Krispyn filozoof en De belachelijke gevolgen van het dansen ener menuet (anoniem)
(1955)–Simon Stijl– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||
Krispijn filosoof
| |||||||
[pagina 7]
| |||||||
InleidingIn de geschiedenis van het blijspel vindt men vaste figuren, die bepaalde deugden of gebreken in sterke mate vertonen. Zij worden in de loop der eeuwen steeds weer graag ten tonele gevoerd, maar er zijn toch enkele tijdvakken aan te wijzen, waarin hun populariteit een dergelijk hoogtepunt bereikt, dat men van een ware mode mag spreken. Zo kan de vrijpostige, maar trouwe knecht, die de titelrol vervult in Krispijn filosoof, ook terugzien op een aanzienlijke reeks voorouders. Klassieke toneelschrijvers laten al een slaaf optreden, die, vrolijk en vindingrijk, zijn meester helpt, om het meisje, waar hij verliefd op is, voor hem te verwerven. Bij de Romeinse blijspeldichter Plautus (± 200 v. Chr.) treffen wij aardige voorbeelden aan van dit motief. Het type van de slimme knecht herleeft omstreeks 1500 als Arlecchino, een der populairste personages uit de Italiaanse ‘commedia dell'arte’, de ‘beroepskomedie’: geïmproviseerd blij-of kluchtspel, dat vooral voor het volk bestemd was. De tekst hiervan werd niet volledig opgeschreven; alleen de indeling van het stuk en de inhoud van iedere scène was aangegeven, zodat de acteurs hun rol dus moesten improviseren. Dit was mogelijk, doordat de verschillende figuren een ‘vast’ karakter hadden. Zo had men de bluffende krijgsman, de pedante dokter, enz. Maar speciale bijval genoot Arlecchino (‘Harlekijn’), die, naast concurrenten als Pulcinella, optrad in zijn rol van de grappige knecht, om, in kakelbont pak gestoken, bij iedere situatie het publiek met zijn onuitputtelijke guitenstreken en kwinkslagen te amuseren. Rondreizende Italiaanse toneelspelers hebben dit komische gezelschap naar Frankrijk gebracht, waar het eerst de kermissen opluisterde, maar later ook toegang kreeg tot het officiële toneel. Het is bekend, dat deze humoristische figuren wel optreden in het werk van Molière. | |||||||
[pagina 8]
| |||||||
Frankrijk heeft echter al spoedig een eigen, nationale grappenmaker geschapen, die Arlequin naar de kroon kwam steken, en met succes. In 1654 gaf Scarron (1610-1660) een komedie uit, getiteld L'écolier de Salamanque.Ga naar voetnoot1) Hierin komt een geestige knecht voor, Crispin, die stormenderhand het toneel veroverde. Dit was ook in het bijzonder te danken aan de acteur Raymond Poisson (1630-1690), die deze figuur zijn blijvend karakter en costuum heeft gegeven. Daar zijn zoon, en later een kleinzoon, hem opvolgden, is deze beroemde rol van Crispin een eeuw lang door de familie Poisson in de Comédie française gespeeld.Ga naar voetnoot2) Zowel Arlequin als Crispin hebben in de tweede helft van de 17de eeuw hun weg naar Nederland gevonden. Het werd hier een echte mode, om Franse blijspelen, waarin een van beiden optrad, te vertalen, en al gauw verschenen er ook allerlei oorspronkelijke stukken, die een nieuwe, kluchtige variant van het thema behelsden. Telkens laat men Krispijn, meestal weer in een andere vermomming, toegang verwerven tot het huis van de geliefde van zijn meester, opdat hij de zaken naar diens wens kan regelen. Dreigt zijn truc of zijn onkunde ontmaskerd te worden, dan weet hij zich er altijd weer uit te redden door zijn verbluffende slagvaardigheid of door een slimme list. Uit het Frans vertaalde blijspelen zijn o.a. Krispijn muzikant, Krispijn poëet en officier, Krispijn kapitein. In de stukken van Nederlandse oorsprong moet Krispijn weer andere figuren nabootsen en natuurlijk parodiëren. Zo heeft de eerste helft van de 18de eeuw komedies en kluchten opgeleverd als Krispijn baron en afslager, Krispijn starrekijker, Krispijn barbier, dansmeester, pagie en graaf, ja, zelfs bestaat Krispijn juffrouw en notaris. Ook nog in de tweede helft van die zelfde eeuw speelt Krispijn zijn diverse komische rollen en Simon Stijl, de schrijver van Krispijn filosoof, laat hem dan ook terecht verklaren: ...... Wie komediant geweest
Is, zoals ik, staat van zijn leven niet bedeesd.
| |||||||
[pagina 9]
| |||||||
Deze Krispijn behoort dus als toneelfiguur wel tot een uitgebreide, internationale familie.Ga naar voetnoot1) Toevallig is het, dat Stijl zijn blijspel uitgaf in 1754, dus precies een eeuw na de verschijning van L'écolier de Salamanque, waaraan de geestige knecht zijn enorme bekendheid te danken heeft. Onder de vele Krispijnstukken ten onzent is het vrolijke spel van Simon Stijl een van de beste, dat zich ook heel goed leent voor opvoering door dilettanten. Het staat niet beneden het werk van Langendijk, die het Krispijntype heeft gebruikt in zijn klucht De zwetser. Er bestaat enige overeenkomst tussen Krispijn filosoof van Stijl en Langendijks blijspel De wiskunstenaars of 't gevluchte juffertje, uit 1715 daterend. Dat Stijl waarschijnlijk de naam ‘Izabel’ voor het meisje en ‘Anzelmus’ voor die van haar vader aan De wiskunstenaars ontleent, is maar een uiterlijk feit. Belangrijker is, dat hij een geheel thema overneemt. Hij geeft namelijk de hartsvriend van Izabel een paar dwaze medeminnaars: twee belachelijke ‘schijngeleerden’. Deze heren schermen met de namen van beroemde wijsgeren uit de Oudheid, pronken met allerlei filosofische termen, vliegen elkaar geducht in de haren, tot zij beiden smadelijk het veld moeten ruimen. Al komen dergelijke zwetsende en twistende geleerden ook in andere stukken wel eens voor - zo bij Molière -, het lijkt mij, dat de ‘wijsgeren’ uit Krispijn filosoof geïnspireerd zijn op scènes met Dokter Raasbollius en Dokter Urinaal in De wiskunstenaars. Wanneer Krispijn, alias Blaaskaakius, een sensationeel plan ontvouwt om de mensen door de lucht naar Batavia, Amerika of Perzië te laten vliegen (- als bij Jules Verne: eerst fantasie, nu werkelijkheid -), moet men denken aan de zonderlinge ‘uitvindingen’, die Raasbollius voortdurend door het hoofd spelen. In de slotscène van Krispijn filosoof, waar Anzelmus in grote | |||||||
[pagina 10]
| |||||||
woede uitvaart tegen Izabel, die hij in een vertrouwelijