,
ten bruidschat der Infante, de Nederlanden af, om zich dus van dien lastigen
oorlog te ontslaan, niet zonder kunst zyne mildheid toonende, met een heerlyk
geschenk, welks bezit den eigenaar noch duur zou kunnen staan. Op dien tyd
wierd ook Filips Willem, de oudste zoon van Willem den I, in vryheid gesteld,
en uit Spanje herwaard gezonden; 't welk, indien men 'er, gelyk zommigen
meenen, mede bedoelde, dat hy onder de vereenigde Staaten tweedragt verwekken
zou, straks na de dood van zynen Vader metmeer voordeel had kunnen geschieden.
Waarom zouden wy in alles, wat de Vorsten doen, een diep geheim zoeken? 't Is,
myns oordeels, waarschynlyk genoeg dat de Koning, na dat hy beslooten had de
Nederlandsche zaaken te laaten vaaren, ligtelyk besluiten kon de banden van
deezen Prins te slaaken; te meer, dewyl eene gevangenis van agtentwintig
jaaren, gepaard met eene slegte | |
| |
opvoeding, hem genoegzaam had
buiten staat gesteld om in de waereld iets groots te verrichten.
Middelerwyl was de tyd gebooren, dat onze Nederlanders, met naame de
Hollanders en Zeeuwen, een nieuw veld voor hunne dapperheid moesten openen, 't
welk, boven alle verwachting voor hunne bekwaamheden geschikt zynde, hen
welhaast met aanzienlyke Mogendheden in een gelyken rang zou stellen. De
Oceaan, waarvan zy te vooren slechts een klein gedeelte met hunne
Koopvaardyschepen hadden bezocht, wierd van nu af aan, in zyne volle
uitgestrektheid, het tooneel van hunne gewigtigste krygsbedryven. Een
onwraakbaar bewys van de meerderheid hunner vermogens in zeezaaken is, dat uit
de zwaarigheden, welke zy in dat opzicht ontmoetten, hunne grootste en
gelukkigste ontwerpen gebooren zyn. Wat geluk voor hun, dat de Koning van
Spanje zelf, te moedig op zyn Zeemagt, hen daartoe had uitgelokt! Zyne
onverwinlyke Vloot overtuigde hen allereerst, dat zyne
wapenen ter Zee op verre na zo ontzaglyk niet waren als te Lande, en zy
ontdekten by die gelegenheid dat in tegendeel hunne ervaarenis in de Zeevaart
wezenlyke Krygskunde geworden was, eer zy 't wisten. Deeze waarheid wierd van
een iegelyk zo klaar begreepen, dat men zich met geene maatige hoop vergenoegen
kon; en dat voorzigtig Volk, 't welk in zo veele benaauwdheden den oorlog te
lande niet dan verweerender wyze had durven voeren, was terstond gereed om ter
zee, naar de afgelegenste oorden, tot hachlyke onderneemingen over te steeken.
Zy begreepen zeer wel dat men zich niet op zee, gelyk te lande, zulk een
bestendig onderscheid tusschen eenen verweerenden en aanvallenden oorlog kon
voorstellen, de- | |
| |
wyl op zee alles moet afhangen van toevallige
omstandigheden, waarvan zich met een oogenbliklyk beraad, het zy ten aanval, 't
zy ter verweeringe, bedient. Maar de zeetogten, dus uit hunnen eigen aard
wisselvalliger dan veldslagen en belegeringen, scheenen juist daarom meer
gemeenschap te hebben met den geest van menschen, die van kindsbeen af geleerd
hadden op dat onstuimig element allerlei gevaar in den wind te slaan. Een
zeevaarend Volk, 't welk zich dagelyks oeffent op het gissen en waarneemen der
onzekerste kanssen van wind en stroomen, heeft, met veel minder magt,
ontelbaare voorrechten boven een ander Volk, dat, by mangel van die
bekwaamheid, genoodzaakt is een vast bestek te volgen. In dit opzigt is het
onderscheid tusschen de Nederlanders en de Spanjaarden van dien tyd reeds zo
groot, dat het naauwlyks eenige vergelyking toelaat. De Spanjaarden, met eene
Vloot van omtrent honderdenvyftig schepen op de Engelsche en Nederlandsche
kusten afkomende, zien met den eersten tegenspoed hun gansch ontwerp in duigen
vallen: de Nederlanders steeken dikwyls met twintig of dertig schepen in zee,
zonder bepaalden last, maar gereed tot alles, en, gelyk Heemskerk, gerust
dat het Vaderland hen, leevende of dood, bedanken zal. Op 's
Vyands kusten eene landing te doen, steden of eilanden te bemagtigen, de
vyandlyke Gallioenen aan boord te klampen, te overzeilen, zyne koopvaarders by
menigten, ja zyne gansche Zilvervloot, te neemen; alle deeze aanslagen hebben
zy tevens op het oog, en zelden mist hun de gelukkige uitvoering van het een of
het ander. 't Is waar dat ook zommige togten van deezen aard ongelukkig
uitgevallen zyn, gelyk zelfs de eerste, naar de Kanarische Eilanden, onder
van der Does, in 't jaar 1599; maar
dee- | |
| |
ze nadeelen zyn rykelyk geboet onder Hautain,
Heemskerk, en anderen. De Vloot van
Heemskerk heeft voor Gibraltar, in het jaar 1607, eene heerlyke overwinning
behaald, schoon de Admiraal in het gevecht sneuvelde. Na den uitgang van het
twaalfjaarig Bestand is
Piet Hein een waardig opvolger van die
groote Mannen geweest, en van deezen Zeeheld, tot op de Trompen en Ruiters,
leveren ons de Geschiedenissen eene aanzienlyke lyst van beroemde naamen, die
de Nederlandsche Vlag, zo binnen als buiten Europa, by de grootste Mogendheden
ten top van eer en achtbaarheid hebben gevoerd.
Buiten tegenspraak deelt ook het Gemeen in de glorie van zo veele
voortreflyke daaden; ja wy mogen wel aanmerken dat het ten deezen opzigte noch
heel anders ter zee, dan te lande, gesteld is. In 't veld kan de bekwaamheid
van gemeene Soldaaten, die meer dan hunnen dagelykschen wapenhandel verstaan,
niet altoos nuttig zyn; maar op eene oorlogsvloot komt alles byna op ieder
oogenblik te pas, gelyk 'er ook alles vereischt wordt, wegens de groote
verscheidenheid van kunsten en bedryven, welke, niet minder in het dagelyksch
bestier der zaaken, dan in het heetste van den slag, vereenigd moeten zyn. Een
Zeeoverste heeft dus, ook boven eenen Veldheer, het uiterste belang in de
hoedaanigheden van zyn Volk, en indien zyne togten gelukkig uitvallen, zyn wy
verpligt een grooter gedeelte van den roem aan deeze deelgenooten van zynen
arbeid toe te schryven; hoewel zyne achting daardoor geenszins verminderd
wordt, dewyl zy altoos evenredig ryzen zal met den roem der gemeente, die onder
zyne bevelen staat. 't Was de oeffening, gelyk wy reeds gezien hebben, waardoor
onze landaard, boven anderen, in dit stuk den voorrang had verkreegen: maar was
het de oef- | |
| |
fening alleen? Zyn in het natuurlyk gestel, in de
onachtzaamste opvoeding van de onzen, ook geene oorzaaken te vinden, waardoor
zy gemeenlyk voor deeze oeffening vatbaarder zyn, dan eenig ander Volk?
Waarschynlyk ja. De Zeevaart is onderhevig aan ontelbaare wisselvalligheden,
aan duizend kwellingen van hitte, koude, vochtigheid, kommer en kruis, die een
byzonder lighaamsgestel vereischen, 't welk naar allen schyn nergens beter kan
gevonden worden, dan onder eene luchtstreek, die byna op ieder oogenblik aan de
schielykste veranderingen ten doel staat. Hierdoor zien wy dagelyks onze
Matroozen, na het doorstaan der moeielykste reizen, met klein vaartuig veeleer
onder de baaren doorgesleept, dan 'er overheen gevoerd, gezond en frisch aan
land stappen. In dit opzigt staat naauwlyks eenige Natie ter waereld met de
onze gelyk; en 'er is geene die met zo weinig manschap Zee kan bouwen. Maar de
Nederlanders ontleenen ook terstond van de voorwerpen, die hen van jongs af aan
omringen, veele denkbeelden en plooien, waardoor zy beter geschikt zyn, om,
zodra het hun lusten zal, tot Zeelieden gevormd te worden. Ons Land, alom
doorsneeden met wateren, rivieren, poelen en meiren, krielt, waar men zich
wende, van kleine vaartuigen, waarop de boeren Schippers zyn. Zy onderhouden
door dat middel de gemeenschap van alle Steden en dorpen; en, hoe onmaatig
deeze vergelyking ook moge schynen, daartoe wordt in verscheidene opzigten
dezelfde vaardigheid, zo niet hetzelfde beleid, vereischt, dat men van nooden
heeft om op eenen Zeetogt geen nutteloos gezel te zyn. Geen Nederlandsche boer,
die ten minsten niet van loeven en laveeren weet; weinigen, | |
| |
die
niet geleerd hebben een vaartuigte bestieren, te gissen hoe veel winds het
voeren kan, tegen wind en stroom te roeien, dwarrelwinden te voorzien, of zich
te redden uit een onverwacht gevaar van zinken of vergaan. Veelen onder hen, in
hunne geboorteplaats deeze zaaken lang genoeg voor tydverdryf en spel bygewoond
hebbende, kunnen de verzoeking niet wederstaan, van ook eens op den ruimen
Oceaan te zwerven, alwaar zy dan gemeenlyk voor al het overige geene traage
leerlingen zyn. Ik kan niet nalaaten hierby te voegen dat onze taal ook de
kentekenen draagt van onze gemeenzaamheid met de zeevaart: vooral onder 't
gemeen, en in den dagelykschen wandel, is zy voor het grootste deel eene taal
van zeelieden. Wy wenden 't over deezen of geenen boeg, zoeken
eene reê, werpen ons anker, klampen elkander aan boord, baaken naar het
voorwerp onzer begeerte, enz. Wy komen met ééne zee aan land,
of dryven op Gods genade: Kortom, geen uur op den dag, dat wy
niet vaaren, of bezig zyn met ons gety te
kavelen. - Ontstaat 'er dan een Oorlog ter zee, zo levert zulk eene Natie
gemaklyk een groot getal menschen uit, die, anders tot geenen Krygsdienst
geschikt zynde, nochthans door den prikkel der eerzucht daartoe opgewekt
worden, dewyl zy weeten dat alles wat hun ontbreekt, om wel te dienen, ligtelyk
door eene gemeene opmerkzaamheid zal vervuld worden. Het pressen, in Engeland
zo gemeen, is daarom onder ons nimmer noodzaakelyk geweest, en om onze Vlooten
van manschap te voorzien, heeft men hier nooit tot harde middelen zyne
toevlucht genomen. Daarenboven verschaft het groot getal van menschen, die zich
vrywillig tot de zeevaart begeeven, noch dit voorrecht, dat men veel meer
kans- | |
| |
sen heeft om mannen van een ongemeenen geest en moed aan te
kweeken, die ook gemeenlyk beter dan te lande naar hunne verdiensten beloond
worden. Een ieder weet dat onze doorluchtigste Zeehelden doorgaans gering, of
zeer middelmaatig van geboorte geweest zyn.
Men zal, hoop ik, deeze algemeene aanmerkingen, indien menze anders
goedkeurt, hier niet kwaêlyk geplaatst vinden, dewyl zy ons tot eene
voorbereiding strekken, om minder verzet te staan over denschielyken aanwas van
het vermogen der vereenigde Nederlanden, omtrent den aanvang der zeventiende
eeuwe; waaraan wy misschien in de allereerste plaats de bevestiging van het
Gemeenebest hebben toe te schryven. Te weeten, onder het geduurig uitbreiden
van onze Zeevaart wierd haare naauwe betrekking met den Koophandel geenszins
ter zyde gesteld. In tegendeel scheenen de Krygsbedryven ter zee niet meer
voldoende te zyn, zo men zich, gelyk te Kadix, slechts vergenoegde met den
Vyand afbreuk te doen, zonder eenig voordeel aan de algemeene belangen van den
Koophandel toe te brengen. Sederd dat Filips de II, Koning van Portugal
geworden zynde, den Hollanderen niet dan by oogluiking toegelaaten had hunnen
handel te Lisbon te dryven, hadden zy dagelyks hunne zinnen gescherpt op de
vaart naar Oostindië, waar van de Portugeezen schier eene eeuw ongestoorde
bezitters waren geweest. Ontelbaare zwaarigheden scheenen deeze onderneeming af
te raaden, tot dat
Kornelis Houtman, die zich in Portugal
ophouden had, om de geheimen van den Indiaanschen handel magtig te worden, zich
daartoe aanbood. Hy was de eerste, die uit het Vaderland vertrok, om voorby de
Kaap van goede Hoop te zeilen, en | |
| |
verder in de Indiaansche
Gewesten het geluk te beproeven, met vier schepen, hem ten dien einde door eene
Maatschappy van Kooplieden toegevoegd, in het jaar 1595. Dat voorbeeld wierd
welhaast van veele anderen gevolgd, en schoon hy, na eene reis van ruim twee
jaaren, zonder eenig voordeel behaald te hebben, te rugge was gekomen, evenwel
wierd niemand hierdoor afgeschrikt. De Maatschappy, welke hem had uitgerust,
vereenigde zich in het jaar 1598 met eene andere van geen minder aanzien, en
zond
Jakob van Nek, met acht schepen, op eenen
anderen togt, dien hy met veel gelukkiger uitslag volbragt. Verscheidene andere
Maatschappyen wierden 'er omtrent deezen tyd, zo in Holland als in Zeeland,
opgerecht, met ongelyke lotgevallen van winst of verlies, volgens de natuurlyke
onzekerheid der menschelyke zaaken. De wakkerheid der Natie vertoont zich op
het voordeeligst in die verrichtingen; maar nergens zien wy grootscher blyk van
haare uitgestrekte denkbeelden op het stuk der Zeevaart, dan in haare poogingen
om door het Noorden eenen nieuwen weg naar China te zoeken, welke, indien hy
gevonden waare, mogelyk van geen minder belang voor deeze Gewesten zou geweest
zyn, dan Amerika voor Spanje. 't Was in het jaar 1594 dat
Linschooten ten dien einde op kondschap
uitging, en door de straat van Nassau zeilde; maar Heemskerk, die twee jaaren
laater derwaard vertrok, en op Nova Zembla overwinterde, heeft ten naasten by
de waereld overtuigd, dat zulk een weg, indien hy 'er waare, voor hem niet zou
verholen gebleeven zyn.
In het jaar 1598 stierf de Koning van Spanje, Filips de III, zyn
Zoon en opvolger, beseffende dat het huwelyk van zyne Zuster, de Aartshertogin,
indien zy | |
| |
kinderloos bleef, zyn erfrecht op de Nederlanden
onverminderd liet, en niet min heerschzuchtig zynde, maar stomper van oordeel,
dan zyn Vader was geweest, beeldde zich in, geen onverschillig aanschouwer van
het beloop der Nederlandsche zaaken te moeten zyn. Hy zocht dan door een streng
verbod allen handel van de vereenigde Nederlanders op Spanje en Portugal te
weeren, waaromtrent de Aartshertogin, zelfs in de Spaansche Nederlanden, zyn
voorbeeld volgde. Nieuwe aanmoediging voor de onzen, om hun begonnen werk te
volvoeren, en alle Oostindische Koopmanschappen, welke zy voormaals gewoon
waren uit Portugal te haalen, en overal te vertieren, thans op den
oorsprongklyken bodem te zoeken. Zy vonden, wel is waar, in de Indiaansche
Zeeën geen geringen tegenstand van Spaansche en Portugeesche schepen: zy vonden
geene mindere moeite, om aan zo veele wydverspreide kusten en eilanden de gunst
der Volkeren te winnen. De Portugeezen, die hen aanmerkten als onrechtvaardige
indringers, maalden hen alom by de Indiaansche Koningen op 't haatelykstaf,
niet gunstiger dan of zy woeste Zeeschuimers geweest waaren, zonder eer of
trouw. Doch dit alles kon niet beletten dat zy overal hunnen handel
voortzetteden, en zich welhaast, of geducht, of aangenaam maakten op de
Moluksche Eilanden, op Malakka, Sumatra, Ceilon, en de wyduitgestrekte kust van
Cochinchina. De Koning van Achem, op het eiland Sumatra, vereerde de Staaten
met een Gezantschap, 't welk voornaamelyk geschikt was om vaste kennis te
bekomen, of hy de Nederlanders inderdaad voor een magtig en geregeld Volk moest
houden. 't Is ligtelyk te begrypen dat deeze Gezanten hier duizend wonderen
zagen, en vervolgens in hun Vaderland, | |
| |
gelyk alle Reizigers doen,
duizendmaal meer verhaalden; waardoor de Nederlandsche naam eerlang in alle de
omleggende Gewesten en Koningkryken ten hoogsten top steeg, terwyl men in deeze
Landen ook geenszins verzuimde, den luister van dit Gezantschap, en de
voortreflyke deugden des Konings van Achem, benevens zyne uitgestrekte magt,
met alle verschuldigde hoogachting, ten breedsten uit te meeten.
Onder die streelende aanmoedigingen was het getal der Oostindische
Reederyen zo zeer toegenomen, dat men de noodzaakelykheid van nieuwe
schikkingen op dat stuk begon te zien. Men vreesde dat zo veele Koopvaarders in
hunnen verstrooiden handel elkanderen hinderlyk zouden zyn, en, 't geen nog
erger was, tegen de Portugeesche en Spaansche vlooten niet wel kunnen beschermd
worden. By de algemeene Staaten wierdt dan beslooten dat men trachten zou, alle
de Maatschappyen tot eene enkele te brengen, dat men dezelve door een Oktrooi
zou bekrachtigen, en, door het beraamen van gepaste maatregelen tot haaren
bloei, alle begoedigde Burgers van het Gemeenebest uitnoodigen, om 'er deel in
te neemen. Dit gelukte naar wensch, in het jaar 1602; en na dien tyd, tot op
heden, is de Oostindische Maatschappy de hoofdzenuw van den Nederlandschen
Koophandel geweest. Zes Kamers, aldus vereenigd, bragten terstond eene hoofdsom
van vier-of zesenzestig Tonnen gouds byeen, waarin de Amsterdamsche voor meer
dan de helft haar deel had. Men splitste dit Kapitaal in maatige sommen, van
drieduizend guldens, en verkreeg dus wat meer dan tweeduizend zogenaamde
Aktien, waarin vervolgens handel gedreeven wierd, en welker
wezenlyke waarde telkens met de vorderingen der Maatschappye toegeno- | |
| |
men is. Gemeenlyk worden zy hedendaags gerekend zesmaal meer waardig
te zyn, dan in den aanvang. Derzelver ingebeelde waarde, die nooit een anderen
grond heeft, dan in de buitenspoorige winzucht der dwaazen, komt hier in geene
aanmerking. De beklaaglyke gevolgen van zulk eene verbystering hebben noch
onlangs in ons Gemeenebest eene algemeene verslagenheid veroorzaakt: wenschelyk
waar' het dat men ze nooit vergat, om zich voor altoos tegen dien tuimelgeest
te beveiligen.
Maar de Maatschappy heeft ook door geduurige winsten den ingelegden
schat boven alle verbeelding vergroot. Naauwlyks was zy zeventig jaaren in
stand geweest, of men rekende haare jaarlyksche inkomsten op tien of elf
millioenen. Deeze som is naderhand, zegt men, veel grooter geworden; maar zo wy
slechts tien millioenen voor een doorgaand getal van honderdenzeventig jaaren
stellen, en daartegen eene jaarlyksche uitgaaf van acht millioenen, volgens
eene niet ongegronde gissing; zo wy daarenboven in aanmerking neemen dat de
Maatschappy, die vier jaaren na haare oprechting vyfenzeventig ten honderd
uitdeelde, vervolgens, 't eene jaar door het ander, weinig meer dan twintig
heeft gedaan; die rekening zal ons noch een zeer flaauw, en echter een
verbaazend denkbeeld van haaren opgehoopten rykdom geeven. 't Zal ons dan
geenszins verwonderen dat het Vaderland menigmaalen aan deeze Maatschappy eenen
sterken steun gevonden heeft, en dat zy by het vernieuwen van haar Oktrooi, 't
geen telkens na een zeker getal van jaaren geschieden moet, zomtyds twee of
drie millioenen tot een geschenk heeft kunnen geeven. In hoe veele andere
opzigten zien wy de welvaart des Vaderlands niet door deeze Maatschaappy
bevorderd, daar een goed deel van haare jaarlyksche uitgaaven, tot | |
| |
de uitrusting van omtrent veertig schepen geschikt, onder Kooplieden,
Winkeliers, en Ambachtsvolk wordt verspreid, daar veele van haare overgevoerde
waaren, hier verkocht zynde, onmiddellyk haaren Kooper eenen ryken winst uit
andere Landen toebrengen, en daar veele andere, binnen 's Lands blyvende, den
bloei der Fabrieken levendig houden? Alle deeze zaaken vallen onder geene
rekening, maar noch veel minder kunnen wy het juiste denkbeeld achterhaalen van
den omslag der zaaken in Indië. Wat al sterkten gebouwd; eilanden en zeekusten
bezet, en Koningen çynsbaar gemaakt, of tot vrede en vriendschap bewoogen! Welk
een vermogen, beleid, en staatkunde, om boven andere Europeaanen, die ons
geduurig ondermynen, den voorrang tot in Japan en China te bewaaren? 't Is
weinig, hiervan te zeggen dat de Maatschappy op Batavia eene byna Koningklyke
Hofhouding heeft, dat zy in Oostindie streeken lands bezit, welker
uitgestrektheid, indien men alles te zamen neemt, die der vereenigde
Nederlanden ver te boven gaat, dat zy 'er eene Volkplanting voedt, welke
jaarlyks door achtduizend aankomelingen wordt onderhouden, honderdenvyftig
zwaare schepen van de eene naar de andere kust af en aan doet vaaren, en des
noods een jeger van vyfentwintig-of dertigduizend gewapende mannen te velde
brengen kan.
Vindt men wel ergens, in oude of nieuwe Geschiedenissen, het
voorbeeld van eenig burgerlyk Genootschap, welks vermogen Vorstelyk geweest is,
zonder gevaarlyk te zyn voor de rust en geregelde orde van den Staat? En indien
men het vond, zou men tevens wel eenen Staat vinden, die niet uit
onrechtvaardig mistrouwen deszelfs natuurlyke voorrechten besnoeid hadde? De
duurzaame eenstemmigheid, welke wy hier gewaar worden tusschen | |
| |
het Staatsbestier en den Koophandel, is niet geheel een uitwerkzel der wetten.
Zy wyst ons op een ander beginzel, 't welk beter dan de dwang der wetten, onder
een vry Volk, de rust en veiligheid bevordert. Want wy ontmoeten weinige
wetten, die de rechten en verpligtingen der Maatschappye zeer naauwkeurig
bepaalen; en, 't geen merkwaardig is, onze Geschiedenissen maaken evenwel geen
gewag van zwaare geschillen tusschen de Regeering en de Maatschappy. Het
beginzel, waarop ik doel, is juist hetzelfde, 't welk, indien het eenen
onbepaalden invloed had, bekwaam zou zyn om alleen het geluk van een gansch
Volk te volmaaken; 't is het zelfde, 't welk ons dienen moet om de aangenaamste
vruchten der Vryheid in te zamelen, met uitsluiting van alle haare wrangheden.
't Heeft, zo men wil, meer betrekking tot wysheid dan tot deugd, dewyl het
bovenal die billykheid van oordeel onderstelt, waardoor wy bewoogen worden om
geene byzondere belangen, ten nadeele van het gemeene welzyn, onze achting
waardig te keuren. Maar hoe zelden is dat oordeel algemeen, en hoe veele
deugden heeft men niet van nooden om wys te zyn, ja om niet dikwyls de
eenvoudigste waarheden aan een blind vooroordeel op te offeren? Zal deeze
hoedaanigheid noch lang het kenmerk onzer Natie zyn, gelyk zy, ten minsten met
betrekking tot dit onderwerp, ruim anderhalve eeuw geweest is? Eene angstige
vraag! Maar 't is zeker genoeg, dat wy zo lang het gelukkigste, zo niet het
voortreflykste Volk op den Aardbodem zullen blyven. Groote zaaken zonder omslag
af te doen, en onder de genietingen van het verkreegen geluk even bedachtzaam
te blyven op de bevestiging en vermeerdering van hetzelve: dat is de oude
Hollandsche deugd en deftigheid, waarvan de | |
| |
Hemel geeve dat onder
onze Nazaaten, hoe de waereld verbastere, noch altoos vaste voetstappen
gevonden worden!
't Is zeker een ongemeen verschynzel, driemaal 's jaars zeventien
Burgers, uit een getal van vyfenzestig, te zien vergaderen, om in een ander
Waereldsdeel aan Keizers en Koningen de wet te geeven, en echter de wetten des
Vaderlands met den diepsten eerbied hulde te doen. Zy vergeeten nimmer hunne
afhangklykheid van het Oktrooi der hooge Magten, die hen voor het overige in
alle vryheid handhaaven, en hierdoor niet minder onze hoogachting tot zich
trekken. Zy maaken, als onafhangklyk, met weinige afgevaardigden uit de
Ridderschap, hunne eigene schikkingen. De Repraesentant van zyne Doorluchtige
Hoogheid, met den nieuwen Regeeringsvorm hier mede ingelyfd, was zelf Koopman.
Voor tegenwoordig is 'er niet eens zulk een Amptenaar. De Verbonden van Vrede
en Koophandel, welke de Maatschappy in de Indiën sluit, worden alleenlyk tot
meerder aanzien met den naam der hooge Overheid bekrachtigd. Zy regelt, met
derzelver toestemming, haare eigene Munt, en brengt aan het Gemeenebest niets
meer op, dan 't geen zy billyk acht van haaren overvloed af te staan. Men
stelle eens dat een Vorst, als Karel de V, of Filips van Bourgondië, zich aan
't hoofd van zulk eenen Staat bevonden had; met hoe veele Beden, schattingen,
en tollen, zou hy dat aanzienlyk lighaam belemmerd hebben; en hoe zeker zou dit
het middel geweest zyn, om uit onzen hoogsten voorspoed ons onvermydelyk
verderf te doen gebooren worden?
Een aanzienlyke Raad, waarin de Gouverneur Generaal twee stemmen
heeft, bestiert in Nederlandsch Indië den grooten zwaai der zaaken. Op Batavia
is de Gouverneur in de oogen van 't Gemeen een Vorst, hoewel de ge- | |
| |
ringste Amptenaar niet afhangklyker is dan hy. Zo hy verdacht wordt
van verraad, moet hy daar zelfs, uit zyn prachtig Hof, voor den Raad van
Justitie verschynen. De Maatschappy kan, zodra zy 't goedvindt, een ander in
zyne plaats stellen, en hem noodzaaken in het Vaderland rekenschap te geeven
van zyn gedrag. Geene wederspannigheid zou hem daartegen te stade komen, dewyl
hy met al zyn gezag geen mededeelend vermogen bezit om vrienden te verpligten.
In het Vaderland worden alle hooge bedieningen uitgedeeld, en alle schikkingen
zo wel beraamd, dat niemand ligtelyk besluiten zal, eenen Gouverneur tegen de
belangen der Maatschappye te dienen. Maar schoon hy ook zynen ganschen Raad,
met alle de aanzienlykste inwooners van Batavia, ja de volle Krygsmagt, tot
eenen afval wist te beweegen, wat zou 't hem baaten zonder den bystand der
overige Gouvernementen, die daartoe te veel in getal zyn, en al te wyd
verspreid leggen? Eene onderneeming van dien aard zou voorbereidzelen
vereischen, waardoor het geheim welhaast uitlekken moest: en aan den anderen
kant zou Batavia, 't welk alleen magtig is door den toevloeienden handel van
alle onze overige Gouvernementen en Kantooren, dien toevloed missende, zynen
bezitter niet zeer geducht kunnen maaken. Het Stapelrecht van
deeze Hoofdstad, zich uitstrekkende over geheel Nederlandsch Indië, zo wel ten
aanzien der goederen, welke daar van de eene naar de andere kust vervoerd
worden, als van die, welke men ten dienst van het Vaderland geschikt heeft, is
de voornaamste oorzaak van haaren luister; eene oorzaak, die altoos in de magt
der Maatschappye blyft, en op derzelver wenk met alle haare gevolgen ligtelyk
zou kunnen verplaatst worden. In dat geval zou de nieuwe Vorst van Batavia
terstond veel | |
| |
minder dan een Dey van Algiers, of Keizer van
Marokko, zyn; behalve dat hy zich ook te zwak bevinden zou, om de nabuurige
Indiaanen, zyne en onze natuurlyke vyanden, door het noodig ontzag in toom te
houden. Maar schoon hy ook alle de overige Gouvernementen in zyn belang wist te
trekken, hoe zouden zy hem tegen de wraak van het beleedigd Vaderland
ondersteunen? met weerloozen rykdom? met prikkelen van weelde? met nagelen en
nooten? Daar de Natuur zich uitput in keurigheid van lekkernyen, schynt zy
weinig bekommerd te zyn met dringende noodzaaklykheden. Of, zo men onder de
Indiaansche luchtstreek ook lood en yzer, met allerleî voorraad tot
Krygsbehoeften vond, noch zou het 'er aan kunstenaars ontbreeken, om deeze
stoffen tot het gebruik bekwaam te maaken. Die aan te kweeken zou, zo niet
onmooglyk, ten minsten een werk van al te langen adem zyn. En dus zouden de
speceryen der Moluksche eilanden, met de kaneelbosschen van Ceilon, en de
kostbaarheden van Bengale en de Koromandelsche kust, den wederspannigen zo veel
niet waardig zyn, als eene Vloot van tien of twaalf gewapende schepen. Wel is
waar, dat zy van de Engelschen, en Franschen, of van de andere Europeaanen,
ligtelyk den vereischten onderstand bekomen konden; maar een iegelyk begrypt
dat dit slechts dienen zou om zich, na 't afschudden van het eerste juk,
welhaast een zwaarder op den hals te laaden.
Hadden de Tyriërs, de Karthagers, of eenig ander Volk, voordeezen,
slechts het denkbeeld kunnen vormen van eene volkplanting, buiten 's Lands zo
aanzienlyk, en van binnen aan den Staat zo vast verbonden, hoe breed zouden wy
thans hunne wysheid uitmeeten? Wy zien in tegendeel uit de Geschiedenissen, dat
verre de meeste | |
| |
Volkplantingen der Ouden welhaast wederspannig
geworden zyn tegen haare Moedersteden; en echter laaten wy niet na te gelooven,
dat die volkeren in veele opzigten wyzer en voortreflyker geweest zyn dan de
hedendaagsche. Dit is derhalve voor zo verre geen verstandig gevoelen, maar
veeleer een vooroordeel. Doch uit de opgegeevene bedenkingen volgt meteen, dat
wy het gelukkig gevolg van onze zaaken, in den tegenwoordigen tyd, aan eenen
zamenloop van omstandigheden moeten toeschryven, waarin het beleid der
bestierderen slechts voor een gedeelte plaats heeft. Ontelbaare kunsten, welke
men sederd drie of vier eeuwen in onze beschaafde waereld heeft gevonden en
uitgebreid, maaken het natuurlyk onderscheid tusschen Europa, daarze bloeien,
en Azie, daarze naauwlyks bekend zyn, hedendaags veel grooter dan te vooren.
Alexander vond, in weêrwil van zyne dapperheid en krygskunde, op den
Indiaanschen bodem noch eenen Porus, die hem de overwinning betwisten kon; en
schoon hy dien Vyand versloeg, het was hem onmogelyk den Ganges, als den
Eufraat, in eenen geduurigen staat van dienstbaarheid te houden. Maar in het
begin der vyftiende eeuwe hebben de Portugeezen, die op verre na de
strydbaarsten niet waren, met veel meer gemak hunnen standaard onder die
luchtstreek geplant; en sederd heeft men hetzelfde niet meer van eene enkele,
maar van verscheidene Europische Zeemogendheden te gelyk gezien, zonder dat de
Indiaanen ooit bekwaam geweest zyn, uit den naaryver, waarmede deeze gewapende
Handelaars elkanderen geduurig in het licht staan, eenig voordeel tot hunne
verlossing te trekken. Mogelyk waren de Portugeezen, als de oudste bezitters,
in weêrwil van de onzen, voor altoos wel in dat bezit gebleeven, hadden zy,
door het ontydig invoeren van hunne Inqui- | |
| |
sitie, zich niet
haatelyk gemaakt by de Landzaaten, die straks, om van deeze dwinglandy
ontslagen te zyn, niet zo zeer naar de vryheid, als naar nieuwe Meesters
omzagen, en den eersten die zich aanbood omhelsden. 't Zyn, gelyk een ieder
weet, de Nederlanders niet alleen, die zich hier van gelukkig bediend hebben:
de Franschen, de Engelschen, en anderen, hebben ook hunne Maatschappyen
opgerecht, om die gewesten te bezoeken. Onze Britsche vrienden hebben ons
altoos de meeste afbreuk gedaan, en doen het noch dagelyks. Doch onder zo veele
Mogendheden, als daar handelen, veelal magtiger dan wy, is 'er geene die tot
noch met ons gelyk staat, daar wy den speceryoogst, als eene goudmyn, alleen
bezitten, alleen in Japan toegelaaten worden, en in China ten minsten zo
aangenaam zyn als anderen.
Is de oorzaak van dien besten digen voorspoed te vinden in de wyze
schikkingen van onze Maatschappy, of in de natuurlyke bekwaamheden van onzen
Landaard tot den Koophandel? Waarschynlyk in de vereeniging van beiden. Wy
zullen by het besluit van deeze verhandeling noch eens gelegenheid vinden, om
het laatste punt in eene algemeene beschouwing gade te slaan. Wat het eerste
betreft: het heeft, gelyk reeds gebleeken is, zyn opzigt zo wel tot de
eenstemmige gemeenschap der Maatschappye met den Staat, als tot het onmiddellyk
bewind der zaaken, welke van haar afhangen. Een rechtmaatig en algemeen begrip
van burgerlyke Vryheid, waardoor een iegelyk by zyne rechten gehandhaafd wordt,
zonder dat hy zich kan ontslagen achten van zyne wezenlyke verpligtingen aan
het Vaderland, is, myns oordeels, de sterkste knoop tot een zo minlyk verband;
en niemand, die zich onze voorgaande aanmerkingen erinnert, zal het voor
grootspraak | |
| |
houden, wanneer men zegt dat de denkbeelden van onze
vrye Nederlanders op dit stuk doorgaans gelukkiger geweest zyn dan die van
andere Volkeren; zelfs de Engelschen, die wel stouter maar ook minder geregeld
zyn, niet uitgeslooten. Is dit nu zeker, zo beseffen wy ligtelyk dat de
Maatschappy hierdoor alleen in staat gesteld is om den geduurigen aanwas van
haar vermogen tot het nuttigste gebruik te besteeden, dat zy dus het kostbaar
onderhoud van eenen vorstelyken Staat, zo verre buiten 's Lands, heeft kunnen
voor haare rekening neemen, en eindelyk, dat dit haar gediend heeft tot een
krachtig hulpmiddel om by veele Indiaansche Vorsten den voorrang boven haare
mededingers te verwerven, tot welks aanhoudende verzekering noch steeds gelyke
maatregelen vereischt worden.
In dit stuk gemeenlyk den rechten weg te hebben gehouden, is iets,
't welk misschien tot de zaakelykste punten behoort, die onzen Landaard
voordeelig onderscheiden. 't Is 'er ondertusschen noch verre af, dat het
ontbreeken zoude aan lieden van oordeel, die veele schikkingen der Maatschappye
berispelyk vinden, en weinig minder dan haaren ondergang uit haare misslagen
voorspellen. Een uitmuntend Schryver heeft onlangs veele diergelyke
aanmerkingen bygebracht, en uit kundigheden, hem in 't byzonder eigen, ernstig
aangedrongen, in een Fransch Werk, over den Koophandel der beide Indiën. De
Maatschappy wordt beschuldigd van weidschen omslag in nuttelooze, en van
bekrompenheid in gewigtige zaaken. Zy offert, zegt men, alles op, aan de
grootsche vertooning van haare Amptenaaren, vooral op Batavia, en is
ondertusschen zo weinig bedacht op de veiligheid van haare bezittingen, dat
haare meeste sterkten reeds tot eenen staat van weerloosheid vervallen zyn.
Zelfs zou | |
| |
de Kaap van goede Hoop, die zy niet voor het jaar 1653
heeft kunnen winnen, en daar zo veel aan hangt, zonder moeite door de
Franschen, of Engelschen, kunnen bemagtigd worden; en men staat verwonderd, dat
deeze Nabuuren beide goedertieren genoeg zyn, om ons zo lang te verschoonen.
Insgelyks keurt men de reedsgemelde bepaalingen af, waardoor alle goederen,
welke naar het Vaderland zullen gezonden worden, die van Ceilon en Bengale
alleen uitgezonderd, over Batavia moeten gaan; en noch veel meer, dat zelfs de
onderlinge handel der Indische Gewesten hieraan onderworpen is. Die laatste is
oorzaak, zegt men, dan andere Europeaanen, dien handel vryer dryvende, de onzen
daaromtrent verre voorby gestreefd zyn. Aan den anderen kant, onderhoudt de
Maatschappy veele schadelyke kantooren, om haare mededingers van den
speceryhandel te versteeken; 't geen echter welhaast blyken zal onmooglyk te
zyn, dewyl men op de Filippynsche eilanden, en elders, in weêrwil van de
Hollanders, de speceryen met gemak zou kunnen kweeken. Het gevolg hier van is,
dat de inkomsten der Maatschappye op verre na zo groot niet zyn als voordeezen,
en geduurig zo veel afneemen, dat men haar vergelykt by een kwynend lighaam, 't
welk alleenlyk door hartsterkende middelen, in plaats van wezenlyk voedzel, by
't leven gehouden wordt. Een der grootste misslagen is, dat de Maatschappy,
zonder eenige verandering van tyd en omstandigheden in acht te neemen, haare
oude instellingen blindeling volgt. Dusdaanige aanmerkingen ontrusten ons met
recht, wanneer wy ze hooren uit den mond van zulken, wier oordeel, kennis, en
oprechtheid, niemand kan verdacht houden. De Heer
Mossel zelf heeft meer dan ééns duidelyk
getoond dat hy 'er ge- | |
| |
deeltelyk zyn zegel aan hing, en in veele
opzigten eene hervorming noodig achtte. Maar mooglyk valt hierop ook wel iets
te antwoorden. Wat zullen wy besluiten? Zwaarigheden in bespiegeling op te
lossen is geringe moeite, maar de juistheid der oplossingen te toetsen, zulks
behoort alleen aan kundigen, die het gansche stuk in alle zyne betrekkingen
doorzien.
Echter zou men mogen zeggen, dat de Maatschappy, indien zy haare
luisterryke vertooning op Batavia voordeezen met recht heeft aangemerkt als een
gepast middel om de vriendschap van veele Indiaanen te winnen, en om anderen
ontzag in te boezemen, het noch wel met eene goede Staatkunde kan doen, en
eenige andere belangen hierom ter zyde stellen. Zy kan met dat zelfde inzigt
ook hier en gins eenige schadelyke kantooren staande houden, en tevens in
aanmerking neemen dat kantooren, die nu schadelyk zyn, voordeelig kunnen worden
met de eerste omwenteling, hoedaanige wy in de Geschiedenissen der Indiaansche
Gewesten ontelbaar vinden: want men treft ligtelyk met eenen nieuwen Vorst
gunstiger voorwaarden van Koophandel, dan men van den voorgaanden bedingen
konde. Denkt zy zich door een gemaatigd bestier genoeg te kunnen verzekeren van
de Vriendschap der Indiaanen, zo is 't geen wonder dat zy minder dan te vooren
voor de sterkte van haare Kasteelen zorgt. Zy wykt dan in dit geval ten minsten
van de oude maatregelen af. Doch men vreest dat haare Europische mededingers
misbruik van die gerustheid zullen maaken. 't Kon gebeuren. Maar zou ons eigen
Vaderland wel in staat van tegenweer zyn, wanneer onze Nabuuren eens lust
kreegen, om hier eenen verrassenden inval te doen? Wy moeten diergelyke zaaken
nooit buiten haare naturlyke betrekking stellen. Het overweldigen van de
Moluksche Eilanden, | |
| |
of slechts van de Kaap, zou op eene
Vredebreuk uitloopen, waartoe de Engelschen of de Franschen niet zullen
besluiten, zolang zy geene redenen van hooger bedoeling hebben. Want schoon
deeze Nabuuren ons in magt te bovengaan, zy vinden zich dikwyls van binnen zo
wel niet gesteld als wy, en ontveinzen daarom wel eens hun wettig ongenoegen
tegen anderen, die noch zwakker zyn. Dit laatste heeft men noch onlangs
duidelyk gezien uit het gedrag der Engelschen in 't Noorden: en, wat de
Franschen betreft, het volkomen verval van hunne Oost-indische Maatschappy
geeft noch meer redenen om van dien kant geen groot gevaar te vreezen. Indien
het ook waar is dat de speceryen op veele plaatsen, buiten het bereik van onze
Maatschappy, kunnen aangekweekt worden, zo hebben onze Vrienden inderdaad geene
sterke beweegreden om ons uit onze bezittingen te verdryven. Buiten twyffel zal
die ontdekking ons eenen krak geeven, maar buiten onze schuld; en de
Maatschappy zal ten minsten het Vaderland verpligten door alle voorzorgen,
welke zy neemt om dien slag te stuiten of te vertraagen. Maar eindelyk, om op
dit onderwerp niet langer stil te staan: zo lang de Maatschappy jaarlyks, na
aftrek van haare gewoone uitdeelingen, 250000 guldens overhoudt, volgens het
zeggen van den gemelden Schryver, of, volgens de opgaaf van den Heer Mossel,
welke hy aanhaalt, en waarvan hy niet behoefde af te wyken, 600000; zo lang
kunnen haare diensten noch zeer veel invloed hebben op het welzyn des
Vaderlands. Toen onze Maatschappy in het midden der voorgaande eeuw de meeste
vorderingen maakte, wierd de Engelsche verwaarloosd onder de beroerten van dat
Ryk. Deeze, sederd beter gehandhaafd zynde, heeft tot onze schade veele
voordeelen behaald. Dit is even natuurlyk, als 't geen men | |
| |
zegt
van onzen ganschen Staat, dat hy naamelyk altoos zynen bloei verschuldigd is
aan de misslagen zyner Nabuuren, en by derzelver verbetering verliest. Doch 't
geen gebeurd is kan wederom gebeuren. Wie voorziet het onzeker spel der
toekomende tyden?
't Was zeer natuurlyk dat onze werkzaame Voorouders door den
ongemeenen voorspoed der Oostindische zaaken welhaast aangemoedigd wierden, om
ook ernstig te denken over het oprechten van eene Westindische Maatschappy. De
goudmynen van Amerika vertoonden zich reeds van verre in een lachend verschiet,
en lokten de ontvonkte verbeelding uit, als het waardigst loon der
Nederlandsche dapperheid; met zo veel grooter recht, om dat men dus geene
Portugeezen, gedwongen onderdaanen van Spanje, maar de Spanjaarden zelven,
onmiddellyk uit den zetel des overvloeds verdryven zou. Aan den goeden uitslag
van zulk eene onderneeming scheen nu weinig minder dan de heerschappy der Zee,
en het gebied van een Waereldsdeel, te hangen; dewyl men, na het bemagtigen der
Spaansche sterkten in Amerika, de weerlooze en onbeschaafde landzaaten ligtelyk
in toom houden kon, en van een anderen kant vooreerst geene magtige Mededingers
uit Europa te duchten hebben zou. Die verhevene, maar al te vuurige hoop bewyst
niettemin op nieuw hoe veel de onversaagde Nederlanders ter
zee, van de voorzigtige, traage, en bezadigde Nederlanders te
velde, verschilden. Moed, zegt Montesquieu, is niets anders dan bewustheid van vermogens, welke men heeft. 't
Is ook zeker, dat, zonder zulk eene bewustheid, de moed
veeleer dolheid zou moeten genoemd worden; maar het
vertrouwen op ongemeene vermogens kan wel te verre uitgestrekt worden: en
zodaanig was hier, naar | |
| |
't oordeel der verstandigsten, het geval.
Zy begreepen dat het noch te vroeg was om zo veele belangen tevens in de
waagschaal te stellen; dat men zich niet moest vleien, in Amerika zo gemaklyk
het oogmerk te zullen bereiken, als men 't in Azië bereikt had; dat de
woestheid der Amerikaanen niet toeliet eenig verhoud met hun te sluiten, waarop
men zich verlaaten konde; terwyl men daarentegen van de Spanjaarden grooter
tegenstand te wachten had, wanneer 't hunne eigene bezittingen in Amerika
gelden zou, dan in Oostindië ten aanzien van de Portugeezen, wiêr verkleining
den Koning van Spanje noch eenigzins aangenaam zou kunnen zyn, vermits daardoor
hunne onderwerping aan zyne heerschappy volkomener gemaakt wierd. Want Portugal
was nu geen Ryk meer: 't was een Wingewest, hetwelk de Koning moest uitputten,
zo hy 'er van verzekerd wilde zyn: maar Spanje gehoorzaamde hem als uit
natuurlyke verpligting, en alles, wat den eigendom van dat gebied betrof,
raakte rechtstreeks de eer der Koningklyke Kroon. Diergelyke bedenkingen
schrikten ook Oldenbarneveld af, die daarenboven, om redenen hierna te melden,
bezwangerd ging met inzigten van hooger belang, vlak strydig tegen het
denkbeeld van nieuwe tooneelen voor den Oorlog te openen. Dus bleef dat ontwerp
voor dien tyd steeken. In het jaar 1621, wanneer het twaalfjaarig Bestand
geëindigd, en het Vaderland van dien getrouwen Hoeder beroofd was, heeft men
zich eerst in staat bevonden om het werkstellig te maaken; maar de droevige
ondervinding heeft geleerd dat hy niet zonder reden bekommerd geweest was over
den goeden uitslag van dat gewigtig stuk. Wy kunnen niet weeten of
Oldenbarneveld, op dien tyd leevende, tot het oprechten der Westindische
Maatschap- | |
| |
py zyne stem zou gegeeven hebben; maar wy mogen het vry
als een ongeluk aanmerken, dat hy, toen ze wierd opgerecht, niet leefde, om tot
haare bevordering de heilzaamste maatregelen te beraamen, en met zyne gewoone
wysheid geduurig een oog in 't zeil te houden.
Schoon nu alles, wat deeze Maatschappy betreft, buiten het Tydbestek
valt, het welk ik my heb voorgeschreeven, echter meen ik hier het algemeen
beloop van haare lotgevallen niet stilzwygende te moeten voorbygaan: vooreerst
om dat zulks dienen kan ter ophelderinge van de belangen der Oostindische
Maatschappy; en ten tweeden, om dat ook de Westindische, in weêrwil van haare
tegenspoeden, langen tyd een hoofdtak van den Nederlandschen Koophandel is
geweest.
De Westindische Maatschappy wierd terstond op den voet der
Oostindische geregeld; hetwelk in den aanvang misschien zeer goed was, had men
zich vervolgens in byzondere handelingen niet te naauw aan dat voorbeeld
gebonden, zonder op het natuurlyk onderscheid van beider gesteltenis bedacht te
zyn. Haare eerste inlaag beliep zeven Millioenen, en was dus weinig hooger dan
die der Oostindische; maar binnen tien jaaren vond zy zich genoodzaakt dezelve
tot op achttien Millioenen te vergrooten. Ondertusschen behaalde zy inderdaad
aanzienlyke voordeelen. Haare Vloot, door den Staat met drie Oorlogschepen
versterkt, bemagtigde terstond eene vesting in het Landschap Brazil; de dappere
Piet Hein vermeesterde de Spaansche
Zilvervloot, en maakte eenen buit, die op veertien of vyftien millioenen wierd
geschat; vervolgens viel haar het grootste deel van Brazil, benevens het eiland
Curaçao, en eenige plaatsen van minder belang, in handen. Graaf
Maurits van Nassau, naderhand met
| |
| |
drieduizend Man derwaard gezonden, breidde deeze overwinningen
uit, en deed zyne schepen zelfs oversteeken naar de kust van Afrika, om del
Mina in Guinee te bemagtigen, 't welk hem naar wensch gelukte. De Maatschappy,
door den eersten voorspoed aangemoedigd, deed zwaare uitdeelingen, om gelyk te
staan met de Oostindische, welker Aktien door dit middel reeds merkelyk
gesteigerd waren. Dit was geen beleid, maar het uitwerkzel van eenen
kwâelykbestierden naaryver. Men moest begreepen hebben dat het met de
Aziatische zaaken heel anders, dan met de Amerikaansche, gelegen was. In
Oostindiê, daar de meeste Landschappen sederd veele eeuwen door beschaafde
Reizigers, met naame de Egyptenaars, de Venetiaanen, en Portugeezen, bezocht
waren, vond de Maatschappy terstond eenen handel, die geregelde voordeelen
beloofde, en zulke schikkingen toeliet, als zy op haare uitdeeling maakte.
Niets diergelyks ontmoette men in de nieuwe Waereld, daar nooit zo veel
beschaafdheid geweest was, en daar alle goede orde, die 'er mogt geweest zyn,
door de woede der Spanjaarden voorlang vernietigd was. De winsten der eerste
Maatschappy vloeiden als uit eene levendige bron; die der laatste wierden als
uit een stilstaand water geput, en moesten daarom niet tot eene grootsche
vertooning, maar ter verbeteringe van het geen 'er ontbrak, aangelegd geweest
zyn. Om nader overtuigd te zyn, dat het onderscheid tusschen deeze beide
Maatschappyen waarlyk uit de aangeweezene oorzaak sproot, behoeft men slechts
te weeten, dat de Westindische op 't hoogste niet meer dan vyftig ten honderd
heeft kunnen uitdeelen, daar de Oostindische, gelyk wy gezien hebben, noch maar
vier jaaren gestaan hebbende, reeds vyfenzeventig gaf. | |
| |
De misslag wierd eenigzins geboet door de reedsgemelde vergrooting
der Hoofdsom op achttien Millioenen, en 't scheen dat de Maatschappy, door
ondervinding wyzer geworden, zich nu op den rechten weg begeeven had, wanneer
zy op het onvoorzienst getroffen wierd door eenen slag, die weinig minder dan
doodelyk was. De Portugeezen overrompelden Brazil. Zy hadden dat geluk niet aan
hunne wapenen dank te weeten, maar aan eerloos verraad. Doch schoon hun gedrag
onverantwoordelyk was, de Maatschappy verdient hierin berispt te worden, dat zy
door al te groote gerustheid haare onbeproefde vrienden tot zulk eene
onderneeming heeft aangemoedigd. Te weeten, Portugal, eindelyk het Spaansche
juk afgeworpen hebbende, had den Hertog van Bragance ten troon verheven, met
wien de vereenigde Staaten in het jaar 1641 een tienjaarig Bestand slooten; en
dit was genoeg, dacht men, om voortaan de Portugeezen als Bondgenooten aan te
merken, waarvan men niets te vreezen had. Graaf Maurits, kort daarna eenen
tegenzin in de Amerikaansche lucht, of in het lastig bewind der zaaken,
krygende, vertrok met het grootste deel van zyn Volk naar het Vaderland, alwaar
men hem dankbaar verwelkomde wegens de ryke Vloot, welke hy overbragt, zonder
zich over het zenden van eenen Opvolger te bekommeren. Die gelegenheid kwam den
Portugeezen te gunstig voor, om het Bestand niet te breeken. Zy wisten Brazil
te winnen, en te behouden, in weêrwil van eene magtige Vloot, die kort na het
ontfangen van deeze onaangenaame tyding tegen hen afgevaardigd wierd. Doch, tot
welk eene kwyning de West-indische Maatschappy ook hierdoor verviel, haar
noodlot wierd niet beslist voor het einde van het jaar 1671, wanneer zy, met
eene onbetaalbaare schuld van zes Millioenen | |
| |
belaaden, door het
intrekken van het Oktrooi der Staaten ontbonden is. In haare plaats heeft men
eene nieuwe West-indische Maatschappy opgerecht, die, gelyk zy nooit zeer
groote zaaken heeft verricht, ook nooit door zwaare ongevallen vermaard
geworden is. Over 't geheel strekt zy thans tot een beklaaglyk gedenkteken van
den gelukstaat, dien onze Voorzaaten bereikt hebben, zonder zich van deszelfs
duurzaamheid te kunnen verzekeren. Maar ach! zouden wy in deeze dagen wel wyzer
zyn?
't Schynt wel dat deeze nieuwe Maatschappy ook wierd aangemerkt als
een behoeftig lighaam, 't welk terstond door alle mogelyke hulpmiddelen zou
moeten ondersteund worden, om niet verlooren te gaan; en aan welks behoud
slechts van ter zyden eenige belangen verknocht waren, waarom het niet behoorde
verwaarloosd te worden. Zelfs hadden haare Bewindhebbers geenen lust meer om
iets groots te onderneemen, of op nieuwe aanwinningen te denken. Wy behoeven
hiervan geen ander voorbeeld te zien, dan Suriname. Dit Landschap, den
Engelschen eenige jaaren vroeger afgenomen, en sederd den Zeeuwen, die 't
gewonnen hadden, toebehoord hebbende, vereischte eenige buitengewoone kosten,
eer men zich daar het gewenschte voordeel van eene Volkplanting belooven kon;
de Zeeuwen, aan gereeder winst gewoon, vonden zulks te lastig, en ontsloegen
zich daarvan, door Suriname voor eene maatige som aan de Westindische
Maatschappy op te draagen. Maar schoon dit niet onaangenaam kon zyn, gelyk het
ook door een Oktrooi der Staaten bekrachtigd wierd, echter was de Maatschappy
niet genegen dit stuk alleen voor haare rekening te neemen. Zy nam haare
toevlucht tot de Stad Amsterdam, en den Heer van Sommelsdyk, die dus nevens
haar, elk voor | |
| |
een derde gedeelte, tot den zelfden prys van
inkoop, en met dezelfde onderwerping aan de Oppermagt der Staaten, waartoe de
Maatschappy verpligt was, eigenaars van de Volkplanting wierden. En hieruit is,
gelyk een ieder weet, het drieledig Genootschap van Suriname gebooren.
Men heeft ook al vroeg geoordeeld dat haare tedere gesteltenis,
geenen aanwas van vermogens toelaatende, door vermindering van omslag best te
troosten was. Haaren kring niet kunnende verkleinen, dacht men haar de wieken
eenigzins te moeten fnuiken, op dat zy door gewoonte leeren mogt, het uiterste
bereik van haare zwakke poogingen zorgvuldig af te meeten. Ten dien einde trok
men eenige uitsluitende voorrechten in, en stelde op veele plaatzen, daar de
oude Maatschappy gewoon geweest was alleen te handelen, de vrye vaart voor
byzondere Handelaars open. Van tyd tot tyd heeft men deeze vryheden zo veel
vermenigvuldigd, dat 'er thans maar weinige plaatsen zyn, daar de Maatschappy
haare uitsluitende voorrechten onverminderd behouden heeft. De vrye plaatsen
zyn evenwel niet tolvry. Men heeft het bewind der Maatschappye niet besnoeid,
zonder tevens voor haare belangen alle mogelyke zorg te draagen. Zy trekt van
ieder schip, dat door byzondere Handelaars derwaard gezonden wordt, eene
bepaalde som, naar maate van deszelfs grootte; en de inzameling van deeze
gelden maakt hedendaags een tak van haar bestaan. De ondervinding leert ons
hier, dat zodaanige hulpmiddelen dienstig zyn om een magteloos gestel in
beweeging te houden, maar tot deszelfs verbetering zeer weinig toebrengen. De
geringe uitdeelingen der Westindische Maatschappy, welke niet veel hooger dan
tot twee en een half ten honderd jaarlyks gerekend worden, bewyzen zulks: en
hierom is | |
| |
het onwaarschynlyk dat de Oostindische vooreerst haare
toevlucht tot zulke onderhoudende maatregelen zal neemen; wat men ook ophaale,
om haar tot dat verstand te brengen.
Wy kunnen en moeten dusdaanige Maatschappyen tweezins beschouwen.
Wat zy in haare eigene huishouding zyn: en hoeveel zy toebrengen tot den bloei
van het Gemeenebest: zyn twee zeer onderscheidene vraagen. Want schoon het vast
gaat, dat onder een goed bestier de voordeeligste staat van haare zaaken ook de
nuttigste zal zyn voor het Vaderland, echter is die opklimming zo evenredig
niet, dat men altoos, uit haare nadeelige omstandig, heden, het verlies van den
ganschen Staat zou kunnen opmaaken. In tegendeel kunnen zy, zonder haare leden
merkelyk te bevoordeelen, den Staat noch groote diensten doen: en dit laatste
geval is buiten twyffel betrekkelyk tot onze Westindische Maatschappy. Ieder
opmerkzaam Leezer beseft ook dat het verhandelde noopens de beide Maatschappyen
voornaamelyk strekken moest om de zaaken van die zyde voor te draagen, dewyl wy
hier niet afzonderlyk van den Koophandel, maar van de algemeene belangen des
Vaderlands, redekavelen. De groote en bestendige winsten der Oostindische
Maatschappye hebben ons dit ten haaren opzigte gemaklyk gemaakt. Maar zal het
zo gereed toegestemd zyn, wanneer wy beweeren dat de Westindische, ondanks
haare zwakheid, onder de vermogende oorzaaken van onze welvaart moet gerekend
worden? Men bedenke zich een oogenblik. Regelt zy den Westindischen handel niet
voor alle byzondere persoonen, welke zich onder haar opzigt daartoe begeeven?
Houdt zy niet door dit middel ontelbaare werktuigen in beweeging? Vormt zy dus
geen groot ge- | |
| |
tal van bekwaame Zeelieden? Brengt zy dan niet, zo
wel als de Oostindische, het haare toe, om onze Zeemagt aanzienlyk te maaken;
en doet zy daaromtrent niet ruim zo veel als onze groote en kleine Visscheryen,
onze Levantsche Kamer, en alle de overige smaldeelen van onze uitgestrekte
Zeevaart, immer deeden?
Heeft my de liefde des Vaderlands in deeze uitweiding misschien wat
te verre afgetrokken; ik heb haare bekooringen minder tegenstand gebooden, om
datze my echter geenszins verwyderden van het hoofdzaakelyk oogmerk, van de
beginzelen onzes geluks, welke wy zowel in den Koophandel, als in den
Regeeringsvorm, of in onze Oorlogsmagt, moesten naspooren. Wat zeg ik? Het
blykt nu, zo ik my niet bedrieg, noch duidelyker dan te vooren, dat alle deeze
onderwerpen schakels van eene zelfde keten zyn. Het blykt dat van onzen
Koophandel niet alleen de gemaatigdheid van het eerste, maar ook, door
tusschenkomst van de Zeevaart, de achtbaarheid van het laatste, voor een goed
deel afhangt. Thans zyn wy genoodzaakt die stof om haaren rykdom te verlaaten,
en ons op nieuw tot den ingewikkelden handel der Staatzaaken te begeeven. Een
natuurlyk verlangen moet ons noopen, om het aangenomen richtsnoer noch wat
verder te volgen, tot dat wy ons geplaatst vinden in het begeerde gezigtpunt,
uit hetwelk die groote verscheidenheid van voorwerpen, waarvan wy stukswyze
gewaagd hebben, met eenen opslag van het oog kan beschouwd worden. Dan zullen
wy eerst, als in een geregeld tafereel, de oude en nieuwe geschiedenissen des
Vaderlands op elkanderen zien afsteeken, en een weêromgekaatst licht zal hier
en gins ter noodige ophelderinge dienen. Ik heb, myns oordeels, ten deezen
einde reeds omstandig genoeg van de grondlegging der Republiek, en van haaren
| |
| |
aanwas, gesproken. Haare bevestiging ontbreekt 'er aan. Te
weeten, wy moeten haar tot dien staat gebragt zien, dat geene onzydige
Mogendheden haare onaf hangklykheid meer in twyffel trekken, en dat haar
verschil met Spanje op dat stuk naderhand niet verder in aanmerking koome dan
eenig ander verschilpunt, waarom twee vrye Mogendheden elkanderen den oorlog
zouden kunnen verklaaren. Ik heb het nieuw Gemeenebest vergeleeken by een
onvoltooid gebouw, door Willem den I. aan zynen Zoon, onder het opzigt van de
edelmoedigste beschermers der Vryheid, overgelaaten. Ik heb aangeweezen hoe dit
gebouw door hen noch hooger is opgehaald, en eenige redenen gemeld, waarom
veelen van oordeel konden zyn dat het, om regelmaatig te blyven, niet hooger
moest opgehaald worden. Tot besluit moeten wy deeze en meer andere redenen met
de tegenoverstaande zwaarigheden, waarvan noch niet gesproken is, vergelyken,
en de wyze, hoe alles beslecht is, te kennen geeven. Maar vooraf is het noodig
dat wy noch korrelyk het oog slaan op den staat der oorlogszaaken te Lande.
Prins Maurits was in het jaar 1600 met het leger naar Vlaanderen
getrokken, om den Oorlog derwaard over te brengen; hetwelk den hoogmoed der
Aartshertogen tot geene geringe verbolgenheid ontstak. Naauwlyks had hy, na 't
veroveren van eenige schepen, het beleg voor
Nieuwpoort geslagen, of Albertus verscheen,
met een aanzienlyk leger, in 't veld, om de Stad te ontzetten, en de Staatschen
hunne vermeetelheid te doen beklaagen. Men kwam tot een hoofdtreffen; en dit
was die roemruchtige slag, die de gansche waereld overtuigde dat de Neder,
landers ook reeds geleerd hadden, in 't open veld, en op vyandlyken bodem, naar
de zege te staan. De schielyke | |
| |
optogt van den Aartshertog had het
leger der Staaten, 't welk noch onversterkt voor Nieuwpoort lag, in groote
verlegenheid gebragt. De slag was onvermydelyk, ten waare men had kunnen
besluiten tot eene alte schandelyke vlucht met de schepen, die op de reede
lagen. De nederlaag zou onherstelbaar geweest zyn, dewyl men, buiten
Oostende, in het gansche Gewest geene plaats
van eenig gewigt bezat: en de vyand had Oostende reeds achter den rug. De Prins
zond eenige Vaandels en Kornetten vooruit, om, waar' het mooglyk, den Vyand by
eene brug wat op te houden; en terwyl deeze nedergesabeld wierden, gebood hy de
schepen zee te kiezen, op dat zyn volk, in 't weifelen van de krygskans, zich
van dezelve niet bedienen mogt, om het gevaar te ontwyken. Een grootsche trek
van heldenmoed, die echter, indien hy door het geluk niet gekroond geworden
was, den blaam van roekeloosheid niet zou ontgaan hebben. Doch Maurits, die van
geen wankelen wist, toog zelfs den Vyand te gemoet, en gebruikte den korten tyd
zo wel als mooglyk was, om zyne benden te schaaren; terwyl eenige Staatsche
Oorlogschepen opzeilden naar den kant van Oostende, op hoop van den
Aartshertog, indien hy zich te verre op 't strand begeeven mogt, ook eens uit
hun geschut te groeten. Kort na den middag begon de stryd, die, na eenige uuren
in twyffel te hebben gestaan, tegen den avond aan onze zyde eene overwinning
baarde, waarvan de Nederlandsche soldaat, sederd de triomfen van Egmond by
Sint Quintyn en
Grevelingen, geen gebeugen had. De
dapperheid was van wederzyden gelyk; maar het beleid van Maurits behaalde den
prys. Onder verscheide trekken, welke wy hiervan hy de schryvers ontmoeten,
verdient deeze vooral gemeld te worden, dar hy, op alles bedacht, zyn ge- | |
| |
schut niet, gelyk de Aartshertog, in het gulle zand, daar het op elken
schoot dieper inzakken moest, maar op eenen vloer van planken, plaatste; waar
door het even zeker trof als op eenen vasten grond. Met het vallen van den
avond, een gunstig tydstip waarneemende, besliste hy in een oogenblik het lot.
Hy deed zyne ruitery op den Vyand aanrukken met eenen schok, die door de
schielykheid onweêrstaanbaar was. Het voetvolk ondersteunde dien aanval, en
bragt terstond de Vyandlyke benden in de uiterste verwarring. De Admirant van
Arragon was reeds gevangen; de Aartshertog zelf wierd hier gekwetst, en was
genoodzaakt met al zyn volk te vlugten, en al zyn geschut met veele Vaandels en
Standaarden achter te laaten.
Zo heerlyk was deeze overwinning: maar, wy moeten dit bekennen, zy
was het veel meer om de glorie, dan om de schoonheid van haare vruchten. 't
Gebeurt meermaalen dat een overwinnend Heir op 's Vyands bodem versmelt. Hier
had men 't ongeluk dat 'er geene beukeryen in gereedheid waren, om Nieuwpoort,
met den eersten schrik van het verlies der Spaanschen, tot de overgaaf te
dwingen. Vergeefs hervatte de Prins het beleg, het welk hy na weinig dagen
moest opbreeken, dewyl 'er geene hoop was om de Stad, na dat de bezetting door
den Aartshertog was versterkt, te winnen. Vervolgens ruimde hy geheel
Vlaanderen, waardoor al het voordeel van deezen gevaarlyken togt zich bepaalde
tot de gevangenis van den Admirant. Men gist ook dat deeze gebeurtenis de
eerste aanleiding gegeeven heeft tot onmin tusschen den Prins en eenige
voornaame Leden van den Staat; 't zy dat deeze laatsten toen inderdaad reeds
bekommerd geweest zyn voor de hooge gevoelens, welke dit ongemeen geluk den
Prins mogt in boezemen; 't zy dat hy zulks te onrecht geloofd hebbe, op
| |
| |
het haatelyk voorgeeven van vleiers, die slechts verdeeldheid
zochten. Wat den Aartshertog betreft, die vond zich eerlang in staat om zelfs
Oostende te belegeren, waarop hy te vooren reeds het oog geworpen had. Het
driejaarig beleg van deeze stad bewyst ons de sterkte van Zeesteden, wanneer zy
belegerd worden door eenen vyand, die ter zee niets groots verrichten kan.
Oostende kon niet gewonnen worden, dan door Ambrosio Spinola, den eenigsten
krygsman in Europa, die noch met onzen Maurits in vergelyking kwam: en zulks
niet, dan na dat het van eene stad in een akeligen puinhoop veranderd was.
Spinola dacht toen dat het tyd was, om tot in 't hart van de Nederlanden door
te dringen, en alles daar voor zyne wapenen te doen beeven. Maar Maurits, die
ondertusschen, in plaats van zynen tyd met het ontzet van Oostende te
verspillen, eenige andere steden veroverd had, wist hem den overtogt der
stroomen zo gelukkig te betwisten, dat hy zyn opzet staaken moest. Dus stonden
de oorlogskanssen te lande, eenige jaaren achtereen, byna gelyk, terwyl de
onzen ter zee, op de voorgemelde wyze, schier dagelyks hunne magt zagen
toeneemen.
't Was in het jaar 1607, dat de Spaanschen voor 't allereerst, met
eene ernstige meening, den Vredehandel voorsloegen. Zy hadden 'er inderdaad
gegronde redenen toe, en die waren meerendeels van zulk eenen aard, dat onze
Staaten, anders gewoon den Spanjaard alle geloof te weigeren, dezelve konden
naspooren, of ten minsten zeer waarschynlyk onderstellen. Men wist dat Filips
de III. niet werkzaam was; men zag dagelyks uit de muiteryen van het Spaansche
krygsvolk dat 'er geen geld uit Spanje kwam. Daarenboven hield men 't voor
zeker | |
| |
dat Spinola, sederd twee jaaren, uit zyne eigene goederen
het gebrek des Konings met veertien millioenen had vervuld. De Hertog van
Lerma, die den Koning bestierde, zou derhalve verpligt zyn dat voorbeeld te
volgen, zo hy 'er zich niet by tyds aan spiegelde. 't Was dan natuurlyk dat hy,
om zyne schatkist voor zulk eene aanspraak te beveiligen, de vrede met al zyn
hart bevorderen zou. Men voegde hierby dat de Aartshertogen, zonder kinderen
zynde, geen groot belang konden stellen in het voortzetten van eenen lastigen
oorlog, die, ten beste genomen, evenwel nimmer het verdriet van een rusteloos
leven, door eenige gevoelens van verpligting of tedere zorg, zou kunnen boeten.
En schoon nu alle deeze bedenkingen ook geschikt waren, om aan onze zyde de
belangen des oorlogs gewigtiger te maaken, nogthans begreep men in 't algemeen,
dat het onbetaamelyk en hard zou genoemd worden, zo men openlyk alle middelen
tot verzoening van de hand wees, en zelfs weigerde daarover in onderhandeling
te treeden. Maar de Vrede, mits dat zy op billyke voorwaarden te treffen waare,
kwam ook inderdaad by veelen te meer in aanmerking, om dat Spanje nu zo wel met
Engeland, daar Jakob de I. sederd de dood van Elizabeth den troon beklom, als
met Vrankryk, bevredigd was. De Koningen van Engeland en Vrankryk moeiden zich
beide meer dan ooit met de Nederlandsche zaaken; maar de laatste noch 't meest,
en zyne Staatkunde was de fynste. Zelfbelang was, gelyk men ligtelyk beseft,
hunne dryfveer. Koning Jakob wilde de Vrede bevorderen, op hoop van ten minsten
een gedeelte deezer Landen in zyne magt te krygen, wanneer zyn Zoon, volgens de
hoop, waarmede hy zich kittelde, met de Infante van Spanje zou in 't huwelyk
| |
| |
getreeden zyn. Hendrik de IV. had afgelegener oogmerken, welke wy
naderhand zullen zien. 't Zy hier genoeg, dat hy voornaamelyk op den
Vredehandel aandrong, om by deeze gelegenheid den staat der zaaken te doorzien,
en het vertrouwen der voornaamste Heeren te winnen; doch bovenal om gewaar te
worden hoedaanig eene vrede de Nederlanders zouden begeeren, en hoe veel de
Vyand van zyne verouderde rechten op het Gemeenebest zou willen afstaan. Het
ontzag voor twee zo magtige Vorsten kon alleen de zaak voldongen hebben: nu
liepen 'er zo veele redenen te zamen, dat men geen lang beraad van nooden had
om in den Vredehandel te bewilligen. 't Hielp veel dat men van binnen eene
volmaakte eensgezindheid vond, noopens de punten, zonder welke men tot geene
Vrede, noch Bestand, moest overgaan. Doch met den Vyand viel ten deezen opzigte
noch zo veel te doen, dat de openbaare Byeenkomst niet voor het volgende jaar
een aanvang neemen kon. 's Graavenhaage was de plaats, welke men daar toe
uitgekoozen had: doch het stuk was te gewigtig, en de wederzydsche eischen
wierden te strydig bevonden, om in de eerste Byeenkomst beslecht te worden. Zy
is van de zyde der Staaten, na dat men eenige maanden vruchteloos getwist had,
afgebroken; en 't wierd van weinigen begreepen dat zulks geschiedde, omze
vervolgens, op eene andere plaats, met beter uitslag te hervatten.
Gansch Europa had terstond op het ernstigst in de belangen van die
gebeurtenis gedeeld. Eer de openbaare Vredehandeling noch wierd vastgesteld,
was 'er een Fransch Gezantschap, met den Prezident Jeannin aan het hoofd,
herwaard gekomen, omze te bevorderen: vervolgens zonden de Koningen van
Engeland, van Zweeden, en Denemarken, benevens verscheide Duitsche Vorsten, ook
| |
| |
hunne Gezanten, omze by te woonen en 'er als Middelaars te
dienen. 't Had de gedaante dat men in 't algemeen de Vereenigde Nederlanden
aanmerkte als eene nieuwe Mogendheid, welke nu tot het heuchlyk tydgewricht van
haare bevestiging genaderd was, om aangeschreeven te worden op de lyst der
ontzaglyke Staaten, die het evenwigt van Europa maakten. Aan de Spaansche zyde
wierdt die ook klaar genoeg gevoeld, hoewel men noch niet genegen was hetzelve
door eene volle erkentenis te bekrachtigen. Filips de III. brak zich 't hoofd
met heimelyke handelingen, om de Koningen van Vrankryk en Engeland in zyne
belangen over te haalen; en de Aartshertogen spaarden kunst noch vlyt om in de
vernedering, welke zy niet meer zagen te ontgaan, ten minsten zo veel mogelyk
waare, een goed gelaat te toonen. De gesleepenste verstanden, met den
doorluchtigen Spinola zelven gesterkt, verscheenen uit hunnen naam in den
Haage, om alles wat de kunst vermag, met wakkerheid van geest, met listen, en
dubbelzinnige beloften, tot hun voordeel aan te wenden. De Franschen, onze
yverigste voorstanders, waren hiertegen wel opgewassen; maar 't bleek welhaast,
dat men ook op hunnen handel omzigtig letten moest. Jeannin, die in
behendigheid geene weergaê had, bestierde alles zo kunstig, dat hy nu de eene
dan de andere party ten dienst kon staan, naar den verschillenden keer, dien de
zaaken, overeenkomstig of strydig met zyn oogmerk, mogten neemen; en het groot
oogmerk, waartoe hy eindelyk meende te zullen komen, viel op dien tyd naauwlyks
onder de gissing der grootste Staatkundigen. Met de Engelsche Gezanten had men
niet minder te doen, uit hoofde van het belang, 't welk men in de vriendsehap
van hunnen Koning stellen moest; niet wegens zynen goe- | |
| |
den wil,
maar wegens zyne magt, naardien geheel Groot-Britanje nu onder hem, als tot een
enkel Ryk, vereenigd was. Men zou deeze vermaarde Byeenkomst met recht eene
school van Staatkunde noemen, daar de grootste mannen van die eeuw zich mogten
vervoegen, om ervaarenis te bekomen. Geene mindere schranderheid dan
Oldenbarneveld bezat wierd 'er vereischt, om in zulk een doolhof van
verschillende gevoelens, heimelyke inzigten, vonden en verbysteringen, het
rechte pad te kiezen; te meer dewyl hy ook onder de zynen noch magtige
tegenstreevers vond, die wel met hem tot den vredehandel gestemd hadden, maar
inderdaad de Vrede niet vuurig zochten. Hy wist echter ook op zyne beurt de
belangen van het Vaderland te doen gelden, en werkte zo veel uit, dat,
geduurende den loop deezer handelingen, twee verbonden van onderlinge
bescherming, het eerste met Vrankryk, het tweede met Groot Britanje, geslooten
wierden. Het aanzien, 't welk de vereenigde Staaten hierdoor verkreegen, heeft
naar allen schyn niet weinig toegebragt tot de gelukkige ontknooping van dien
ingewikkelden handel.
By de Schryvers, die deeze zaaken breed genoeg ontvouwen, zien wy
met vermaak hoe elke landaard, onder het geduurig stribbelen, zich door zyne
byzondere trekken onderscheidt. De Spaanschen, die, 't is waar, niet allen
Spanjaards gebooren zyn, maar nochthans dien geest hebben ingezoogen, zyn,
onder het masker van grootmoedigheid, arglistig en trots. Zy bieden zich aan om
de Vrede te beraamen; maar naauwlyks ontfangt men hen, of zy trachten wetten
voor te schryven, en de minste tegenspraak doet hen onverdraaglyk worden. De
Engelschen vertoonen zich gelyk zy zyn, en dit is het loflykst | |
| |
in
hun gedrag. Maar zy zyn gemelyk, eigenzinnig, en ligt geraakt. Hunne
scherpzinnigheid is zonder uitvoering, hunne welspreekendheid overreedt niet,
en hunne werkzaamheid is gemeenlyk lastig, daar zy verpligtende moest weezen.
De Franschen zyn overal bescheiden en heusch. Zy berispen en vleien in éénen
adem, en hunne gemelykheid zelve strekt altoos om den verzwakten band van
vriendschap naauwer toe te haalen. Door hunne onbelemmerde vaardigheid schynen
de gevoelens, welke zy voorstellen, waarlyk de hunne, en doorgaans de
aanneemelykste te zyn. Zy bewaaren gemaklyk hun geheim, onder gedaante van
geene geheimen te hebben. Zo men hun gelooft; zy stellen met vermaak hun eigen
belang ter zyden, om hunne vrienden te verpligten. Hierdoor behaagenze, zelfs
in hunne kunstenaaryen, zo zeer, dat het byna onmogelyk is, zich van hun te
ontslaan. Alle weigeringen schynen ondankbaare vergeldingen van de moeite,
welke zy voor hunne vrienden neemen; en al wat men toestaat, gebruiken zy
evenwel heel anders dan men verwachtte. Doch wat hun ook in den weg staê, zy
werpen niets om verre, maar helpen het verder opbouwen, op dat het zo veel te
schielyker valle, na dat zy het heimelyk ondergraaven hebben. Men kan hen
grondig kennen, en echter nog door de vlugheid van hunnen ryken geest
verbysterd en misleid worden. Maar onze Nederlanders houden zich doorgaans op
den heilzaamen middelweg. Zy beantwoorden op denzelfden toon de vleiery en het
verwyt. Zy gunnen een iegelyk, dien het lust, de eer van te pronken met de
fynheid van zynen geest, of het vermaak van hoogmoedig te zyn op beuzelachtiger
voorrechten. Zy bestraffen zelfs de laatdunkendheid niet; maar houden met een
bedaard gemoed geduurig hunne inzigten op het | |
| |
oog, daar zy,
indien het slechts mogelyk is, regelrecht op aanstreeven. De kromme doolpaden
der Staatkunde verwarren hun oordeel niet. Zy zeggen rondborstig wat 'er dient
gezeid te worden; maar hunne geheimen leggen diep in den boezem. Zy luisteren
gaarne, maar volgen noch verwerpen geenen raad, dan na de rypste overweeging.
Men zou meenen dat zy ligtelyk konden geleid worden waar men wilde; maar zy
houden voorzigtig stand, zodra men hen tot den gevaarlyken driesprong heeft
gebragt.
Ik heb reeds te kennen gegeeven, dat, onder de voornaame leden der
Regeeringe, het belang, 't welk men in de Vrede stellen moest, niet gelyk
begreepen wierd. Geduurende de handeling openbaarde dit verschil zich meer en
meer; en men zag welhaast dat veelen 'er alleenlyk hunne stem toe hadden
gegeeven, in de stille hoop dat zy vruchteloos uitvallen zou. Prins Maurits,
gesterkt met de aanzienlykste Legerhoofden, en zelfs de gansche Provincie van
Zeeland, behoorden tot dit getal. Eene heerlyke overwinning, door de Vloot van
Heemskerk omtrent deezen tyd by Gibraltar behaald, diende ook om het Gemeen op
hunne zyde te trekken; en de predikanten verzuimden die schoone gelegenheid
niet om het vuur van vyandschap te voeden, waartoe zy amptshalve meenden
verpligt te zyn. Maar de voorstanders der Vrede lieten zich hierdoor zo weinig
verzetten, dat zelfs de overwinnende Vloot, op hun aanhouden, naar het
Vaderland ontbooden wierd; op dat zy, door het verder vervolgen van haare
voordeelen, geene nieuwe stremming in den Vredehandel verwekken mogt. De
redenen, waardoor elke party, in die verdeeldheid, haar gevoelen zogt te
staaven, waren veelal, gelyk het | |
| |
gemeenlyk gaat, betrekkelyk tot
byzondere belangen. Zy, die om voordeel den Krygsdienst aankleefden, vonden
niets gevaarlyker, dan dat men Vrede maaken, een gedeelte van het Krygsvolk
afdanken, en den Vyand gelegenheid geeven zou, om onvoorziens het verzwakte
Vaderland met eenen nieuwen aanval overrompelen. Zy voorzagen ook de
schadelykste verdeeldheden, beroerten, en scheuringen van binnen, zodra men
rust van buiten hebben zou. Anderen, dien 't lang verveeld had, tot de zwaare
kosten des Oorlogs het hunne toe te brengen, begreepen niets van dat gevaar. Zo
stemden ook de Provincien, die in den Oorlog gemeenlyk meest ontrust wierden,
als Gelderland by voorbeeld, tot Vrede; terwyl andere, die zich meer in
veiligheid bevonden, om oorlog riepen. Ja Zeeland vreesde zelfs, dat met de
Vrede de Koophandel wederom naar Antwerpen keeren zou; en die bekommering sloeg
tot zommige Hollandsche Steden over. Ik zal op deeze byzonderheden niet
stilstaan, om dat wy, myns oordeels, het stuk van een anderen kant moeten
beschouwen, en op eene wyze, die beter strookt met de voorgaande bedenkingen,
over de opkomst en den aanwas van dit Gemeenebest.
't Kwam eigenlyk hier op aan, of de Republiek, gegrondvest en
opgebouwd gelyk wy gezien hebben, thans tot het gewenschte tydgewricht van
haare bevestiging genaderd waare, of niet? Was het zo, dan moest men zekerlyk
geen belang meer in den Oorlog stellen, al kon hy ook met voordeel gevoerd
worden. Dit zal ten minsten niemand tegenspreeken, die myne gestelde
grondregelen noopens het innerlyk bestaan van eene Republiek, als de onze,
heeft goedgekeurd. Maar hoe dat vraagstuk op te lossen? Wat uitdruklyk
denkbeeld te hechten aan die be- | |
| |
vestiging, welke tot de
duurzaamheid van onze Republiek vereischt wierd; en hoe te oordeelen van haare
geschiktheid tot die gesteltenis? Ik verbeeld my dat wy maar weinige schreeden
behoeven te rugge te gaan, om het antwoord uit onze verhandelde beginzelen af
te leiden. Het moet gezocht worden in de betrekking van onzen Staat tot vreemde
en onzydige Mogendheden. Wy hebben die betrekking, gelyk zy ten tyde van Willem
den I. was, gezien; gelyk mede, hoe zeer zy straks na zyne dood ten algemeenen
nadeele veranderde; en hoe zy naderhand door de dapperheid van zynen Zoon, en
door de wysheid van Oldenbarneveld, wederom veel voordeeliger gedaante
gekreegen heeft. Laaten wy nu de vergelyking maaken. Hoe meesterlyk Willem de
I. zynen handel ook aan vreemde Hoven dreef, hy wist zyne Republiek nooit tot
dat aanzien te verheffen, dat men haar in het licht van eenen vryen Staat
beschouwde. Zy wierd wegens haare zwakheid altoos noch aangemerkt als een
voorwerp van medelyden, 't welk men ondersteunen moest, om het voor zynen
ondergang te bewaaren. En 't is allerklaarst uit het gedrag van Elizabeth te
begrypen, waar dat medelyden eindelyk op uitliep. Maar 't wierd een ander
geval, toen de Republiek in magt en aanzien zo zeer toegenomen was, dat groote
Koningen haare Vriendschap zochten, haar met plegtige Gezantschappen vereerden,
en, om zonder kwetsing van Spanje met haar in bondgenootschap te treeden, niets
liever wenschten, dan dat zy onafhangklyk wierd verklaard van die Monarchy.
Ondertusschen wist men zeker genoeg dat de Oorlog zonder behulp van zulke
Mogendheden niet zou kunnen voortgezet worden. Men had altoos noch onderstand
van Vrankryk genooten; en men rekende dat 's Lands schatkist, die maar
| |
| |
tien Milioenen aan inkomsten had, jaarlyks ten minsten, zo de
oorlog langer duurde, zes te kort schieten zou, 't Gaf dan eene al te groote
verpligting, zo men voor een derde deel, of noch meer, het noodige van zulke
Vrienden moest ontleenen; en 't was bedenkelyk of hieruit niet eens de tyden
van Anjou, of Leicester, wederom stonden gebooren te worden. Was de Republiek
éénmaal voor eenen vryen Staat erkend, zy zou dan noch, indien haar zulk eene
behoeftigheid overkwam, op een anderen voet kunnen handelen. Willem de I. had
zich altoos wel bevonden by zyne gewoonte van met verscheide Mogendheden te
gelyk in onderhandeling te treeden: men zou dit noch veel ruimer kunnen doen,
wanneer de Staat zelf, hoe gering ook, onder die Mogendheden echter eene plaats
bekleedde. Dan zou men eerst dezelfde Sraatkunde, waaraan men tot dus verre
allen voorspoed verschuldigd was, in haare volle kracht kunnen werkstellig
maaken; en de maatregelen, welke gediend hadden om het Gemeenebest zyn wezen en
bestaan te geeven, zouden, zo men 'er zich aan hield, noch beter deszelfs bloei
bevorderen. Aan den anderen kant moest men het oorlogslot ook al te onzeker
achten, om zich te vleien dat men altoos gelukkig zon zyn. Wies de Republiek
niet verder aan in uitgebreidheid en vermogen, dan kon de gelegenheid nooit
gunstiger verwacht worden, om het groote werk van haare bevestiging te
voleinden. Maar byaldien zy, ten beste genomen, grooter en magtiger wierd, dat
zou haar nadeelig kunnen zyn, wanneer zy te sterk in de oogen schitterde van
die gekroonde Hoofden, welke haar nu hunne vriendschap waardig keurden. Ook zou
haar inwendig gestel hierdoor ligtelyk blootgesteld worden aan nieuwe gevaaren,
welke wy reeds in eene algemeene be- | |
| |
spiegeling voor onze
verbeelding hebben gehad. De voorstanders der Vrede hebben naar allen schyn het
stuk in dat licht beschouwd. Immers kunnen de gemelde redenen, indien 't
waarlyk dezelfde niet zyn welke hen overgehaald hebben, ons genoegzaam
overtuigen, zo ik my niet bedrieg, dat hun gevoelen op zichzelven het
heilzaamste was.
't Is ook waar dat de Koning van Vrankryk oogmerken had, waarvan hy
nimmer was verdacht geweest, maar welke men van langzaamerhand, ondanks de
schranderheid van Jeannin, in het verschiet ontdekte. Hy begunstigde de
vereenigde Staaten, niet alleen uit genegenheid, en om de magt van Spanje te
verkleinen, maar ook om hen, indien het mooglyk was, vroeg of laat, afhangklyk
van zyne kroon te maaken. 't Kwam ten dien einde best met zyne inzigten
overeen, dat zy in oorlog bleeven; maar de zwaare kosten, welke hy dan tot
hunnen onderstand zou moeten spillen, waren hem zodra niet onder het oog
gebragt, of zy schrikten hem af, en bewoogen hem tot Vrede te raaden. Zommigen
hebben gemeend dat Oldenbarneveld die rekening uit loosheid zeer hoog gemaakt
had, om den Koning, zo wel als Prins Maurits, naar zyne inzigten te leiden. Hoe
't zy; toen Hendrik de IV. zyne toestemming gegeeven had, begreep hy terstond
wel dat 'er voor hem niets overig was, dan eenen langen omweg in te staan, die
aan veele verhinderingen zou onderhevig zyn. En al had onze schrandere
Staatsman met dat ondersteld bedrog niets meer dan dit gevolg op het oog gehad,
zo had hy noch hiermede aan het Vaderland een grooten dienst gedaan. Sederd
heeft de Koning alle mogelyke middelen aangewend om hem te verpligten, doende
hem zelfs door Jeannin een geschenk ter waarde van twintigduizend guldens
opdrin- | |
| |
gen, 't welk echter, hem reeds voorlang beloofd zynde, niet
meer dan eene belooning van voorgaande diensten was. Het aanvaarden van dit
geschenk heeft naderhand gediend om de trouw van
Oldenbarneveld by veelen verdacht te
maaken; hoewel zonder grond, om dat hy 't ontfing van eenen Vorst, die als een
oprecht vriend van de Republiek wilde aangemerkt worden, dien men in alle
opzigten moest ontzien, en by wien het geringste blyk van mistrouwen een hoon
zou geweest zyn. Ik onderstel geenszins dat Oldenbarneveld niet zou begreepen
hebben wat de Koning zocht; maar ik verbeeld my dat het een misslag van Staat
zou geweest zyn, indien hy, door zulks ontydig te toonen, eenen Koning
vertoornd had, dien hy moest in slaap wiegen. Immers bewyst ook zyn volgend
gedrag dat hy wel verre was van de maatregelen, die men aan het Fransche Hof
had beraamd, te willen volgen. Want toen het Bestand geslooten was, na dat men
vruchteloos over Vrede gehandeld had, poogde Hendrik de IV. terstond
verandering te maaken in onzen Regeeringsvorm, dien Oldenbarneveld onveranderd
bewaarde. Het ontwerp des Konings schynt hierin bestaan te hebben: hy wilde 't
Gemeenebest van langzaamerhand tot den staat van een Vorstendom brengen, den
Prins aan 't hoofd stellen, en dien, als zynen Leenman, bestieren. Ten dien
einde moest vooreerst het gezag des Raads van Staate, 't welk na Leicester
merkelyk verminderd was, op nieuw hersteld, en vervolgens boven dat der
algemeene Staaten opgehaald worden. Daarom rieden de Franschen tot de
oprechting eens nieuwen Raads van Staate, die, ondergeschikt aan zyne Hoogheid,
nevens hem de beslissing zou hebben van alle geschillen, welke tusschen de
vereenigde Gewesten mogten ontstaan. Dit luidde | |
| |
zo veel te
fraaier, om dat noch by de Unie, noch vervolgens, op het beslissen van
zodaanige geschillen eenige schikking was gemaakt; maar 't zeldzaamste van dien
voorslag was, dat in deezen Raad ook de Fransche Gezanten zitting moesten
hebben. De Advokaat, die den Koning eerbiedigde, en meermaalen verklaard had,
dat hy de vermeerdering van 's Prinsen gezag niet afkeurde, begreep achter al
het gevaar van zulk een ontwerp, en wist het behendig te verschuiven tot eene
nadere gelegenheid, welke nimmer plaats vinden zou. Zo weinig was dat vast
gemoed gekreukt door Koningklyke giften. De ongelukkige dood van Hendrik den
IV, die in 't volgende jaar voorviel, stelt ons buiten staat om over zyne
verdere voorneemens eenige gissing te maaken. Toen deeze groote Koning
doorsteeken wierd, stond hy gereed om Braband te verwoesten, wegens eene
Prinses, die hy beminde, en die, uit afkeer van hem, met haaren Gemaal derwaard
gevlucht was. Hoe zwak zyn ook de grootste stervelingen!
Onder 't handelen veranderden de Spaansche Gemagtigden zo zeer van
toon, dat men schier alle hoop verloor van een vergelyk met hun te treffen. 't
Viel hunnen hoogmoed smartelyk, de vrede te hebben aangebooden, en derzelver
voorwaarden niet naar hunnen zin te kunnen bepaalen. Uit de punten, welke 't
meest betwist wierden, is duidelyk te zien, dat men van hunne zyde schynen
wilde de Vrede niet geslooten, maar geschonken te hebben. Dit toonden zy
allereerst door hunne omzigtigheid in het erkennen van de vryheid der Staaten,
't welk de Aartshertogen, eer men tot de onderhandeling trad, slechts met eene
dubbelzinnige uitdrukking hadden gedaan; 't welk de Koning, toen hy den handel,
| |
| |
benevens de daartoe vereischte Wapenschorsing, moest bekragtigen,
met stilzwygen was voorbygegaan; en 't welk de Gezanten, toen men 'er nader op
aandrong, als een stuk van weinig belang, met een luchtig antwoord poogden in
't midden te laaten. Maar in hunne eischen straalde 't gemelde beginzel noch
wel anders door. Zy deeden onder anderen twee, die men als buitenspoorig
aanmerkte. De eerste betrof de vrye vaart op de Indiën, waarvan zy wilden dat
de Staaten afstand zouden doen; de tweede den Roomschen Godsdienst, welks vrye
oeffening in de vereenigde Landschappen door hen gevorderd wierd. 't Eerste
punt wierd zo eenpaarig verworpen, dat Oldenbarneveld zelfverklaarde geene
vrede tot dien prys te kunnen goedkeuren: 't laatste wierd gehouden voor eenen
listigen trek van Staatkunde, geschikt om altoos de rust en eendragt van het
Gemeenebest te kunnen stooren; en met zo veel te minder schyn van billykheid
bekleed, om dat de Spanjaarden, in alle voorgaande handelingen, op het
uitsluiten van den hervormden Godsdienst onverzettelyk waren geweest. Beide
deeze punten wierden van den eenen kant zo hevig aangedrongen, en van den
anderen zo plat afgeslagen, dat dit alleen genoeg was, om de Vredehandeling af
te breeken; 't welk de Spaanschen evenwel noch niet zouden gedaan hebben, zo de
Staaten niet verklaard hadden dat hun geduld ten einde was geloopen.
Niemand zal de billykheid van het begrip der Staaten op de vrye
Zeevaart een oogenblik in twyffel trekken; maar 't is noch wel mogelyk dat
sommigen hunne strengheid tegen den Roomschen Godsdienst afkeuren. Eene
Gezindheid, zullen zy zeggen, die voor eene halve eeuw de eenigste geweest was
over het gansche Land, en die | |
| |
noch zulk een aanzienlyk gedeelte
was van het Gemeenebest, te willen besnoeien in het natuurlyk recht van God te
dienen volgens haare gewisse: hoe kon dit te zamen gaan met die Christelyke
zachtmoedigheid, welke men altoos had voorgewend, toen men slechts eene
bepaalde toelaating van den hervormden Godsdienst begeerde? Moest het niet
geweldig rieken naar de Spaansche dwinglandy, dat men openlyk verklaarde, in
een zo haatelyk punt haar voorbeeld te willen volgen, terwyl men nu in
tegendeel de schoonste gelegenheid gebooren zag, om de onrechtvaardigheid der
Spanjaarden, door een regtvaardiger gedrag, voor de gansche Waereld te
beschaamen? Immers betaamde 't de Vereenigde Staaten niet, te roemen dat zy om
vryheid van Godsdienst het Spaansche juk hadden afgeworpen, wanneer zy
weigerden op hunne beurt dezelfde vryheid aan weerlooze en onschuldige
Ingezetenen te verleenen: want hoe konden zy ondersteld worden eenig denkbeeld
te hebben van Christelyken Godsdienst, die alle andere Christenen, hoe genaamd,
niet zonder onderscheid, als hunne Broeders, liefkoosden en omhelsden? En,
gelyk eene oppervlakkige redeneering doorgaansglad is, zo kan hierby gevoegd
worden, dat de Staaten weinig acht gaven op de waare belangen van hunne
Republiek, daar men geduurig vreesde dat de Koophandel wederom naar Braband en
Vlaanderen stond te keeren, en zulks te gelyk, door eene hardheid, die alle
Roomschgezinde burgers stooten moest, scheen te willen bevorderen.
Doch onze Staaten, die naderhand klaar genoeg getoond hebben dat zy
alle deeze bedenkingen geenszins uit het oog verlooren hadden, zagen op dien
tyd het stuk heel anders, en met dieper wysheid, aan. Zy kenden het Volk, de
Predi- | |
| |
kanten, de Monniken, de wuftheid, de woeste driften, den
diepgewortelden haat der strydende en twistzieke zinnen. Zy erinnerden zich de
ydelheid der Gentsche Bevrediging, de zwakheid der Geloofsvrede van Matthias,
en de mislukte poogingen van Vader Willem, om zyne verdraagzaamheid zo bemind
te maaken, als zy verdiende te zyn. Zy voorzagen duizend ongeregeldheden, zo
men met geringer bekwaamheden dan de zyne, hetzelfde ondernam; en zy oordeelden
dat in zulk een geval de Vrede gevaarlyker zou kunnen worden voor den zwakken
Staat, dan de hachlykste oorlog immer geweest was. Zy wisten dat het oeffenen
van groote deugden veel meer tot byzondere persoonen, dan tot
Staatsregeeringen, behoort; om dat het menschdom, in 't groot genomen, niets
minder dan deugdzaam is, maar de weldaaden gemeenlyk misbruikt, en de treffende
voorbeelden als harssenschimmen beschouwt. Droevige, maar onveranderlyke
waarheid, waaraan al dikwyls de grootste Weldoeners van het menschelyk geslacht
opgeofferd zyn! 't Was in het byzonder te voorzien, wanneer men den Roomschen
zo veel had ingewilligd op den eisch des Vyands, dat alle hunne erkentenis voor
die weldaad over de Spaansche zyde hellen zou; 't welk gelegenheid geeven kon
tot veele heimelyke aanslagen: terwyl de Staaten daarentegen hunne yverigste
Burgers, onder de hervormden, dus van zich vervreemd hebbende, in dien
maalstroom tot de uiterste verlegenheid zouden gebragt zyn. Maar de
onafhangklykheid van Spanje, 't punt daar alles op draaien moest, behield ook
een twyffelachtig aanzien, zo men aan die Mogendheid de bestelling van zaaken,
tot den Godsdienst betrekkelyk, overliet. En deeze laatste reden was zo
gewigtig, dat zelfs de Fransche Gezanten, | |
| |
natuurlyk den Roomschen
Godsdienst gunstig, zich in dit geval onthielden van deszelfs belangen voor te
staan. Jeannin, die, om de oprechting van eene Indische Maatschappy in Vrankryk
te bevorderen, den Staaten noch wel raaden durfde, van de vrye vaart op de
Indiën afstand te doen; Jeannin, oordeelde echter alle zyne welspreekendheid te
zwak, om de vrye oeffening van den Roomschen Godsdienst in de Vereenigde
Nederlanden, als een Verdragpunt met Spanje, door eenigen glimp van reden
draaglyk te maaken.
Zonder de tusschenkomst der Fransche en Engelsche Gezanten, zou het
afbreeken der Vredehandelinge waarschynlyk gediend hebben om het oorlogsvuur op
nieuw veel feller te ontsteeken; nu diende 't inderdaad om het treffen van een
wenschelyk Bestand gemaklyk te maaken. Men had terstond gemerkt dat de
Spaansche Gemagtigden tot dit laatste 't meest geneigd waren. Men had hier in
tegendeel doorgaans veel gunstiger gevoelen gehad van de Vrede, mits dat zy
billyk kon getroffen worden. Zelfs zou een Bestand, naar het oordeel van
zommigen, die echter van Vrede niet afkeerig waren, gevaarlyk zyn; om dat het
Volk, éénmaal door een bedrieglyke rust verflaauwd zynde, naderhand niet, of
naauwlyks, tot de zorgen en lasten van eenen nieuwen oorlog zou kunnen opgewekt
worden. Anderen, dien het altoos gespeeten had, dat men den oorlog niet wilde
voortzetten, bragten alles by, wat onder hunne verbeelding viel, om het Bestand
op 't haatelykst af te beelden. Zy, die oordeelden dat men zich, by mangel van
Vrede, met een Bestand vergenoegen moest, vonden dus aan alle zyden tegenstand.
De twist liep zo hoog, dat men voor eene gevaarlyke scheuring vreesde: maar
Oldenbarneveld en Jeannin wisten al- | |
| |
les noch te stillen, zelfs de
blaakende gramschap van Prins Maurits, zo wel als het ongenoegen van Zeeland;
welke Provincie, na dat nu de meeste Hollandsche Steden eene nieuwe handeling
hadden goedgekeurd, alleen tegen zes, dat gevoelen van de hand wees, niet
zonder bedreiging van de Unie te verlaaten, zo men echter de zaak doordreef; om
dat, ook volgens de Unie zelve, zulk een besluit de eenpaarige toestemming van
alle Provincien vereischte.
Men zou, geloof ik, de zo even genoemde twee Staatsdienaars met
recht by Nestor en Ulysses vergelyken. Hunne inzigten, in 't algemeen wel
onderscheiden, maar in dit byzonder stuk geheel te zamenloopende, lieten hun
toe, hunne maatregelen met een gemeenzaam overleg te vereenigen. De beraamde
ontwerpen wierden meerendeels Jeannin ter uitvoeringe aanbevolen, vermits hy,
als Vreemdeling, onzydig schynen mogt, en den haat der Tegenstreeveren veiliger
verduuren kon. Hy kweet 'er zich meesterlyk van. Men leeze op dit geval zyne
handelingen en vertoogen in 't breede na, niet slechts om het belang der
Geschiedenisse, maar tevens om een groot voorbeeld te zien van die wonderlyke
kunst, welke de overreeding tot haar doel heeft; niet door het geweldig
beweegen der hartstogten, maar door eene stille en zachte bekooring, waartegen
niemand gewapend is. Men vindt 'er overal den zedigen vleier, den ernstigen
vermaaner, den vriendelyken berisper, gelyk wy den waaren Ulysses by Homerus
geschilderd zien. Zyne welspreekendheid houdt onder eene uiterlyke kalmte de
grootste kracht verborgen, waaraan zy alles onderwerpt, en waardoor men
overwonnen is, zodra men haar gehoor gegeeven heeft. Hoe komt het? Zy
waarschuwt niemand door eenen weidschen opschik; de bondigheid is al haar
sieraad; zy | |
| |
steunt op de juiste kennis van haar onderwerp, van de
gevoelens welke zy moet inboezemen, en van de gemoederen waarop zy werkt. Zy is
beurteling beknopt zonder gemaaktheid, en uitvoerig zonder verveelen; doch
nooit onachtzaam op het gunstig oogenblik, om de harten, na datze geleenigd
zyn, als wasch te buigen. Jeannin wist te gunst, welke hy met heuschheid
gewonnen had, ook te bewaaren, terwyl hy zich door dreigementen geducht maakte:
eene gevaarlyke onderneeming voor elk, die niet, als hy, ten toppunt van
bekwaamheid gevorderd is. Toen het werk, reeds eenen goeden uitslag beloovende,
niettemin traag voortging, deed hy, op zyns Konings naam, eene nadrukkelyke
verklaaring, dat de vereenigde Staaten, indien zy weigerden naar de voorslagen
van een Bestand te luisteren, geenen bystand meer uit Vrankryk te wachten
hadden; dewyl de Koning denken zou dat de oorlog, dus alleen door hunne schuld
verlengd zynde, ook door hen alleen moest gedraagen worden. Straks verklaarden
de Engelsche Gezanten, op zyn voorbeeld, hetzelfde ten aanzien van Groot
Britanje; en hiermede was de zaak voldongen. Zy wierden geloofd; en een iegelyk
verbeeldde zich terstond de Republiek versteeken van alle hulp, in de uiterste
wanhoop gedompeld, en ter prooie aan 's Vyands wraakzucht overgelaaten. Men
riep om Bestad, zo vuurig als men 'er noch korts tegen gewoeld had; en men
achtte zich gelukkig, zo het noch niet te laat mogt zyn, om dit, door de
bemiddeling van Jeannin, als eene gunst van zyne hand, te verwerven.
Nu moest men wel voorzigtig zyn, om een gepast aanzoek by den Vyand
te doen. De Spaansche Gemagtigden, noch eenigen tyd na het afbreeken der
Vredehandelinge in den Haage vertoefd hebbende, op hoop van | |
| |
een
Bestand uit te werken, waren eindelyk, toen men al te duidelyk toonde dat hun
verblyf in Holland onaangenaam wierd, gramstoorig vertrokken. De achtbaarheid
der Aartshertogen leed niet dat zy hunne Dienaars op nieuw voor zulk een
onthaal zouden blootstellen: en zo de Staaten, na 't verwerpen van de Vrede,
thans hunne begeerte naar het Bestand te klaar deeden zien, 't zou eene lafheid
zyn, waarom de Vyand in zyne vuist kon lachen, en die hem aanleiding geeven
moest, om onverzettelyk op zyne eischen te staan. Men hoorde reeds dat de
Koning van Spanje, noopens de erkentenis der Nederlandsche Vryheid, van
gedachten veranderd was, meenende dat dit punt nu niet meer noodzaakelyk zou
zyn, om de Nederlanders tot een Bestand te doen besluiten. En hoewel dit
mogelyk van de Spaansche zyde maar eene listige uitvinding was, om hier den
grond te peilen, 't bleek echter ook daaruit hoe scherp de Spaanschen op alles
bedacht waren, en hoe zeer men zich moest wachten voor den minsten schyn van
flaauwmoedigheid. Dit gerucht, waar of valsch, had zelfs op veelen zulk een
invloed, dat zy ook de weigering des Konings op dat gewigtig punt niet meer als
eenen hinderpaal van het Bestand wilden aangemerkt hebben. Zo wispeltuurig zyn
de gevoelens der menschen: maar Oldenbarneveld zelf was de eerste, om die
vervoering te stuiten. Hy bragt by de algemeene Staaten te wege, dat zy door
een nieuw besluit de voorwaarden, zonder welke men geen Bestand zou aangaan,
onwrikbaar bepaalden: en onder deeze was de Vryheid niet als een onverschillig
stuk, maar veeleer als de grondslag van al het overige, uitgedrukt.
Jeannin, van alles wel onderrecht, hield ondertusschen
briefwisseling met de Spaanschen. Aan hunne zyde steun- | |
| |
de men 't
meest op de bekwaamheid van Joan Richardot, eenen man, die, in veele andere
opzigten by Jeannin niet op éénen dag te noemen, nochthans in loosheid hem ten
naasten by evenaarde. Richardot had, by zyn vertrek met de overige Spaansche
Gemagtigden uit
den Haage, eene zeldzaame list gebruikt, om
de Staaten verder aan te lokken. Hy had het heimelyk Berichtschrift der
Aartshertogen, 't welk hem, benevens zyn Gezelschap, in den ganschen handel tot
een richtsnoer had gediend, en hunnen uitersten last scheen te behelzen, of
immers eert zeker Geschrift, hetwelk die vertooning maakte, in zyne Herberg
gelaaten, onder eenige andere papieren, als of het 'er vergeeten waare. Hier
kwamen, ten minsten zo men dacht, de waare gevoelens en inzigten der
Aartshertogen onbewimpeld te voorschyn; ook was dit stukje tamelyk wel geschikt
om de Staaten aan te moedigen. 't Geliefde punt der Nederlandsche vryheid wierd
'er veel gunstiger gehandeld dan men verwachtte. De Aartshertogen lieten in het
verschiet eenige hoop doorstraalen, van hunne Nederlanden eens wederom met de
Republiek vereenigd te zien; doch niet anders, dan door een verbond van
onderlinge bescherming, om het gansche lighaam by andere Mogendheden geducht te
maaken. Maar de vrye oeffening van den Roomschen Godsdienst, in de vereenigde
Landschappen, was het eenigst punt, waarop de Gemagtigden niets mogten
toegeeven. En zeker, zo men eens onderstellen mag dat dit gansche Geschrift
door hem, met voorkennis der Aartshertogen, uit staatkunde versierd was,
begrypt men echter vry klaar, dat het, om natuurlyk te schynen, niet gunstiger
moest ingericht zyn. Het wierd in Holland binnen weinige dagen algemeen, en elk
dacht 'er van naar zyn byzonder oordeel. 't Viel byzonder in den smaak, dat de
Aarts- | |
| |
hertogen verklaarden, geene zwaarigheid te maaken van de
erkentenis der vryheid, en die erkentenis met eene oprechte meening te willen
staaven: maar dewyl de belangen van den Godsdienst wederom daartegen
overstonden, werkte deeze list over 't geheel zeer weinig uit; want beide
partyen vonden 'er stof om voor of tegen het Bestand; naar hunne byzondere
meening, te pleiten. Toen nu evenwel de zaaken langs een anderen weg verre
genoeg gevorderd waren, wist Jeannin terstond uit deeze kunstenaary van
Richardot zyne heimelyke inzigten, en de wyze hoe men hem moest aandoen, af te
leiden; geenszins twyffelende, of zulk een man zou op zyne zwakke Meesters zo
veel invloed hebben, als hy zelf in diergelyke gelegenheden op den grootsten
der Koningen had. De briefwisseling, in 't algemeen aangevangen, kreeg dan
welhaast de gedaante van eene byzondere verstandhouding tusschen deeze twee
Persoonen; en zy bragten 't met aarselen en toetreeden, stap voor stap, eerlang
zo verre, dat men eene Byeenkomst te
Antwerpen beraamde, tusschen de Spaansche
Gemagtigden ter eene, en de Fransche Gezanten, met de Engelsche gesterkt, ter
andere zyde. Aldaar zouden de voornaamste zwaarigheden, waar' het mogelyk,
wederzyds uit den weg geruimd worden, terwyl de vereenigde Staaten, zich
ondertusschen naar Bergen op Zoom begeeven hebbende, op eene voldoende tyding
zouden wachten, om eindelyk ook hunne Gemagtigden naar Antwerpen, ter
voleindinge van het groote werk, te zenden. Dit alles gelukte naar wensch; en
dus sloot men, in de Lente van het jaar 1609, met de Aartshertogen een
twaalfjaarig Bestand, hetwelk de Koning van Spanje, drie maanden laater,
openlyk bekrachtigde. De Koningen van Vrankryk | |
| |
en Groot-Britanje
verklaarden zich als Borgen voor de onderhouding van hetzelve, in gevolge der
voorgemelde verbonden, by het aangaan der Vredehandelinge, reeds met de
Republiek geslooten.
Hoewel de Verdragpunten van dit Bestand niet in alles naar de
begeerte der Staaten uitgedrukt wierden, 't waren nochthans de Spaanschen, die
verre de meeste toegeevendheid toonden. Ik zal de voornaamste slechts
aanroeren, om dat die alleen binnen myn bestek vallen. Het eerste punt betrof,
gelyk men denken kan, de Vryheid van het Gemeenebest. De Aartshertogen erkenden
ze, ook in den naam des Konings: maar hunne woorden waren niet vry van
dubbelzinnigheid. Zy verklaarden naamelyk, dit Bestand te sluiten ‘met de
Staaten der vereenigde Gewesten, in hoedaanigheid, en als
houdende dezelven voor vrye Landen, Gewesten en Staaten, op welke zy
niets eischten’. Men had gewenscht, dat zy deeze verklaaring
deeden, ‘houdende dezelven voor vrye Landen enz. voor altoos;
op welke zy niets hadden te eischen’. Men had te vooren,
onder het beraamen der Vredehandelinge, reeds lang en vruchteloos over deeze
uitdrukkingen getwist. Evenwel kon zulk eene verklaaring, als de Aartshertogen
thans deeden, en als zy toen reeds hadden aangebooden te doen, voldoende
geweest zyn by het sluiten van eene Vrede, die immers door zichzelve, zonder
tusschenkomst van nieuwe verwyderingen, niet anders dan altoosduurende kan
ondersteld worden. Met een Bestand was het inderdaad een ander geval.
Waarschynlyk wilden ook de Spaanschen, voorgenomen hebbende zich niet ronder te
verklaaren, hierom liever Bestand dan Vrede sluiten. 't Zelfde denkbeeld viel
klaar genoeg onder het begrip der Staaten, | |
| |
en 't hielp daarom
zeer weinig dat Jeannin hen de woordjes voor altoos als
overtollig wilde doen aanmerken, zynde de verklaaring der Vyanden zonder dat
byvoegzel, naar zyne meening, krachtig genoeg om de Vryheid onwrikbaar vast te
stellen. Men twyffelde in dit geval aan zyne oprechtheid; en met reden: want om
de Spaanschen tot het Bestand over te haalen, beweerde hy by hen, dat hunne
oude rechten op deeze Landen onverminderd zouden blyven, zo hunne verklaaring
slechts niet uitdrukkelyk tot voor altoos wierd uitgestrekt.
Doch de Staaten lieten zich uit een ander inzigt met de eerstgemelde
verklaaring vergenoegen. Vooreerst kon het verschil over de volledigheid deezer
verklaaringe in allen gevalle tot eenen woordenstryd gebragt worden; 't welk
genoeg zou zyn voor andere Mogendheden, die immermeer den Staat als eenen vryen
Bondgenoot zouden willen aanmerken. Ten tweeden had men by voorraad goede
redenen om voldaan te zyn van de meeste Koningen en Vorsten, inzonderheid van
Vrankryk en Groot Britanje, die, na zo veele moeite als zy aangewend hadden om
deeze verklaaring door hunne aanpryzing te doen gelden, niet wel zouden kunnen
beweeren dat zy te zwak geweest was: 't welk ook, al hadden zy inderdaad iets
voorgenomen tot nadeel van de Republiek, evenwel altoos stryden moest met hunne
belangen; vermits de verkleining van Spanje hun bovenal ter harte ging. En ten
derden zag men dat de Spaanschen zich in 't algemeen veel minder bekommerden
over her wezenlyk verlies, dat zy by dit Verdrag zouden lyden, dan over de
openbaare bekentetenis van hetzelve. Men vond dan goed hunnen hoogmoed te
paaien door eene toegeevendheid, die, zo men dacht, aan de wezenlyke zaak
weinig nadeel zou kunnen | |
| |
toebrengen: en de gevolgen hebben dit
oordeel volkomen gebillykt.
't Bleek noch ruim zo klaar hoe veel de schande, boven het verlies,
den Spanjaarden aan 't hart ging, uit hunne angstvalligheid noopens de
vergunning der vrye vaart op de Indiën. Zy waren verzekerd dat de Staaten,
zonder dit punt, tot geenerlei Verdrag zouden komen. Ongetwyffeld hadden zy ook
het besluit van 'er in te bewilligen, by 't hervatten van den handel, reeds
vastgesteld, hoewel zy niet dan na lang twisten, en schoorvoetende, zich
daartoe lieten brengen. Dit geschiedde, om die gunst op den hoogsten prys te
houden. Maar toen men eindelyk hunne toestemming gewonnen had, kwam het op de
woorden aan, waardoor de zaak moest bekrachtigd worden. Zy schrikten voor de
openlyke verklaaring van zulk eenen afstand, als of dezelve een erfschandaal op
de Spaansche Monarchy stond te drukken. 't Is vermaakelyk te zien, hoe zy in
deeze verlegenheid zich gepynigd hebben om eene soort van wartaal uit te
vinden, die, onder de gedaante van ontelbaare bepaalingen, eene onbepaalde
ruimte gaf. Ik kan de verzoeking niet wederstaan, om met dat puikstaal van
diepzinnigheid, zodaanig als het woordelyk by den Heer
Wagenaar, onder de punten van het Bestand,
geboekt staat, myn Werkje te vervrolyken. De wederzydsche
onderzaaten en inwooners zouden, geduurende het Bestand, onderlinge vriendschap
en Koophandel hebben; welken de Koning van Spanje nogtans
verstondt bepaald te zyn, aan zyne Ryken en Landen in Europa, en aan alle
anderen, alwaar 's Konings vrienden en bondgenooten, by onderlinge inwilliging,
handel dreeven; doch buiten de gemelde paalen, zouden de Staaten niet mogen
handelen, zonder
| |
| |
's Konings uitdrukkelyk
verlof, behalve in de Landen van zulke Mogendheden, die 't hun zouden willen
toelaaten; en die deswege, zo min als zy, door den Koning, zouden ontrust
worden. Welk een aanloop, om tot den hals toe in 't water te springen!
Waarom bedongen onze Staaten ook 's Konings vrygeleide niet, in gevalle hy hun
eens zyn uitdrukkelyk verlof mogt verleenen, om te handelen
in de Landen van zulke Mogendheden, die 't hun niet
zouden willen toelaaten?
Maar zyne Katholieke Majesteit, zo diep verzonken in deeze
spitsvindigheden, vergat ondertusschen zeer ongelukkig de belangen van het
Katholiek geloof. Dit punt is het merkwaardigst van allen, juist om deeze
reden, dat 'er in het Verdrag geen enkel woord van gevonden wordt. Wie zou 't
verwacht hebben, daar het bovengemelde Berichtschrift van Richardot noch korts
een uitdrukkelyken last behelsd had, om niets toe te geeven op de vrye
oeffening van den Roomschen Godsdienst in de vereenigde Gewesten? 't Is juist
niet zeldzaam dat iemand, die te greetig naar eene handvol bladeren grypt, zich
de schoonste vrucht ontglippen laat. Maar dat een groot Monarch, in 't zorgen
voor zyne glorie, uit scherpzinnigheid aan 's mymeren zou slaan, om het hoogste
punt van zyne en zyns Vaders glorie onaangeroerd voorby te streeven; ik zeg
noch ééns, niemand kon het verwacht hebben. Om ernstig te spreeken: de
gemaatigdheid der Spaanschen op dat geliefde punt toont allerduidelykst hoe
moede zy den Oorlog waren. En als ik verder hierop denk, verbeeld ik my zomtyds
dat men, om eene volle vrede te verwerven, onder dezelfde of noch gunstiger
voorwaarden, het zwak van hunnen hoogmoed slechts wat meer had behoeven te
streelen. Dat geschenk moest
Jeannin uit
Antwerpen van den Koning
| |
| |
afgesmeekt hebben, om het grimlachende aan Oldenbarneveld over te
leveren. 't Zou hun beiden waardig geweest zyn. Verzuimden zy die pooging dan
uit mistrouwen op de eensgezindheid van de Nederlanders zelven? Of gaat het zo
vast, dat groote Mannen nooit genoeg op het belang van kleinigheden bedacht
zyn?
Hoe 't zy, een iegelyk hield zich evenwel met dit Bestand voldaan;
en men oordeelde in 't algemeen dat 'er reden was, om zo wel verwonderd als
verheugd te zyn, over de groote voordeelen, welke men van Spanje had verworven.
De Vryheid steunde nu op een vasten grond; de Koophandel, uitgebreider dan ooit
voorheen, was in zynen bloeienden staat bevestigd, en de naderende rust
voorspelde noch hooger zegeningen, terwyl de gunst van groote Koningen, als een
lieflyke dageraad, het Gemeenebest bestraalde. Maar 't hoogste gunstbewys der
Goddelyke Voorzienigheid wierd gevonden in de bevelliging van den gezuiverden
Godsdienst. Wat den Roomschen aangaat; deeze hield op van zo haatelyk te zyn,
zodra men 'er niets meer van te vreezen had. Toen de Staaten weigerig waren,
zich tot het toelaaten van deszelfs vrye oeffening aan den Spanjaard te
verpligten, hadden zy alleenlyk de belangen van hunne Vryheid en welvaart in
het oog gehouden; thans begreepen zy dat het tyd was om de gansche Waereld te
toonen, hoe zeer hunne gevoelens vervreemd waren van alle vervolgzucht. Zy
namen de Roomschgezinden zonder beraad in hunne bescherming, en eischten niets
meer van hun, dan dat zy zich als goede Burgers kweeten. Die Gezindheid heeft
sederd altoos in ons Gemeenebest haaren Godsdienst ongestoord mogen oeffenen,
alleen met uitzondering van die openbaare plegtigheden, welke niet zonder
ergernis | |
| |
der Onroomschen, en dus niet zonder gevaar van oproer,
konden plaats vinden. Het Gemeen, dat ongevoelig een voorbeeld aan de Grooten
neemt, heeft dus eindelyk den wederzydschen haat afgelegd; en veele Predikanten
hebben 't, zo niet met genoegen, ten minsten met stilzwygen, aanschouwd. Jammer
is het dat wy dien lof niet tot deeze laatsten, zonder onderscheid, kunnen
uitstrekken: maar noch meer is het te beklaagen, dat veelen onder hen, de
gewoone voorwerpen voor hunnen yver beveiligd ziende, niet lang daarna onder
hunne eigene Broederschap andere speeltuigen gezocht hebben; waaruit eene
droevige scheuring gevolgd is, die meer dan eens de Republiek in de uiterste
verwarring heeft gedompeld. Ik zal van deeze onheilen niets meer zeggen:
vooreerst om dat het in de gelukkige eeuw, welke wy beleeven, nuttigst is aan
dezelve niet te herdenken; en ten tweeden, om dat het beginzel, waaruit zy
gesprooten zyn, inderdaad meer verachting dan haat schynt te verdienen.
Alleenlyk moet ik hier op het gemelde gedrag der Staaten, ten aanzien van den
Roomschen Godsdienst, noch deeze aanmerking maaken, dat zy waarlyk in dit geval
een zeldzaam voorbeeld van billykheid hebben gegeeven. Zien wy niet in de
Geschiedenissen, dat meest alle Verbonden gebrekkig worden betracht? Hoe zeer
moeten wy dan niet verwonderd staan, wanneer eene Mogendheid, na het sluiten
van een plegtig Verbond, vrywillig doet, het geen zy geweigerd heeft als eene
voorwaarde te onderschryven? Ik weet my niets te vertegenwoordigen, waardoor
onze Nederlanders der gedachtenisse van hunnen Schutsheer, dien verdraagzaamen
Prins Willem, zo veel eer hebben aangedaan; en ik twyffel of men uit eenig
ander verschynzel vaster bewys zou kunnen trekken, | |
| |
dat de
vereenigde Staaten toen reeds het waar belang van een gelukkig Gemeenebest uit
de gezonde beginzelen van reden en rechtvaardigheid wisten af te leiden.
Hoewel nu onze Republiek niet voor het sluiten der Munstersche
Vrede, in het jaar 1648, de Spanjaarden tot eene volkomene erkentenis van haare
onafhangklyke Oppermagt en Vryheid heeft kunnen brengen; nochthans heeft zy in
dien ganschen tusschentyd haare onafhangklykheid even goed gehandhaafd. Zy is
door aanzienlyke Mogendheden met Gezantschappen vereerd, en tot naauwe
verbindtenissen aangezocht. Haar Bondgenootschap met Vrankryk heeft haar
geholpen om den Spaanschen Oorlog, na het Bestand door Prins Maurits hervat,
onder Frederik Henrik gelukkig te volvoeren; en zy heeft ondertusschen de
toestemming van Vrankryk geenszins van nooden gehad, om zich met Spanje, toen
het tyd was, te bevredigen. Zy heeft zich insgelyks in staat bevonden, om in
haare byzondere huishouding zulke schikkingen te maaken, als met haare belangen
best overeenkwamen; zonder, gelyk voorheen, door uitheemsche Gezanten in alles
onophoudelyk belemmerd te worden. Ik zie dan geene reden, waarom wy ons verder
aan een Geschiedkundig verslag, ter verklaaringe van de Opkomst der
Nederlandsche Republiek, zouden verbinden. Mogelyk heb ik zelfs, naar het
oordeel van veelen, deeze stof reeds al te breed verhandeld. Doch dit oordeel
zal voornaamelyk afhangen van den smaak, dien men in myne bespiegelingen
gevonden heeft; waaromtrent ik weet dat ik een iegelyk zyne vryheid moet
laaten. Ik behoef niet te zeggen dat de reden, waarom ik my tot zulk eene
breedvoerigheid verledigd heb, eigenaardig in myn ontwerp opgeslooten lag. Ik
heb, | |
| |
dunkt my, duidelyk genoeg, by het verklaaren der beginzelen
van ons Gemeenebest, te kennen gegeeven, dat, volgens myne meening, een goed
begrip van dezelven de eenige grondslag was, waarop onze gevoelens over de
belangen van den Staat, de behoudenis der vryheid, en den bloei van het lieve
Vaderland, moesten steunen. De meeste aanmerkingen, waarmede ik den Leezer van
tyd tot tyd heb opgehouden, zyn tot dit oogmerk gekoozen. Voorts heb ik my
genoodzaakt gevonden, myne verhaalen zo in te richten, als of ik voor
onkundigen geschreeven had. Ik onderstel nu eens dat kundige Leezers de zaaken,
welke wy verhandeld hebben, tot den volgenden tyd, waartoe wy thans genaderd
zyn, willen overbrengen, om myne algemeene stelregelen daarop toe te passen: zy
zullen, geloof ik, met geringe moeite, zo niet met vermaak, tot dat oogpunt
kamen, waarin de voornaamste betrekkingen van het onderwerp te zamenloopen.
Myns oordeels moet dit veel meer voldoening geeven, dan eene verveelende
naauwkeurigheid om alles uit te werken; 't welk toch onmogelyk zou bevonden
worden. Echter wil ik my niet ontslagen achten van de verpligting, om eenige
hoofdzaaken op myne wyze kortelyk voor te stellen: niet tot een richtsnoer voor
myne Leezers, die misschien voor het grootste getal bekwaamer zullen zyn dan
ik; maar om rekenschap te geeven van myne gedachten, en van de moeite, die ik
hun dus verre gevergd heb.
Ik zal hier eerst eene algemeene aanmerking plaatsen, aangaande het
gebruik, dat wy van de voorgestelde schets onzer Geschiedenisse kunnen maaken.
Buiten twyffel heeft men opgemerkt dat deeze schets tweeledig is. De
| |
| |
Geschiedenis der byzondere Provincien, voor derzelver
vereeniging, moet geenszins verward worden met die van de Republiek. Deeze
lantste brengt ons onmiddellyk tot vaste beginzelen, welke met gemak op den
volgenden tyd kunnen toegepast worden: maar wat de eerste betreft; zal men niet
zeggen, dat wy te los met onze verbeelding speelen, indien wy, al is het
slechts gedeeltelyk, dat veranderlyk gewoel deronbeschaafde tyden, in zulk eene
ongelykheid van Regeering, van wetten en zeden, tot eenen grondslag neemen, om
van het geregeld bestier der zaaken, in eene welgeschikte en achtbaare
Republiek, te oordeelen? Ik beken dat het onderscheid wel zaakelyk is, en dat
hetzelve ons ligtelyk zou kunnen misleiden. Maar ik meen, aanden anderen kant,
hier noch eene niet min zaakelyke overeenkomst te vinden, zonder welke wy veele
grondregelen, die nu byna onbetwistbaar zyn, met minder gerustheid zouden
vaststellen. En zo ik my niet bedrieg, zullen myne voorige aanmerkingen op het
Staatsbestier, onder de Graaflyke Regeering van Holland en Zeeland, op de
belangen van de Vryheid en den Koophandel, op de gelegenheid der Landstreeke,
en op de natuurlyke hoedaanigheden des Volks, reeds veele Leezers overtuigd
hebben van de gemelde overeenkomst, en tevens van de noodzaakelykheid, omze
gade te slaan. Ik zal myne meening op dit stuk nader uiten.
Holland was lang voor de Vereeniging, zo wel als na dezelve, verre
de magtigste der zeven Provincien. Dus is 't, dat onze oude Vaderlandsche
Historie byna met even groot recht de aaloude Historie van Holland zou kunnen
genoemd worden; dewyl wy ons gemeenlyk met het lot der overige Provincien niet
lang ophouden, dan voor zo verre derzelver belangen of ondergeschikt
| |
| |
zyn aan de Hollandsche, of rechtstreeks daar tegen stryden. De
opvolging der Hollandsche Graaven geeft eene orde van tydstippen, welke voor
het gansche beloop der Geschiedenisse voldoet, en waartoe de Bisschoppen van
Utrecht, de Potestaaten van Vriesland, ja zelfs de Hertogen van Gelder, slechts
van ter zyde betrokken worden. En dewyl Holland, steeds in vermogen
toeneemende, op alle handelingen den meesten invloed verkreeg, is daaruit
gevolgd dat de nieuwe Republiek veelal den plooi der oude Hollandsche Regeering
heeft aangenomen. Men behoeft hiervan geen duidelyker voorbeeld, dan die
zeldzaame vereeniging van zeven vrye Staaten, die, te zamen eene enkele
Oppermagt uitmaakende, echter op zich zelven niets van hunne byzondere
onafhangklykheid verliezen: juist gelyk weleer de Hollandsche Steden, elk voor
zich, vrymagtig bleeven, in weêrwil van haare vereeniging als leden van
dezelfde Provincie. Het voornaamste onderscheid bestaat hierin, dat Holland
weleer aan een Opperhoofd by erfrecht onderworpen was; 't welk ten aanzien van
de Republiek niet vroeger, dan in onze dagen, heeft plaats gehad: ten minsten
niet in den ruimsten zin; dewyl zelfs het erflyk recht van Willem den III.
geene verdere betrekking had, dan tot zyne mannelyke Nazaaten. De Republiek
heeft wel Stadhouders gehad, die weinig minder gezag voerden, dan zommige
Graaven van Holland: maar dit was mede geen bestendig gevolg van haaren
Regeeringsvorm, dewyl zy zomtyds twee of drie Stadhouders te gelyk had, die
over byzondere Provincien gesteld waren; en zich op andere tyden, ten aanzien
van de voornaamste Provincien, geheel zonder Stadhouder bevonden heeft. In den
tegenwoordigen staat der zaaken is dat onderscheid merkelyk verminderd, dewyl
'er thans niet meer dan één | |
| |
Stadhouder kan weezen, wiens gezag,
op eenige uitzonderingen na, algemeen is, en wiens rechten erflyk zyn. En
hoewel het Stadhouderschap noch heden eene andere zaak is dan de Graaflykheid
voordeezen was, echter is de Stadhouder, tevens Kapitein en Admiraal Generaal
zynde, ook daardoor wat nader aan dien trap gekomen. Doch hier moet men zich
erinneren dat het oorsprongklyk bewind der Graaven van Hollandschen Huize
insgelyks veel zachter geweest is, dan de Graaflyke Oppermagt, welke de
Beiervorsten, en Hertogen van Bourgondië, zich aanmaatigden. Het groot
Privilegie van Vrouw Maria, 't welk geene nieuwe instelling was, maar eene
nieuwe schikking om de zanken op den ouden voet te herstellen, heeft ons
hiervan genoegzaam onderrecht.
't Zal dan niet vruchteloos zyn, dat wy zo lang by de oude Historie
des Vaderlands hebben stilgestaan. Zy heeft ons vooraf de Republiek in 't klein
geschilderd; en niets kan ons beter in staat stellen, om dezelve in haare volle
grootheid te beschouwen: mits dat zulks geschiede met de noodige uizonderingen,
welke, myns oordeels, in het algemeene denkbeeld, zo even voorgesteld,
meerendeels opgeslooten zyn. Een iegelyk kan nu, hoop ik, met gemak, volgens
zyne begrippen en byzondere kundigheden, eene toepassing maaken; of de myne, zo
verre ik dezelve hierna zal laaten volgen, indien hy daarmede vergenoegd is,
ter toetse brengen. Alleenlyk moet ik, eer wy verder gaan, hierby voegen dat
zulk eene vergelyking, die de nieuwe Geschiedenissen uit de gedachtenis der
oude tyden verklaart, geene geringe voorrechten heeft, om ons tot de waarheid
te geleiden. Waarom? Zy vermenigvuldigt de keur van voorbeelden, die ons
onderwyzen, tot verbaazens toe. Het menschelyk oordeel is te zwak, om uit een
kort bestek van tyd | |
| |
algemeene ondervindingen op te maaken. De
Geschiedenis van onze Republiek, ten allerlangsten genomen, beslaat naauwlyks
twee eeuwen: de oude Historie, hierby gevoegd, maakt haar ten minden viermaal
zo uitgestrekt, en opent dus een byna onmeetelyk veld, voor zulken dien het
noch aan moed, noch aan vermogens, ontbreekt, om oorsprongklyk te denken.
Wy zagen, in de oude Historie van Holland, veele ongelyke
voorbeelden van het nut en 't nadeel eener gemengde Staatsregeeringe. Wy zagen,
onder haar bestier, 's Lands voorspoed geduurig aanwassen, zelfs in de
rampzaligste tyden van burgerkryg en onderlinge woede. 't Was niet onbillyk,
hieruit af te leiden dat zulk eene Regeering met de gesteltenis van die kleine
Republiek zeer wel overeenkwam. Vraagt iemand verder, of zy dan niet de beste
was, onaangezien haare vlekken? 't Is onmogelyk hierop uit ondervinding te
antwoorden, dewyl die tyden ons geen voorbeeld van een anderen Regeeringsvorm
verschaffen. Zeer zeker is 't, dat deeze gemengde Regeering eigenaardig aan
groote gevaaren onderworpen was, en bezwaarlyk in haare volmaaktheid, volgens
de oogmerken van haare instelling, kon gehandhaafd worden. Voor een oogenblik
ondersteld zynde, dat zy inderdaad de beste was; zo kan 'er geene nuttere les
voor de Nakomelingen zyn, dan dat hun die gevaaren onder het oog gebragt
worden. Men zegge niet, met Fontenelle, dat de dwaalingen der
Ouderen voor het Nageslacht verlooren zyn. Of, byaldien dit gemeenlyk maar
al te waar is, laaten wy evenwel het tegendeel van onze deftige en bezadigde
Nederlanders verwachten. Elk, die nu leeft, of na ons leeven zal, kan, door de
beschouwing der voorgemelde rampen, ten al- | |
| |
gemeenen nutte
versterkt worden in het betrachten van zynen pligt, naar zynen rang in den
Burgerstaat, of op de onderscheidene trappen van Regeering. De Vorsten, de
Adel, het Volk, ieder heeft zyne misslagen gehad; en 't ergste is geweest, dat
uit éénen misslag doorgaans veele andere sprooten, 't geen waarschynlyk meest
door blindheid en onkunde veroorzaakt wierd. Holland was, gelyk wy gezien
hebben, onder Floris den V. reeds gelukkig. Deeze Vorst was geschikt geweest om
het noch gelukkiger te maaken, zo hy geweeten had wat daartoe wierd vereischt.
Geen voorbeeld vindende, 't welk zyn gedrag kon regelen, en, gelyk de meeste
stervelingen, niet groot genoeg van geest, om zelf het voorbeeld te geeven,
wierd hy, met al zynen Vorstelyken luister, een voorwerp van verachting. Zyne
zwakheid, die hem ten val bragt, vervoerde dus den Adel tot eene snoode
misdaad. 't Volk strafte die misdaad door noch snooder vervoering; en 't gevolg
van zo veele verbysteringen was, dat men zich eerlang het juk van Henegouwen op
den hals haalde. Zolang het menschdom niet geheel verbasterd is, zal het uit
zulke voorbeelden wysheid kunnen leeren. 't Is waar dat zy niet zeldzaam zyn in
de Geschiedenis der Waereld, maar zy treffen 't meest, wanneer wy ze op den
Vaderlandschen bodem vinden.
De Regeering van een vreemd geslacht was terstond onaangenaam en
hard. Welhaast wierd zy haatelyk, als de eenige oorsprong van veele heillooze
gevolgen, die natuurlyk waren, maar die men in eene verlichter eeuw had kunnen
voorzien en verhoeden. Zonder de rampzalige tweedragt der Hoekschen en
Kabbeljaauwschen zou alles onder Jakoba noch gelukkig afgeloopen zyn. Had men
eensgezind eene wyze keur gedaan, en deeze Graavin te- | |
| |
gen de
baatzucht van haare Bloedverwanten beschermd, haare Regeering zou naar allen
schyn een nieuw tydperk van herstelde rust en veiligheid voor het Vaderland
geopend hebben. Maar neen: men verliet haar, om zich blindeling voor de
heerschzucht van een magtiger Huis bloot te stellen. Straks scheen de
drieledige Staatsregeering voor een volstrekt eenhoofdig Gezag plaats te zullen
maaken. De dienstbaarheid, onder zulke Meesters als Filips en Karel, niet meer
hard vallende, stond op het punt van in slaaverny te ontaarden. Het tegendeel
gebeurde nochthans. 't Bleek terstond na de dood van Hertog Karel, dat
slaaverny, als een uitheemsch gewas, op den Hollandschen grond wel eens
groeien, maar geenen wortel schieten kon: doch 't is naderhand noch wel anders
gebleeken. Men deed dan, ten tyde van Maria, 't geen men te lang en te
schandelyk had verzuimd. Ik heb reeds aangemerkt dat het te laat was. De
voorgaande ongelukken hadden 't Volk wet wyzer gemaakt, maar ook deszelfs
innerlyk gestel vergiftigd door eene kwaal, die voor geene ligte hulpmiddelen
week. Zo klaar is het dat zaaken van het hoogste belang een uitgestrekter
gezigt vereischen, dan de ondervinding van een enkelen leeftyd; en dat eigene
ongelukken wel den diepsten indruk maaken, maar dat het wisselvallig lot van
voorige Geslachten den besten spiegel geeft.
Onze Republiek heeft in haaren vollen bloei, sederd anderhalve eeuw,
met grooter verscheidenheid van Regeeringsvorm, de zwaarste stormen
doorgestaan, zonder diergelyke veranderingen in haare zelfstandigheid gewaar te
worden. Het Stadhouderlyk bewind is, voor de verheffing van Willem den IV, in
de magtigste Provincien van tyd tot tyd verpoosd door eene volkomene
| |
| |
Staatsregeering, om naderhand wederom met de hooge Overheid, tot
eene gemengde Regeering, vereenigd te worden. Op deeze gemengde Regeering heeft
het doorgaans niet dezelfde rechten, maar byna denzelfden invloed gehad, als
voormaals het bewind der oude Graaven van Hollandschen Huize; zonder tot dat
ongeregeld misbruik te komen, 't welk onze uitheemsche Graaven zo haatelyk had
gemaakt. 't Heeft echter zomtyds, zo wel als de Staatsregeering, en mogelyk wat
meer, aanleiding tot zwaare misslagen gegeeven, welke men wederzyds niet in het
afgetrokkene aan den Regeeringsvorm kan toeschryven; maar billyker aan het
geduurig mistrouwen der bovendryvende partye, dewyl deeze nimmer genoegzaame
redenen had om geene heimelyke tegenstreevers te vreezen. Die gesteltenis
zweemde nu en dan naar de verdeeldheid der Hoekschen en Kabbeljaauwschen; doch
zy was 'er gemeenlyk maar eene flaauwe schaduw van. De zwaarste misslagen heeft
men begaan in den overgang van de eene tot de andere Regeering; waarvan het
jaar 1672 eene deerlyke gedachtenis nagelaaten heeft.
De nadeelen, aan beide soorten van Regeering op zichzelve verknocht,
zyn in allerleî geschriften breed genoeg uitgemeeten. De tegenoverstaande
voordeelen bestonden misschien voornaamelyk hierin; dat de ééne beter geschikt
was om het Land voor gevaarlyke oorlogen te bewaaren, en dat men de andere
bekwaamer vond om het, in zulke rampspoeden, te beschermen. Zo wel de ééne als
de andere Regeeringsvorm zou naar allen schyn gelukkig genoeg geweest zyn,
indien men denzelven, ééns voor altoos, onwrikbaar had kunnen bevestigen,
bepaalen, en in veiligheid stellen. Maar de Stadhouderlyke Regeering had noch
een ander voorrecht in de algemeene lief- | |
| |
de der landzaaten. Het
volk beminde de Stadhouders, als dappere Helden, als nazaaten van den grooten
Willem, en als Vaderlandsche spruiten, die wegens hunne geboorte zo wel geneigd
als verpligt waren, de eer des Vaderlands tot den laatsten druppel bloeds te
handhaaven. 't Was verre van onverschillig te zyn voor zyne rechten; maar het
achtte die rechten nooit beter verzekerd, dan in zulke handen. De gemaatigde
Regeering van Frederik Henrik bewyst dat zodaanig een vertrouwen van het Volk
niet altoos door de Vorsten misbruikt wordt; en uit den tegenstand, dien Willem
de II. voor
Amsterdam ontmoette, zien wy tevens dat 'er
zekere paalen zyn, welke het misbruik niet overschryden kan. Zo hadden de oude
Hollanders ook doorgaans hunne Graaven bemind, en dikwyls tegen den Adel zelven
ondersteund. Het gezag der uitheemsche Heerschappye was een juk geweest, dat
men zomtyds met gehoorzaamheid, maar nooit met blydschap, droeg. Daarom vinden
wy die Regeering altoos woelende, achterdochtig, en ongerust. Die van onze
Stadhouders is in tegendeel, gelyk onder de eerste Graaven, veelal beminlyk en
gerust geweest, naar maate van hunne bekwaamheid en aandacht, om deeze
aangeboorene liefde des Volks op haaren rechten prys te waardeeren.
Na dat Willem de III, eenige jaaren Stadhouder geweest zynde, den
troon van zynen Schoonvader in Groot Britanje beklommen had, viel 't hem zwaar
genoeg, den Koning afte leggen, wanneer de Stadhouder spreeken moest. Niettemin
bleef hy hier, tot zynen laatsten adem toe, volkomen meester van de genegenheid
der Landzaaten; veel beter dan in Engeland, daar zyn recht om te gebieden zich
evenwel verder uitstrekte. Had hy eenen zoon, en dus eenen | |
| |
Opvolger by erfrecht, nagelaaten, die jonge Koning, in Engeland gebooren of ten
minsten opgevoed zynde, kon nimmer met onze Nederlanders eene zo naauwe
betrekking onderhouden hebben. Zyne Regeering, natuurlyk in een Engelschen
smaak moetende vallen, zou ligtelyk voor het Gemeenebest nadeelig, en voor hem
zelven ongelukkig geweest zyn. Wy hebben duidelyk gezien dat de Engelsche
Staatkunde niet fyn genoeg was om onzen Landaard aan de hand te leiden. Een
tweede Leicester zou nochthans, in het onderstelde geval, veelligt op het spoor
van den eersten herwaard gekomen zyn, om den vryen Staat tot de vernedering van
een Engelsch wingewest te brengen; 't welk, indien het ook mislukt waare, niet
zonder eenen zwaaren schok, tot groot nadeel van de Zeevaart en den bloeienden
handel, had kunnen afloopen. Ik beken dat dit slechts eene harssenschim is:
maar zy vernieuwt veele wezenlyke denkbeelden van het gevaar der uitheemsche
Oppermagten, sederd de tyden van Avennes, tot op de vernietiging van het
Graaflyk bewind: gevaar, 't welk in deeze laatere eeuwen zo veel grooter moet
geacht worden, als de meesten onzer Nabuuren magtiger en naaryveriger op onze
welvaart geworden waren. Niets kan ons ook, myns oordeels, beter leeren hoe
veel belang wy moeten stellen in de behoudenis en voortplanting van het
doorluchtig Geslacht, het welk wy thans aan het hoofd van onzen vrygevochten
Staat geplaatst zien. Heeft de groote verandering, in onzen leeftyd
voorgevallen, niet in alles aan een iegelyk kunnen voldoen, zy heeft ten
minsten het Gemeenebest in dien stillen en gerusten staat bevestigd, dien men
in de voorige eeuw niet kende, en waaraan deszelfs hoogste belangen zo naauw
verknocht zyn. Behaagt het de Voorzienigheid, dat eene lange reeks | |
| |
van mannelyke Nazaaten de beminnelyke hoedaanigheden van den
tegenwoordigen Prins, als door een gelyk erfrecht, met het Erfstadhouderschap
vereenige, zo zal onze Republiek noch veele eeuwen voor de heerschzucht der
Monarchen beveiligd zyn, en in zichzelve de zetel van het waar geluk kunnen
blyven: mogelyk de eenigste op den Aardbodem. Ik heb in den aanvang van deeze
verhandeling aangemerkt, en vervolgens klaar genoeg getoond, dat het geweld de
zwakste grondslag van alle Regeeringen was: uit zulk een wenschlyk voorbeeld
zou de Nakomeling besluiten, dat 'er geen sterker waare, dan de onderlinge
liefde van den Vorst, van de Overheden, en van de dankbaare Ingezetenen.
Wierd de Regeering van een uitheemsch Geslacht altyd zo nadeelig
voor de Vryheid bevonden; het beste hulpmiddel daartegen was de bescherming van
vreemde Mogendheden. Wy hebben uit de oude Historie kunnen zien, hoe de
Vlaamingen zich daarvan, vooral ten tyde van Maximiliaan, veel beter dan de
Hollanders wisten te bedienen. Maar deeze laatsten leerden het noch veel beter,
toen de dwinglandy van Filips den II. hen tot het uiterste had gebragt. Wy
hebben klaar genoeg begreepen, dat, zonder dit middel, alle andere poogingen
vruchteloos zouden geweest zyn, om de onderdrukte gewesten tot eene Republiek
te vereenigen, en, wat meer is, die Republiek voor altoos onafhangklyk te
maaken. Is dit niet genoeg voor ons, om te besluiten dat 'er ook geen
krachtiger middel kan zyn, om haar in staat te houden, dan eene geduurige
verstandhouding met de aanzienlykste Mogendheden van Europa, door verbonden van
vrede, vriendschap, en onderlinge bescherming? Of zouden wy thans, om dat zy
magtiger geworden is, diergelyke voorzorgen als noo- | |
| |
deloos kunnen
aanmerken? Dit heeft men zomtyds beweerd, ja zelfs met yver aangedrongen, uit
eene niet ongegronde bedenking, dat de Staat, wiens grootste voordeelen van de
onzydigheid afhangen, ligtelyk door zodaanige verbonden in eenen schadelyken of
verderflyken oorlog kon ingewikkeld worden. Echter geloof ik dat zulk een
gevoelen, eer men het voorstelde, beter aan de ondervinding had moeten getoetst
zyn: want deeze leert ons, dat zelfs de grootste Vorsten nooit gerust genoeg
zyn op hunne magt, om de verbindtenis met anderen gering te schatten; ten waare
men nu zeide, dat zulks het gevolg is van de heerschzucht der gekroonde
Hoofden, die, als zy voor de veiligheid van hunne bezittingen niets meer hebben
te vreezen, rusteloos op derzelver uitbreiding bedacht zyn: waarom dan ook de
staatregelen der Alleenheerschinge op geen Gemeenebest zouden kunnen toegepast
worden. Doch byaldien deeze onbepaalde heerschzucht de eenige grondslag was van
zodaanige verbonden, zou een algemeen mistrouwen welhaast alle handeling der
Hoven van zelfs doen ophouden; 't geen echter niet gebeurt. En noch zouden wy,
om in 't onderstelde geval eenige veiligheid te hebben, verbonden moeten
aangaan, op dat de toeleg van eenen magtigen bespringer altoos door den
naaryver van eenen beschermer, die hem evenaarde, mogt verydeld worden. Ik zwyg
nu van veele verbonden, welke voor onzen Koophandel steeds zo noodzaakelyk
geweest zyn; ja van de oorlogen, welke men in de voorgaande eeuw, ook
onmiddellyk ter beveiliginge van de Zeevaart, met Noordsche en Westersche
Mogendheden heeft moeten voeren. Zyn alle deeze oorlogen niet even gelukkig
geweest, zy hebben ons niettemin voor de verachting van onze Nabuuren bewaard.
't Is wel onbe- | |
| |
twistbaar dat eene Republiek, die door de wapenen
haare magt uitbreiden wil, blindeling aan haaren ondergang werkt: maar 't zou
te verre gaan, zo men wilde dat zy, om geene schade te lyden, zich altyd
weerloos toonen, of immers, uit vreeze voor vyanden, de gelegenheid om vrienden
te maaken verzuimen zou. Wie zonder vrienden is, wordt van de gansche waereld,
zo niet vyandlyk, ten minsten met afkeer, bejegend en onthaald.
Dikwyls vermoeit men zich ook bovenmaaten, om eene algemeene
bepaaling te maaken op de keuze van onze Bondgenootschappen; en men verwart
elkanderen in eenen redentwist, die niet anders dan verward kan weezen, om dat
het geschilstuk uit geen gepast beginzel wordt opgehaald. Men vergist zich
hierin, dat men een Bondgenootschap tusschen twee Staaten of Mogendheden in
hetzelfde licht beschouwt, als de verbindtenis van twee Vrienden, die zich
verpligt hebben tot eene onkreukbaare trouw, in lief en leed; en altoos gereed
staan, hunne byzondere belangen aan de zuivere wet der Vriendschap op te
offeren. Dus vraagt men dan, wie van onze Nabuuren 't zich boven anderen
waardig gemaakt hebbe, dat wy zulk een vertrouwen in zyne genegenheid stellen:
zonder te beseffen, dat een Bondgenootschap, op dien voet gegeslooten, welhaast
in de onderwerping van de zwakste party veranderen zou. Deeze vraag ziet
doorgaans in de eerste plaats op Vrankryk en Engeland, als onze magtigste
Nabuuren, die op de belangen van onzen Koophandel den meesten invloed hebben,
en die gemeenlyk, zo voor als na de oprechring van het Gemeenebest, met deeze
gewesten de naauwste gemeenschap onderhielden. Ik zou hierop antwoorden, dat wy
de vriendschap van | |
| |
Vrankryk en Engeland by de opkomst van onze
Republiek hebben leeren kennen; dat het eene onvoorzigtigheid zou zyn, zo wy
ons ooit wilden vleien met de verwachting van kiescher gevoelens op het stuk
der Staatzaaken; maar dat de voorgestelde handelwyzen van
Willem den I. en
Oldenbarneveld de beste onderrichting
geeven, hoe men, zonder eenigzins de goede trouw te krenken, uit eenen
ingewikkelden handel met verscheidene Mogendheden het meeste voordeel trekken
moet. Niemand denke ondertusschen dat ik dit zeggen kan, zonder den toestand
van het menschdom in 't algemeen te beklaagen; veel min, dat ik, als een
leetling van Machiavel, de veinzery en het bedrog tracht voort te planten. Zy
zyn 'er, helaas! te menigvuldig, vooral in vorstelyke kabinetten; en 't is
juist om deeze reden, dat men 'er onophoudelyk, tot verveelens toe, van
spreeken moet.
Zie hier dan het redelykste besluit op deeze stoffe. Hoe vaster men
voorgenomen heeft, alle verpligtingen, welke men aangaat, heilig te
onderhouden, hoe meer men op zyne hoede moet zyn, om zich tot geene
verpligtingen in te laaten, die aan groot misbruik onderhevig schynen, en
waarop vervolgens geene nadere bepaaling zou kunnen gemaakt worden: hoe minder
men zich derhalve verlaaten moet op de vriendschap van eene enkele Mogendheid;
maar hoe meer belang men wederom moet stellen in de vriendschap en achting van
veele Mogendheden te zamen; vooral wanneer zy zich vereenigen om éénen Vorst,
of Alleenheerscher, die voor eenen tyd al te magtig geworden is, het hoofd te
bieten. Wie geen vreemdeling is in de verdere geschiedenissen van ons
Vaderland, weet ook dat de vereenigde Staaten langs deezen weg hunne
aanzienlykste voordeelen behaald hebben. Na het sluiten der Munstersche Vrede
ontbrak | |
| |
het hun nooit aan gelegenheid, om de gewigtigste
raadpleegingen, over het onbestendig evenwigt van Europa, by te woonen. Dus
zien wy hen van tyd tot tyd, nu in een enkelvoudig, dan in een driedubbel
verbond treeden; met Vrankryk, Engeland, Zweeden, Denemarken, den Keizer; ja
zelfs met hunnen erfvyand, den Koning van Spanje. 't Is waar dat zy dus ook
veele zwaare oorlogen hebben moeten voeren; maar eene langduurige Vrede is nu
ten minsten, sederd het jaar 1713, de vrucht geweest van die oorlogen, en van
eene Staatkunde, die, op dezelfde gronden bouwende, naar allen schyn in onze
eeuw tot grooter volmaaktheid is gebragt. In het jaar 1672 wierd de Republiek
door de heerschzucht van Vrankryk, en de ontrouw van Engeland, met haaren
uitersten ondergang gedreigd; maar de Keizer en de Konihg van Spanje hebben
haar gered. Daartegen heeft zy op andere tyden eenen Koning van Denemarken op
zynen waggelenden troon bevestigd; aan Engeland eenen Koning gegeeven; ten
voordeele van het Oostenryksche Huis, met Engeland en Vrankryk, over de
verdeeling der Spaansche Monarchye, noch by het leven des Konings van Spanje,
gezeten; de bezittingen van Vrankryk in de Oostenryksche Nederlanden bepaald,
en den Keizer verhinderd in zyne poogingen om in Vlaanderen eene Oostindische
Maatschappy op te rechten,'t welk hem volgens een byzonder punt van het
Munstersch Vredeverbond niet geoorlofd was. Men begrypt ligtelyk dat de
gelukkigste wapenen te zwak zouden geweest zyn voor zo veele groote zaaken,
indien zy niet ondersteund geweest waaren door eene voortreflyke Staatkunde.
Maar tot die Staatkunde wierd eene ongelooflyke oplettendheid vereischt: en om
den Leezer hiervan eenig denkbeeld voor te stellen, zal ik hier slechts een
| |
| |
kort verslag doen, van de geduurige verandering der hoofdbelangen
in Europa, sederd de Munstersche Vrede van het jaar 1648, tot op de Utrechtsche
van 1713.
Omtrent het midden der zeventiende eeuwe stonden de Spaansche
Monarchy en de Fransche, byna met gelyke magt, tegen elkanderen over. Spanje,
gesterkt met het Huis van Oostenryk, was sederd Karel den V. het voorwerp der
algemeene bekommering geweest: maar de werkeloosheid van twee agtereenvolgende
Koningen, en de tegenspoeden van het Duitsche Ryk, dat, fel geteisterd door
Gustaaf Adolf, Koning van Zweeden, na zyne dood noch veel van de Zweedsche
wapenen geleeden had, waren twee verduisteringen geweest, waardoor de glans van
die geduchte Kroon niet weinig was verzwakt. Vrankryk bevond zig daartegen veel
sterker dan te vooren, na dat de Kardinaal de Richelieu de langduurige
beroerten van dat Ryk gedempt, en zelfs de Protestantschgezinden gedwongen had,
Rochel, hunne laatste schuilplaats, aan hem over te geeven. Groot Britanje was
kort te vooren met deeze beide Mogendheden in oorlog geweest: maar Koning Karel
de I, noch min dan zyn Vader tot groote zaaken geschikt, had niet alleen deeze
oorlogen zyns ondanks gestaakt, om dat zyn Parlement hem den noodigen
onderstand weigerde; maar had ook noch moeten dulden, dat dit Parlement alle de
rechten van zyne Kroon besnoeide; waaruit een inlandsche Oorlog sproot, die
eindelyk deezen ongelukkigen Vorst op het schavot bragt, en Olivier Kromwel
gelegenheid gaf, om, onder den naam van Republiek, de
haatelykste Alleenheersching in te voeren, die in de Engelsche Geschiedenissen
bekend is. Men begrypt wel dat de Engelschen, onder het blaaken van dien
burgerkryg, zich niet in staat bevonden, om eenig | |
| |
deel te neemen
in buitenlandsche zaaken. Zy deeden het zo veel te meer onder hunnen Tyran,
zodra zyne heerschappy bevestigd was. Maar de gemelde vernedering van Spanje
was anderen, reeds voor dien tyd, zo naakt en klaar in 't oog geloopen, dat zy,
elk voor zich, naar de middelen omzagen, om 'er het voordeeligste gebruik van
te maaken.
De Nederlanders en de Franschen hadden op dit stuk strydige
inzigten. De eersten meenden dat zy genoeg zouden gewonnen hebben by eene vaste
Vrede, genoegzaam volgens hun voorschrift geslooten, en die zy als den eindpaal
van hunne begeerten wilden aangemerkt hebben: de laatsten kenden zulk eenen
eindpaal niet. Vrankryk, volgens den geest der Monarchyen, niet vergenoegd met
den Staat van gelykheid, waartoe de zaaken gebragt waren, dacht zich nu voor
Spanje, en dus voor alle Europische Mogendheden, op zyne beurt geducht te
moeten maaken: en hoe verre? Tot in het oneindige, zo 't mogelyk waare. Het
Fransche Hof toonde zich dan zeer gebelgd over 't sluiten der Munstersche
Vrede, zo veel te meer om dat de vereenigde Staaten aan den jongsten bystand
der Fransche wapenen een gedeelte van het voordeel verschuldigd waren, 't welk
hen bewoogen had tot dat onverwacht maar tydig besluit. Om nu die
verontwaardiging meer kracht by te zetten, hield men den oorlog met Spanje noch
eenige jaaren sleepende. Doch de vorderingen waren gering, en men begreep
eindelyk dat het noodig was deeze uitgestrekte heerschzucht, tot bekwaamer
gelegenheid, te bepaalen. Dus bevredigde Vrankryk zich met Spanje, zonder den
opgevatten wrok tegen onze Republiek te vergeeten. Maar de eerste Vyand, die
haar openlyk in den schild voer, was Kromwel.
De vrees, het zekerste kenmerk der Tyrannen, was zyne beweegreden;
de naaryver der Engelsche Natie, die den | |
| |
bloei der Vereenigde
Gewesten, vooral hunne zeevaart, met afgunst begon te beschouwen, was hem
gunstig in de uitvoering van zyn voorneemen. Kromwel was beducht dat de zoon
van den onthalsden Koning, Karel de II, vermaagschapt met het Huis van Oranje,
tot de vereenigde Staaten zyne toevlucht neemen, en met hunnen bystand trachten
zou zyne Koningklyke rechten in Groot Britanje te herstellen. Bovenal vreesde
hy dat een gedeelte van zyn eigen volk, in zulk een geval, dezelfde lyn zou
trekken. Daarom beproefde hy allerleie middelen, om de beide Natien van
elkanderen te vervreemden, door het ophaalen van oude gesçhillen; door het
maaken van bepaalingen op den Hollandschen handel in Engeland, waaruit nieuwe
moesten ontstaan; en door het voorwenden van eene gedroomde Heerschappy ter
zee, die wonder wel in den smaak van zyne onderdaanen viel. Eerlang rees
hieruit een openbaare oorlog, dien hy, om de Staaten te verbaazen, met de
uiterste felheid voortzette. Men moet bekennen dat de vereenigde Staaten, van
de Britsche zeemagt waarschynlyk noch geene genoegzaame ondervinding hebbende,
hunne vlooten in geenen behoorlyken staat van tegenweer stelden, en dat deeze
misslag alleen door de dapperheid der Bevelhebberen eenigzins vergoed wierd. De
oorlog duurde slechts twee jaaren; maar had, naar de kortheid van dien tyd,
zyne weergaê niet in hevigheid en in menigte van herhaalde Zeegevechten. In 't
laatste sneuvelde
Marten Harperts Tromp. Het verlies van
dien doorluchtigen Zeeheld ontstelde de Staaten zo zeer, dat zy op het
spoedigst eene Vrede met Kromwel slooten, waarover te vooren reeds gehandeld
was, en welke hun zekerlyk niet tot eere strekte. Alles wat Kromwel te vooren
had ingevoerd, om den Hollandschen Koop- | |
| |
handel op Engeland te
besnoeien, bleef in zyne kracht; en op de meeste bezwaarnissen, welke hy tegen
de Hollanders inbragt, stond men hem zulk eene voldoening toe, als hy eischte.
By dit verdrag beloofden de Staaten van Holland ook, dat zy noch den Prins van
Oranje, noch iemand zyner nakomelingen, ooit tot Stadhouder van hunne Provincie
zouden aanstellen, of toestaan dat hy tot Kapitein Generaal over de Krygsmagt
van den Staat wierd aangesteld: hetwelk, indien men anders goedvond zulk een
besluit te neemen, vooral niet op de begeerte van eenen dwingeland moest
geschied zyn.
Maar hoe wisselvallig is de zwaai der Staatzaaken! Karel de II.
wierd, na de dood van Kromwel, in het gebied van zynen Vader hersteld; en die
zelfde uitsluiting des Prinsen van Oranje, voormaals het middel om de Vrede met
Kromwel te bevorderen, was nu voor deezen Koning eene beweegreden, om alle
verpligting, welke hy aan de Staaten had, te vergeeten, en hun op nieuw den
oorlog te verklaaren. Deeze oorlog duurde weinig langer dan de voorgaande; maar
wierd van onze zyde met veel meer geluk ten einde gebragt. De roemruchtige togt
van de Ruiter, naar Chattam, noodzaakte Karel den II, zyne toestemming te
geeven tot de Vrede, die straks daarna te Breda geslooten wierd. Met Vrankryk
had men intusschen voor 't uiterlyke niet kwaêlyk gestaan. Zelfs hadden de
Staaten op nieuw een verbond met Lodewyk den XIV. geslooten, en hem
overgehaald, om insgelyks den oorlog aan Karel den II. te verklaaren: eene
ydele vertooning van zynen kant, waaronder hy zyne heimelyke meening niet lang
verborgen hield. De Koning van Spanje stierf omtrent deezen tyd. Zyn Zoon en
Opvolger was minderjaarig, en Lodewyk de XIV. gaf voor, dat hem by erfrecht een
gedeelte der Spaansche Nederlan- | |
| |
den toe behoorde, uit kracht van
zyn huwelyk met de Dochter des overleedenen Konings. Hy gaf het Spaansche Hof
den tyd niet om hem dat recht te betwisten, maar vaardigde een leger naar
Henegouwen en Vlaanderen af, 't welk aldaar verscheidene Steden in verzekering
nam.
Terstond begreepen de vereenigde Staaten dat dit voor hun een
gevaarlyk verschynzel was: maar zy vonden middel om 'er in te voorzien, door
een drievoudig verbond te sluiten met Engeland en Zweeden, waardoor Vrankryk
zelf gedrongen wierd, zich met Spanje, zyns ondanks, te verzoenen. 't Was voor
de Staaten een ongemeene stap, dat zy Zweeden dus ook in hun belang trokken,
hebbende eenige jaaren vroeger de Deenen, in een byzonder geschil met die
Mogendheid, door hunne scheepsmagt beschermd; en zulks in weêrwil van Engeland
en Vrankryk te zamen. Men ziet hieruit wederom, dat de gevoelens van afkeer en
genegenheid zomtyds op gekroonde Hoofden eene flaauwe uitwerking hebben wanneer
het belang spreekt. Maar dit drievoudig Verbond verviel ook welhaast door de
bedrieglyke handelingen van Lodewyk den XIV, die den Koning van Groot Britanje
in zyne belangen trok, en hierdoor de Zweeden ligtelyk bewoog om stil te
zitten. Daarop bezwoeren de beide Koningen, Lodewyk en Karel, den val der
ongelukkige Republiek: en, als of deeze onderneeming noch geoordeeld wierd
boven hunne krachten te gaan, de Keurvorst van Keulen, en de Bisschop van
Munster, wierden vooraf ook overgehaald om de hand daartoe te leenen. De
Republiek, van alle zyden, te water en te lande, op 't vinnigst aangevochten,
bevond zich dus welhaast op den oever van haaren ondergang: maar toen nu de
nood op 't hoogste was, en 't water reeds op de lippen stond, zag | |
| |
men Spanje zelve, haare oudste Vyandin, tot haare bescherming toeschieten. 't
Was buiten twyffel het belang des Konings van Spanje, 't welk hem hiertoe
bewoog; om naamelyk het overschot van zyne Nederlanden te bewaaren: en de
Keizer, die de Spaansche Monarchy bestendig aankleefde, wierd van denzelfden
geest gedreeven. Maar deeze aanmerking overtuigt ons te meer, dat een juist
begrip van zodaanige belangen doorgaans de sterkste voormuur moet geweest zyn
van onze Republiek. 't Strekt haar ondertusschen tot eere, dat zy, voor eene
ruime poos, de vereenigde magt van zo veele Vyanden heeft kunnen verduuren;
hoewel men niet ontveinzen mag dat 'er op dien tyd, ik spreek van het jaar
1672, binnen 's Lands ook zaaken voorgevallen zyn, welke den landaard tot
eeuwige oneer kunnen toegerekend worden.
De verheffing van Willem den III, die, in de algemeene ontsteltenis,
eerst tot Kapitein Generaal, vervolgens tot Stadhouder, wierd aangesteld, en
eenige jaaren laater de troonen van Groot Britanje beklom, bragt een nieuw
stelzel van staatbelangen voort; onverzoenlyke vyandschap tusschen Vrankryken
Engeland, vrede en vriendschap tusschen Engeland en de Staaten, en gerustheid
by onzydige Mogendheden, ten aanzien van de langgevreesde overmagt der Fransche
Monarchye. 't Laatste jaar der voorgaande eeuwe was merkwaardig door de dood
des Konings van Spanje, die, langen tyd zeer zwak van lighaam geweest zynde,
had moeten lyden, dat men noch by zyn leven eene verdeeling van zyne
bezittingen beraamde, tusschen den Zoon des Keizers, en den Kleinzoon des
Konings van Vrankryk. Naauwlyks had men de tyding van zyne dood verstaan, of
Lodewyk de XIV. bragt op zynen naam eenen uitersten wil te voorschyn, wiens
echtheid zeer verdacht gehouden wierd. By dit ge- | |
| |
schrift wierd de
Spaansche Kroon den Dolfyn van Vrankryk toegeweezen; 't welk men niet gelooven
kon de meening des overleedenen Konings geweest te zyn. Men voorzag ook hieruit
dit gevolg, dat de beide kroonen, van Vrankryk en Spanje, ligtelyk op hetzelfde
hoofd konden vereenigd worden, waardoor het evenwigt van Europa misschien
onherstelbaar zou verbroken zyn. Hierom voegden Engeland en onze Staaten zich
by den mededinger des Dolfyns, Karel van Oostenryk, tegen de Fransche wapenen;
waar uit een oorlog rees, die Lodewyk den XIV. zwaar genoeg viel, en hem noch
zwaarder zou gevallen zyn, zo Willem de III. niet op het onverwachtst
overleeden waare. In deezen oorlog hebben Eugenius en Marlboroug hunnen
onsterfelyken roem behaald, en onder hen heeft ook onze groote Koehoorn
uitgeblonken, hoewel zyne diensten niet altoos op hunne waarde geschat wierden.
Zy hebben niet kunnen beletten dat de Fransche Prins Koning van Spanje wierd,
maar niettemin hem genoodzaakt, voor het beklimmen van den troon, afstand te
doen van de opvolging in Vrankryk. Men had veel meer kunnen verwerven, zo Anna,
Koningin van Engeland, zich door Lodewyk den XIV. niet had laaten omzetten.
Doch hieruit blykt op nieuw hoe gering de roemruchtigste veldtogten zyn, in
vergelyking van een enkelen trek uit het Vorstelyk Kabinet. De Vrede van het
jaar 1713, waarby deeze zaaken beslist wierden, is echter in verscheidene
andere opzigten ook voordeelig voor onzen Staat geweest; en bovenal in dit
opzigt nuttig, dat men sederd dien tyd beter dan te vooren begreepen heeft, hoe
de belangen van de Republiek door veelerleî verbonden konden beveiligd worden,
zonder dat men deel nam in de bloedige oorlogen, waardoor het overig gedeelte
van Europa geduurig ontrust wierd. | |
| |
Onder 't bulderen der hevigste onweêrvlaagen was
Jan de Wit, als Raadpensionaris, aan het
roer der Regeering gesteid geweest. Hy was de schranderste, de braafste, en de
ongelukkigste man van zynen tyd. Zyn verstand wierd van iedereen als een wonder
aangemerkt, zyne eerlykheid is van weinige eerlyke menschen in twyffel
getrokken; en niettemin dacht men hem al het leed te moeten wyten, waarvan het
angstvallig Gemeenebest in die dagen getroffen wierd. Men schryst de misslagen,
welke men in zyn beleid onderstelt, voornaamelyk toe aan eenen byzonderen haat
tegen 't Huis van Oranje, en aan een beginzel van eerzucht, waardoor hy niet
dulden kon dat de Prins, tot het Stadhouderschap verheven zynde, boven hem
gebieden zou. Het eeuwig Edikt, rechtstreeks tegen de
Stadhouderlyke Regeering ingericht, heeft veelen doen gelooven dat hy bekwaam
was om aan zyne hartstogten het welzyn des Vaderlands op te offeren. Te weeten,
men had de voorgemelde Akte van uitsluiting, op Kromwels begeerte gegeeven,
naderhand ten gevalle van Karel den II. wederom ingetrokken. Maar na de Vrede
van Breda, toen men reeds uit Vrankryk eenige donkere buien zag opkomen, had
men, onder den naam van eeuwig Edikt, een Besluit
vastgesteld, uit kracht van hetwelk geen Stadhouder van eenige Provincie te
gelyk Kapitein Generaal zou mogen zyn. De Staaten van Holland hadden alleen dit
Besluit genomen; maar zy vleiden zich, van de overige Provincien eene algemeene
toestemming hierop te zullen bekomen, 't geen ook vervolgens gelukte. Voor
Holland in 't byzonder maakten zy ook deeze bepaaling, dat het Ampt van
Stadhouder in die Provincie voor altoos zou vernietigd zyn. Waarschynlyk zouden
zy zo sterk niet gehandeld hebben, zo zy niet gevreesd hadden, dat de vrienden
van den Prins, om zyne verheffing te bevorderen, het | |
| |
Land in
eenen nieuwen oorlog zouden inwikkelen, op eenen tyd, dat men aan den anderen
kant alles bepro efde om de zweevende geschillen tusschen Vrankryk en Spanje,
door vriendelyke tusschenspraak, te slechten. En mogelyk wierd die vrees wat te
verre getrokken, hoewel zy zekerlyk op bekende voorbeelden, zo wel van de
nieuwe als van de oude Geschiedenissen des Vaderlands, gegrond was. Wat de Wit
betreft, die niet te onrecht voor den aanleider van deeze zaak gehouden wierd,
men begrypt dat dit in de oogen van zyne tegenstreevers eene onvergeeflyke
misdaad was. Evenwel moesten zy in het oog gehouden hebben, dat hy, als een
oprecht liefhebber van het Vaderland, de Stadhouderlyke Regeering noch wel kon
afkeuren, zonder den Prins, dien men daartoe verheffen wilde, persoonlyk te
haaten.
De gedachtenis van deezen grooten Man heeft het niet noodig, dat wy
de moeite neemen om hem vry te pleiten. Mogelyk heeft hy in zommige opzigten
gedoold, gelyk het doolen menschlyk is. En wien zal dit verwonderen, die
slechts in 't voorbygaan heeft gelet op zulk eene ingewikkelde warring van
Staatsbelangen, als wy zo even beschouwd hebben? Het drievoudig Verbond, met
Engeland en Zweeden, zou den Staat genoeg tegen Vrankryk beveiligd hebben, zo
Karel de II. zyn woord gehouden had. Maar hoe was het te voorzien dat hy 't zo
schandelyk verbreeken zou? En wie kan zich verzekerd houden, dat de
Raadpensionaris, die immers gerust kon zyn op de gevoelens van den Keizer en
den Koning van Spanje, noch geen middel zou gevonden hebben om het gevaar af te
wenden, indien hy geene bedekte vyanden had gehad? Wy moeten, buiten
tegenspraak, met dankbaarheid de roemryke gedachtenis van
Willem den III. | |
| |
eerbiedigen,
die, tegen de voorgemelde Raadsbesluiten, eerst tot Kapitein Generaal, en
vervolgens tot Stadhouder aangesteld, en door de twee voornoemde Mogendheden
ondersteund, met den degen in de vuist het Vaderland behouden heeft. Maar
niemand zal ontkennen, dat wy noch veel grooter verpligting zouden gehad hebben
aan den getrouwen Staatsdienaar, zo die, zonder bloed te plengen, door eenen
vreedzaamen handel hetzelfde oogmerk had bereikt. Is het nu evenwel waar, dat
Jan de Wit zynen afkeer van de Stadhouderlyke Regeering den teugel te ruim
heeft gevierd; laaten wy tot zyne verschooning erkennen, dat hy in zyne dagen
geen denkbeeld hebben kon van eene zo vreedzaame en beminlyke Regeering, als
die, waarin wy thans het opperste geluk van ons Vaderland stellen, en waarvan
het voorbeeld noch heden bezwaarlyk in de Geschiedenissen te vinden is.
Dus zien wy, hoewel de beginzelen van eenen vryen Staat
onveranderlyk dezelfde zyn, dat de wyze, hoe men uit die beginzelen staatkundig
moet werken, tot in het oneindige verschillen kan; dat men zich deerlyk
bedriegen zou, wanneer men deeze staatkunde aan algemeene regelen op 't naauwst
verbinden wilde; en dat men, wanneer zulk een Staat van binnen is beroerd
geweest, het gedrag der bewindslieden niet om de ongelukkige gevolgen
veroordeelen moet. Dit was het, dat ik voornaamelyk met deezen langen uitstap
wilde te kennen geeven; gelyk mede, dat het niet genoeg is, de belangen van
onzen Staat in het afgetrokkene te beschouwen; maar dat wy tevens moeten
bedacht zyn op de belangen van andere Mogendheden, welker vriendschap voor
onzen Koop. handel, en voor onze Zeevaart, zo noodzaakelyk is. | |
| |
Zodaanig zullen wy altyd het onderscheid vinden tusschen eenen
handeldryvenden Staat, en een afgezonderd Gemeenebest, welks belangen, veelal
binnen den omtrek van het grondgebied beslooten, eenpaarig zyn, en onder eene
ligte berekening vallen. Eene Republiek als de onze, die haaren handel over de
gansche waereld uitbreidt, kan niet onverschillig zyn voor de gewigtige
omwentelingen, die van tyd tot tyd, dikwyls op den uitersten afstand van haare
grenzen, voorvallen. Door deeze gesteltenis zyn de middelen tot haare
bescherming, zo wel als haare gevaaren, menigvuldiger, dewyl het haar nooit aan
magtige vrienden ontbreeken kan; doch dit alles maakt eenen wyden kring, die
het scherpste gezigt vermoeit, en eene onbepaalde verstandhouding vereischt.
Daarom zou ik gelooven, dat men nooit zorgvuldig genoeg kan zyn in het
verkiezen der Afgezanten, die men aan vreemde Hoven zendt, en in het
doorgronden van de zulken, die men van elders ontfangt; in welk laatste opzigt
Jan de Wit vooral een onvergelykelyk Meester was. Een bekwaam Afgezant kan zyn
Vaderland grooter diensten doen dan de zeeghaftigste Veldheer, en de van
Beuningens zyn misschien noch dunner gezaaid dan de Eugeniussen, en de
Turennes.
Onze grootste zwaarigheid schynt hierin te bestaan, dat wy ons
hoogste belang in eene bestendige Vrede moeten stellen, en echter de achting
van onzen Staat, door eene geduurige vertooning van strydbaarheid, moeten
staande houden. Te water is die zwaarigheid noch zo groot niet, dewyl de
zeevaart, gelyk ik getoond heb, onzen landaard onophoudelyk doet gewennen aan
die verrichtingen, waaraan men moet gewend zyn, om eenen oorlog ter zee te
voeren. Maar te lande heeft het tegendeel plaats. Het onderhouden van eene
aanzienlyke krygsmagt, in eenen | |
| |
tyd vun vrede, is door de
kundigste lieden veelal nadeelig geoordeeld, om verscheide redenen, die het
Staatsbestier betreffen. Onder anderen is men gewoon te zeggen dat de Staat
hierdoor, ten laste der ingezetenen, op zwaare kosten gedreeven wordt; hetwelk
geenszins behoort te geschieden in een Land, dat door zyne byzondere
gesteltenis aan zwaare belastingen, en dierte van levensmiddelen, onderhevig
is. Aan den anderen kant wordt gevraagd, hoe men dan, in gevalle van een
onverwachten inval, het Vaderland beschermen zal; en of men, door eene al te
zigtbaare weerloosheid, den vyand niet aanlokken zal tot zodaanige
onderneemingen? Dit gevaar kan niet geheel ontkend worden; maar het is wel eens
met al te sterke kleuren geschilderd. Want het voorgaande heeft ons genoegzaam
onderricht, dat de voornaamste lotgevallen van Oorlog en Vrede, voor onze
Republiek, niet van zulke, maar van veel uitgestrekter oorzaaken afhangen. Hoe
't zy, wy kunnen aan onze Hooge Overheden den roem geeven, dat zy doorgaans ten
aanzien van dit stuk eenen gelukkigen middelweg hebben gekoozen. 't Zou geene
geringe vermeetelheid zyn, dat men zich onderwond op dit stuk nadere
bepaalingen aan de hand te geeven. Alleenlyk zouden wy mogen vaststellen, tot
een besluit op de bovenstaande bedenkingen; dat onze Republiek met de grootste
Krygsmagt, welke zy kan op de been houden, nimmer tegen de volstrekte overmagt
van haare Nabuuren kan beveiligd zyn; en dat zy, integendeel, met de kleinste
Krygsmagt, die zy immer heeft gehad, veilig genoeg moet geacht worden, zolang
haar Staatsbestier, eenstemmig blyvende met de beginzelen van haar bestaan,
gelukkig is in de keuze van haare betrekkingen en verbindtenissen buiten 's
lands. | |
| |
Dit zy eindelyk genoeg vooreene proeve, welke den gunstigen Leezer
aangebooden wordt, op dat hyze, volgens de meerdere of mindere uitgebreidheid
van zyne kundigheden, uitbreide, beschaave, verbetere, of verwerpe: want ik zie
klaar genoeg dat zy geene algemeene goedkeuring erlangen kan. Ons oordeel over
menschelyke bedryven, op geen wiskunstig bewys kunnende steunen, hangt van de
hoogste waarschynlykheid af, welke by anderen zomtyds de grootste ongerymdheid
is. Ik beken ook dat veele zaaken met gemak in een ander licht hadden kunnen
geplaatst, en uit strydige beginzelen verklaard worden. Maar ik twyffel of, in
dat geval, alle ondergeschikte deelen zo gelykvormig met het groot geheel
zouden geweest zyn. Op deeze gelykvormigheid heb ik doorgaans myne stellingen
gebouwd; en hoe zeer ik nu in alles de zwakheid van myn eigen oordeel erkenne,
echter meen ik zulks niet zonder eenige onderscheiding te moeten doen. De
trappen van zekerheid verschillen zeer veel, naar den aard der onderwerpen. Dus
heb ik veele zaaken voorgesteld, die, hoewel by my ten hoogsten waarschynlyk,
by u zeer betwistbaar zullen zyn; maar wy hebben ook te zamen veele andere
zaaken onder het oog gehad, welke niet ligtelyk aan tegenspraak onderworpen
zyn, schoon het bewys op enkele waarschynlykheid gegrond was.
Een uitgedrukt voorbeeld zal myne meening misschien gelukkiger te
kennen geeven.
Willem de I,
Maurits,
Oldenbarneveld, en
de Wit, kunnen wel in het diepst van den
boezem menschen geweest zyn, die in het zedelyke niets gemeen hadden met hunne
opgegeevene Afbeeldzelen. 't Is mogelyk, dat tusschen hunne daaden en
beginzelen een onmeetelyk verschil heeft plaats gehad; dat de Schryvers, op
welken wy ten hunnen opzigte vertrouwen, eenzy- | |
| |
dig zyn; ja dat
zelfs onder de tydgenooten van die groote Mannen niemand bekwaam geweest is
hunne geheimen te doorgronden. Het scherpste oordeel is feilbaar in de kennis
van een zo bedrieglyk voorwerp als het menschelyk hart: hoe zou ik hier aan de
groote feilbaarheid van het myne twyffelen? Maar zou het insgelyks wel een
misslag kunnen zyn, dat wy den oorsprong van onze vryheid in den koophandel
zoeken, en die vryheid wederkeerig als den sterksten steun des koophandels
aanmerken? Zou men, by voorbeeld, kunnen beweeren dat vervolging om den
Godsdienst ooit het middel kon zyn, om den bloei van ons Vaderland, met de
menigte van braave en gelukkige Burgers, onder des Hemels zegen, te
vermeerderen? Zou men verder kunnen in twyffel trekken, dat ons geluk in den
Burgerstaat, benevens de gerustheid van onze Regeering, onafscheidelyk moet
gepaard gaan met de onderlinge liefde der Overheden en Ingezetenen? Of zou het
ook in gezonde harssenen kunnen vallen, dat deeze liefde vuuriger moest zyn
onder den Landvoogd van eenen vreemden Vorst, dan onder eenen Telg van
Vaderlandschen bloede, wiens hoogste glorie en voldoening zich daartoe bepaalt,
dat hy voor den aanzienlyksten en nuttigsten Burger gehouden worde? Ik verbeeld
my dat het geenzins tegen de zedigheid stryden zoude, zodaanige voorstellen met
verontwaardiging aan te hooren. Maar hoe komt het dat ons oordeel over deeze
zaaken zo veel vaster gaat? Het is om dat zy tot eene andere soort behooren, om
dat zy door eene algemeene ondervinding van alle tyden en landen beslist
worden, en bovenal om dat zy met alle de indrukzelen van een welgeregeld gemoed
onmiddellyk overeenstemmen; hetwelk een ieder straks gewaar wordt, op de enkele
ver beelding van strydige gevoelens, dewyl die | |
| |
ons, eer wy den
tyd hebben om te denken, in den eesten opslag reeds ergert en ontroert.
En nu zou ik meenen myne taak te hebben afgedaan, zo de naauwe
gemeenschap van den zedelyken wandel des Volks, met het welzyn van den
Burgerstaat, niet een al te gewigtig voorwerp scheen, om hier onaangeroerd te
blyven. Ik heb reeds hier en daar met dat inzigt eenige trekken, onzen landaard
eigen, in 't voorbygaan voorgedraagen: 't geen hiertoe verder behoort, zal ik
tot eene algemeene beschouwing verzamelen, om met meer gemak myne meening uit
te drukken over de merkwaardigste byzonderheden. Ik zal hieromtrent de uiterste
kortheid betrachten, om dat ik my niet weet te verbeelden, waar myne
verhandeling anders een einde vinden zou. My dunkt dat dit stuk, indien men het
naar den eisch wilde uitwerken, ruime stof tot een afgezonderd werkje
verschaffen zou. Doch kan ik, binnen myn bestek bepaald blyvende, hier slechts
aan anderen eenig licht geeven tot dieper onderzoek, zo vlei ik my dat zulk
eene aanleiding ten minsten wegens haare beknoptheid niet verwerpelyk zal
geacht worden.
Wilden wy, na een naauwkeurige optelling van de deugden en gebreken
onzer Voorouderen, hun afbeeldzel opmaaken, om het te vergelyken met ons
tegenwoordig geslacht, wy zouden geene geringe verandering vinden, en niettemin
noch beslissende trekken zien, welke de volgende tyd kan verduisteren, maar
nimmer uitwisschen zal. Deeze waarneeming zou bedroevende zyn, zonder ons
wanhoopig te kunnen maaken. Wy zouden, geloof ik, dus tot het besluit gebragt
worden, dat 'er eene dagelyks toeneemende verbastering in het zedelyk gestel
van onzen landaard plaats heeft, welke noch niet | |
| |
groot genoeg is
om alle hoop op verbetering af te snyden; maar veel te groot, om ons niet
ernstig te vermaanen van het gevaar, waarin wy ons bevinden, zo die verbetering
niet spoedig ondernomen wordt. Wy zouden angstvallig naar de noodige
maatregelen omzien: en geen wonder; want de verbetering van een gansch volk is
altyd en overal een moeielyk stuk geweest. De lessen der zedekunde, en zelfs de
zuiverste Godsdienst, zyn gemeenlyk daartoe te zwak bevonden, om dat het
voorbeeld van ingewortelde gebreken alle lessen van Godsdienst, en zedekunde,
te boven gaat. De meerderheid van stemmen heeft by het Gemeen eenen
beslissenden toon, en 't wordt niet zelden voor verwaandheid gehouden, dat
iemand zich door een wys gedrag onderscheidt van zyne Medeburgers. De
Zedemeester sticht weinig door zyn voorbeeld, zo hy niet, door eene soort van
staatkunde, zyn wit van ter zyden weet te beschieten; en noch zal dit
vruchteloos zyn, zo hy geen man van 't hoogste aanzien, of, om beter te
spreeken, geen Wetgeever is. De eene drift wil gemeenlyk door de andere
beteugeld worden, en zonder dit huipmiddel is de stem van de Reden niet meer
dan een verveelend gedruisch, in de ooren der groote menigte. Hierdoor is 't
ook in dit opzigt onbetwisbaar, dat ieder Volk naar zynen aard eene byzondere
behandeling vereischt. Solon heeft de Dichtkunst gebruikt, om de Atheners te
hervormen. Dit middel zou alleen genoeg geweest zyn, om Lykurgus by de
Spartaanen verachtelyk te maaken. De groote Czaar, die de woeste Russen in
redelyke menschen heeft veranderd, bediende zich van dwangmiddelen, waartegen
misschien alle andere volken des aardbodems, indien zy 'er niet onder bezweeken
waren, zich met de uiterste halstarrigheid zouden gewapend hebben. | |
| |
Onze Nederlanders hebben noch de Atheensche wustheid, noch de
strengheid der Spartaanen; veel min de hardvochtigheid van den Russischen
landaard. Natuurlyk zyn zy zachtmoedig en handelbaar; maar hunne eigenliefde
gedoogt den smaad van bitse bestraffingen niet. Eene vriendelyke achtbaarheid
is noch heden het beste middel om hun te behaagen; en schoon zy de vleiery
eenpaarig haaten, nochthans bekoort hen zomtyds eene streelende lofspraak van
verouderde deugden, welke zy niet meer bezitten. Doch dit is niet zelden het
middel om 'er hen op nieuw toe aan te moedigen. De lachers zyn onder hen
gemeenlyk verdacht van onbescheidenheid, en zy hebben ten deezen opzigte niets
gemeen met de Franschen, die zeer luchtig spotten met gebreken, welke zy nooit
denken te verbeteren. De Franschen hebben de kunstgreep, van hunne gebreken
voor zwakheden te doen doorgaan; de Nederlanders kunnen lyden dat men hunne
zwakheden wezenlyke gebreken noeme, mits dat men het zachtzinnig doe.
Hebben wy nu uit al het voorgaande gezien, hoe noodig de juiste
kennis van deeze, en diergelyke hoedaanigheden zy, voor allen, die deel hebben
aan het Nederlandsche Staatsbestier, wy mogen vaststellen dat zy den zulken
niet minder te pas komt die, in een anderen zin, merkelyken invloed hebben op
het gestel van den burgerstaat; 't zy amptshalve, 't zy uit vrye verkiezing, om
de oeffeningen van hunnen geest ten algemeene nutte te doen gedyen. Naar maate
van hunne bedachtzaamheid op deeze trekken, zullen hunne handelingen, of
geschriften, voor het Vaderland nuttig, onverschillig, of zelfs met een goed
oogmerk schadelyk kunnen zyn. 't Is tyd dat wy verder tot het onderzoek van
eenige andere roerzelen overgaan.
Werkzaamheid was altoos eene byzondere eigenschap | |
| |
van
den rechtschapen Nederlander. Zy is het noch, hoewel merkelyk verminderd, en
niet meer gepaard gaande met die deftige zuinigheid, welke haar voordeezen zulk
eenen staatigen welstand gaf. De overvloed, die haar voortbrengzel is, heeft op
zyne beurt hoogmoed, pracht, en weelde voortgebragt; gedrochten, die een min
bezadigd volk, dan het onze, voorlang in het uiterste verderf zouden gesleept
hebben. Maar hoe komt het ook, dat onze natuurlyke bezadigdheid aan die
voortkruipende onheilen geene paalen stelt? Hoe komt het dat de Nederlanders,
die van hunne Nabuuren ten naasten by als ongevoelig geschilderd worden, niet
beter de bekooringen van een wellustig leven wederstaan? Mogelyk is het met
hunne bezadigdheid heel anders gesteld, dan men gemeenlyk voorgeeft, en wel
heel anders, dan zy zelven meenen. Ik moet hier aanmerken dat men zich dikwyls
vergist, wanneer men meent dat het genoeg is, om menschen te kennen, hunnen
burgerlyken omgang, en hunne houding in gezelschappen, gade te slaan. Misschien
is dit genoeg ten aanzien van zulken, die, gelyk de Franschen, de gezelligheid
voor hunne hoofdzaak houden; maar by ons, daar zy langen tyd voor bywerk
gehouden wierd, konden zulke waarneemingen nooit anders dan bedrieglyk zyn.
Werkzaame lieden, op hun onderwerp ingespannen, zyn doorgaans koel voor alles
wat daartoe met behoort. Zo waren de oude Hollanders, en zo vinden wy noch
dikwyls de verstandigsten onder ons. Doch dit bewyst, in den grond, niets
minder, dan die natuurlyke ongevoeligheid, welke men onzen landaard gemeenlyk
toerekent. Na dat deeze werkzaamheid met den aanwas der rykdommen verminderd
was, hebben onze hartstogten hunne heerschappy dagelyks uitgebreid. Vervallen
wy geheel tot ledigheid, zo zal men | |
| |
ons, op onze beurt, van den
morgen tot den avond, vrolyk en blygeestig, zien lachen, stoeien, en zingen; en
den honger stillen met uien en zout. Maar de goede Hemel bewaare zelfs ons
jongste nageslacht voor zulk eenen roem. Inmiddels zal het de pligt van alle
braave lieden zyn, door het aankweeken van eenen nieuwen yver in 't hart van
hunne medeburgers, naar hun vermogen, eenen borstweer te stellen tegen die
valsche aanlokzelen van pracht en vertooning, waaraan men zich hier uit
eenvoudigheid zo jammerlyk vergaapt.
't Is geenszins te verwonderen, dat men in ons Vaderland, niet op
zyne hoede zynde tegen vervoeringen, waarvan men noch geene ondervinding had,
zich door eenen schoonen schyn heeft laaten betoveren. De beschaafdheid, welke
wy, noch in deeze eeuw, boven onze Voorouders verkreegen hebben, is 'er mede,
indien ik het zeggen mag, eene onschuldige oorzaak van. Waare Beschaafdheid is
inderdaad het zout der zamenleevinge, zy is de lieflykste gezellin der Deugd,
en strekt dikwyls het beste behoedmiddel tegen veele ondeugden, om dat zy den
geest eene kieschheid byzet, waarby alle ruwe vermaaken smaakeloos zyn. Maar by
ongeluk is 'er ook eene valsche beschaafdheid, die met recht eene pest der
zamenleevinge mag genoemd worden, om dat haare voornaamste bezigheid is, de
ondeugden konstig op te tooien, en, onder eene vleiende gedaante, behendig in
te leiden. Deeze treedt overal in de voetstappen der waare Beschaafdheid, en
maakt haar dikwyls verlegen, door eene meerdere vertooning van zwier en losse
bevalligheden. Men wordt gemeenlyk haar bedrog eerst gewaar, wanneer het reeds
te laat is om 'er zich voor te hoeden. Zy is het, die, by voorbeeld, de
Chineezen tot het be- | |
| |
drieglykste Volk des aardbodems maakt; zy
stelt den toon van veele Fransche schriften, welke men hier greetig ontfangt,
zy verleidt onze jeugd, betovert onze vrouwen, en brengt niet zelden onze
deftigste Burgers in verwarring. Zy bedient zich verder van de rykdommen, om
ons van den heilzaamen middelweg af te trekken, waarop alleen de waare
geneugten van het leven gevonden worden. Wy volgen haar eerst uit
ligtgeloovigheid, vervolgens uit zwakheid, en eindelyk uit wellustige begeerte,
tot dat zy ons op den boord eens afgronds geleidt.
Zie hier wat nader hoe ik de zaak begryp. Onze Voorouders, ryk
genoeg geworden zynde, om gemaklyk te leeven, ontdekten ligtelyk wat hun ten
aanzien van de beschaafdheid ontbrak. Zy wilden dat gebrek in het Nageslacht
vervullen; maar het ontbrak hun ook aan de noodige kennis, om zulks voorzigtig
te doen. Zy bragten de fraaie opvoeding hunner kinderen tot uitersten, waardoor
alles bedorven wierd. Voor zo verre is de schuld van onze verbastering by hen,
hoewel hunne oogmerken loflyk waren. Maar wy zyn noch meer te beschuldigen,
dewyl wy, terstond hoogmoedig op de weinige voorrechten, welke wy door hun
eigen toedoen boven hen verkreegen hadden, ons hebben willen outslaan van de
verpligting om hunne deugden na te volgen; en, om niet ouderwetsch te schynen,
buitenspoorig geworden zyn. Wy hebben 't zeil in top gehaald, en 't roer
vernageld.
Een byzonder zwak, dat ons van tyd tot tyd geen minder nadeel heeft
toegebragt, is die onmaatige zucht voor vreemdelingen, waardoor wy vervallen in
eene ongerymde nabootsing van alles, wat zy ons tot een voorschrift aanpryzen.
Moet het niet vreemd schynen dat | |
| |
onze landaard, altyd zo afkeerig
van vreemde Regeeringen, zo gereed is om zich aan de gevoelens van
vreemdelingen, byna in alles, te onderwerpen? Een Volk, dat noch voor korten
tyd uit zich zelven tot alles bekwaam was, vernedert zich tot eene blinde
verwondering van alle zyne Nabuuren, vereenigt alle hunne gebreken met de zyne,
verdooft het vuur van zyne eigene verbeelding, en verzaakt zyne beste
vermogens, ja de zuiverheid van zyne zeden, om het speeltuig te worden van
uitheemsche zwetsers, die in hunne vuist zulk eene onnozelheid belachen. 't Is
ook aanmerkelyk dat wy, 't minst van allen naar de Franschen gelykende, de
Franschen noch-thans bovenal tot onze Meesters kiezen. Een Duitscher kan ons
doen gelooven dat hy tien of twaalf kunsten te gelyk verstaat, hy kan ons de
beurs ligten: doch dewyl wy eindelyk het bedrog ontdekken, worden wy dus noch
zomtyds algeschrikt voor den volgenden tyd. Maar een Franschman regeert ons
onbepaald. Hy regelt onze kleeding, onze manieren, onzen smaak, onze armen en
beenen, tot den minsten opslag van onze oogen toe. Ondertusschen is de Natuur,
die niet ligtelyk dulden zal dat wy beminlyke beuzelaars worden, weêrbarstig
tegen alle poogingen, welke wy daartoe aanwenden: en wy worden langs dien weg
veelal belachelyker dan de Zotheid zelve. Maar 't gaat, geloof ik, al dikwyls
zo, dat zy, die zich op nabootsing toeleggen, om beter uit te munten, het
ongemaklykste voorbeeld kiezen, en dit kan wel de reden zyn, waarom
nabootsingen zo zelden gelukkig uitvallen. Echter bepaalen wy ons, ook in dit
stuk, niet enkel tot de Franschen. Men zegt dat 'er Hollanders zyn, die zich
een tand of twee doen uitbreeken, om den Engelschen tongval volkomen magtig te
worden. | |
| |
Zolang 'er geene edele eerzucht op nieuw in 't hart van onze
Landgenooten ontsteeken wordt, om uit hunne eigene oogen te zien, en anderen,
waar het mogelyk is, voorby te streeven, zal deeze kwaal, met alle haare
gevolgen, angeneeslyk zyn. Maar, indien het tegenwoordig geslacht reeds te veel
misvormd is, om eene genoegzaame verbetering te belooven; mogen wy ons dan wel
vleien dat het volgende gelukkiger zal zyn? Zeer zeker: mits dat wy slechts het
voortkruipend kwaad in zynen wortel trachten te besnoeien. Men draage de meeste
zorg voor de opvoeding der jongelingen, in dat tydgewricht, wanneer de
vermogens van hun verstand, te gelyk met de hartstogten, zich ontwikkelen;
terwyl de jongeling, in zyne eerste gemeenzaamheid met de waereld, aan duizend
gevaaren, waarvan hy geene kennis heeft, wordt blootgesteld. Veele Vaders
zitten op dien tyd stil, om geenen verkeerden weg in te slaan: veele andere
verdooven het levendig vuur der jeugd, door eene strenge tucht: de meeste
vieren den teugel te ruim, en vleien zich dwaaslyk, dat de driften van het
jeugdig hart, na dat zy éénmaal eenen vryen loop hebben gehad, ligtelyk onder
een geregeld juk zullen gebragt worden. Ondertusschen gaat de gelukkigste tyd
voorby, dien men moest besteeden, om de jonge herssenen door eene welbestierde
inspanning te plooien. Men mat het lighaam dagelyks af door veelerleie
beweegingen, om het eene goede houding, en bekwaamheid tot oeffeningen, by te
zetten: waarom spaart men den geest? Of zal die naderhand met minder moeite tot
eenen goeden denker gevormd worden? Of is dat misschien eene zaak van veel
minder belang? In tegendeel durf ik vrymoedig beweeren, dat hierdoor alleen de
algemeene gebreken van een Volk, in het volgende geslacht, kunnen | |
| |
verbeterd worden; maar dat men dit middel vergeefs beproeven zal, na dat de
zaaden van het schadelykst onkruid in den boezem reeds ontzwachteld zyn. Hoe
veele Weetenschappen en fraaie Kunsten zyn 'er niet, waaruit een jongeling de
eene of de andere, naar zynen byzonderen smaak, zou kunnen kiezen, om 'er met
voordeel zyne ledige uuren aan te besteeden, in plaats van dagelyks de
Maliebaan of het Koffiehuis te bezoeken? 't Leeren van taalen wordt met reden
als zeer nuttig aangepreezen; vooral van de Latynsche, die wy, ook al ter
liefde van de Franschen, reeds schandelyk verwaarloozen. Waarom wordt de
Wiskunst, die zo nuttig is om aan het verstand eene geregelde leiding te
geeven, nooit onder de punten van een fraaie opvoeding geteld? Maar verre van
daar! hoe zeldzaam is het, dat jongelingen van de aanzienlykste opvoeding zelfs
de beginzelen van eenen redelyken Godsdienst verstaan? En hoe dikwyls worden
die ledige hoofden, op het leezen van den eersten Deîst, niet overgehaald, om
allen geopenbaarden Godsdienst roekeloos te verzaaken, tot nadeel van de
Maatschappy, en tot hun eigen onvermydelyk verderf?
Indien men overweegt hoe veel de dagelyksche oeffening kan doen, om
onze vermogens te versterken, en hoe zeer die oeffening verzuimd wordt; mag men
schier denken dat de meeste menschen met hun verstand naauwlyks het tiende
gedeelte bereiken van die hoogte, waartoe zy door eene goede leiding hadden
kunnen gebragt worden; en men moet dit noodzaakelyk aanmerken als een
beklaaglyk verlies voor den ganschen Staat, waarvan zy leden zyn. Konden wy,
gelyk de Spartaanen, de opvoeding van onze jeugd met het Staatsbestier
vereeni- | |
| |
gen; 't waar' mogelyk dat men binnen korten tyd het
Vaderland tot eene kweekschool van uitmuntende Mannen maakte: doch uit de
onmogelykheid van deeze schikking kunnen wy niet besluiten, dat men alles van
het geval verwachten moet. My is daaromtrent een denkbeeld ingevallen, 't welk
my terstond, ik beken het, innerlyk verheugde; en, door de verbeelding wat
uitgewerkt, langs hoe meer voldoening gaf. Ik zal 'er den Leezer noch voor een
oogenblik mede onderhouden; in een vast vertrouwen, dat het niet onaangenaam
kan zyn, al is 't ook dat hy 't slechts houde voor eenen vermaakelyken
droom.
Ik overwoog zo wel de goede als de kwaade uitwerk zelen der geduurig
aanwassende rykdommen, in ons Vaderland. Straks vertoonde zich de Weldaadigheid
voor myne verbeelding. Deeze is het, dacht ik, die in het gelukkig Nederland,
veel meer dan elders, haar verblyf houdt, en veel uitgestrekter hulde van
edelmoedige zielen tot zich trekt. Haar achtbaar en goedertieren gelaat
erinnerde my een groot getal van byzondere persoonen, uit den geringsten staat
van onvermogen en behoeftigheid, tot hooge trappen van eere en aanzien
gevorderd, door vermogende Weldoeners, die hen als tot hunne kinderen
aangenomen, en tot eene voortreflyke Kunst of Weetenschap opgeleid hadden. Dat
denkbeeld trof my; en nu beseffende hoe veel de tederheden van een gevoelig
hart boven de gelukkigste gaaven van den geest moeten geschat worden, vreesde
ik reeds te weinig eerbied getoond te hebben voor eenen landaard, die zich op
't heerlykst door zulke recht Christelyke deugden onderscheidt. Wyders op de
gemelde voorbeelden lettende merkte ik aan, dat dus wel eenige voorwerpen in 't
by- | |
| |
zonder, ook ten nutte van het algemeen, waren gelukkig gemaakt;
maar dat 'er op verre na niet al het nut uit gevloeid was, 't welk men zich
onder een gepast bestier van die welmeenende zorgen mogt beloofd hebben. Eene
ernstige beschouwing van veele instellingen, waarby onze hooge Overheden overal
het beste gebruik der algemeene liefdegaaven, zo veel mogelyk is, behartigen,
bragt my te binnen de ongemeene gereedheid van onze Landgenooten, om by alle
gelegenheden de menschlievende voorslagen der hooge Overheid, tot bystand van
ongelukkigen, met de uiterste mildheid te beantwoorden, ja niet zelden
onverzocht zich daartoe aan te bieden. De edelmoedige poogingen van die
beroemde Maatschappy, welke, voor eenige jaaren in Holland uit vrye beweeging
opgerecht tot redding der Drenkelingen, ook zo loflyk door de hooge Regeering
ondersteund is, overtuigden my verder dat men zich van onzen menschlievenden
landaard, ten deezen opzigte, nooit te veel belooven kan. Ik nam in aanmerking
dat de gemelde Maatschappy onder eene algemeene toejuiching welhaast, ook
buiten 's Lands een voorbeeld van navolging geworden was, en ik verbeeldde my
terstond, dat zy't voorlang, in een veel uitgestrekter zin, onder ons had
moeten zyn. 't Verwonderde my naamelyk dat men in ons Vaderland, daar zo veele
Maatschappyen en Kunstgenootschappen zich vereenigen ter bevorderinge van den
bloei der beschaafde Letteren, noch niet was bedacht geweest op eene nieuwe
Maatschappy, ter ondersteuninge van zulken, die, zonder de noodige middelen te
bezitten, moeds genoeg hebben om de steile baan der Weetenschappen op te
streeven. Gelyk nu onze denkbeelden zich zomtyds vereenigen op eene toevallige
wyze, welke wy 't minst verwacht | |
| |
hadden, vormde ik uit deeze
gedachten het ruw ontwerp voor zulk eene Maatschappy, om binnen korten tyd eene
aanzienlyke reeks van groote Mannen, in allerleî soort van Kunsten en
Weetenschappen, aan te kweeken. Ik beraamde hierop zo veele schikkingen, als of
ik aan het wezenlyk bestaan van myn onderwerp niet meer getwyffeld had. 't Was
enkel vermaak, dat my daartoe bragt: maar dewyl de Leezer waarschynlyk minder
vermaak zon scheppen in de beschryving van een luchtkasteel, zal ik my hier
bepaalen tot eenige weinige woorden, over den algemeenen aanleg van zulk eene
onderneeming.
Ik wenschte dan dat die Maatschappy de eer des Vaderlands, het geluk
van den Burgerstaat, en de verbetering van onze Zeden, in 't groot bedoelde,
door vermeerdering van gezond verstand over de gansche menigte van onze
Landgenooten, door het zuiveren van hunnen smaak, en door het aanmoedigen van
oorsprongklyke werkzaamheid, die, om zo te spreeken, uit niets eenen ruimen
kring van eindelooze beweeging schept. Ten dien einde moest zy de keuze der
edelste verstanden geenszins aan het geval overlaaten, maar op maatregelen
bedacht zyn, om zich van de gelukkigste keuze, die mogelyk waare, te
verzekeren. De Natuur geeft zomtyds wonderen, daar zy zelden of nooit gezocht
worden. Is het niet waarschynlyk dat menze zomtyds vinden zou in die algemeene
Huizen, daar de ouderlooze jeugd wordt opgevoed en maatig onderweezen; dikwyls
met eenen zo goeden uitslag, dat het verlies hunner Ouderen, welke niet zelden
zeer slordig, van gedrag geweest zyn, hierdoor rykelyk geboet worde? Is het wel
waarschynlyk, dat men onder zo veele honderden, | |
| |
als daar gevonden
worden, niet doorgaans drie of vier ontmoeten zou, welke niet gemak konden
opgeleid worden om onder de fraaie geesten of vernuften van den eersten rang
eene plaats te bekleeden? Ik wilde dat men geene gelegenheid liet voorbygaan om
zulke ontdekkingen te doen, juist gelyk men in eene myn de diamanten zoekt; en
dat men, een genoegzaam getal van bevoorrechte gunstelingen gekoozen hebbende,
hieruit, naar de byzondere neigingen van ieders geest, Godgeleerden, Wysgeeren,
Rechtsgeleerden, Artsen, Wiskunstenaars, Dichters, en Schilders; ja zelfs,
onder eene behoorlyke voorzorg, Muzikanten vormde. Maar nooit, nooit moest men
eenen jongeling kiezen, die geene verwonderenswaardige blyken van verstand, en
tevens van een uitmuntend gemoed, gegeeven had. De beproevingen zouden op dit
stuk niet te streng kunnen weezen. Ik zou naamelyk oordeelen dat het oogmerk
geenszins bereikt was, wanneer men op deeze wyze slechts Geleerden, of
Meesters, van den tweeden rang te voorschyn had gebragt. Alle deeze diamanten
moesten niet alleen zuiver maar ook van 't allerfynste water zyn.
Zal ik voor 't laatst vrymoedig myne meening uiten? Het Vaderland
van
Laurens Koster, aan 't welk de Waereld,
behalve de Drukkunst, ook veele andere heerlyke uitvindingen verschuldigd is,
en dat zo wel in deeze als in de voorgaande eeuw veele groote Mannen heeft
voortgebragt, zou dus, misschien noch voor den aanvang der volgende eeuwe, de
verwondering van gansch Europa tot zich trekken. Een nieuw geslacht zou eerlang
den Vreemdeling overtuigen dat geene dikke en dampige lucht de Nederlanders
verhindert, tot de verhevenste heiligdommen van Pallas en Apollo door te
dringen. De | |
| |
Republiek, dus van alle haare Nabuuren geëerbiedigd,
en van haare inwooners vuurig bemind, zou nimmer ophouden gelukkig voor
zichzelve, en geducht voor haare vyanden te zyn. Want eindelyk; in een Land,
daar een iegelyk zich dag op dag oeffende, om de waare Glorie op haaren prys te
waardeeren, zou men ook niet verlegen zyn om Helden, dien het lustte, de
Vryheid, de blyde moeder van zo veele zegeningen, met den degen in de vuist,
tot hunnen laatsten adem te verdeedigen.
EINDE.
|
|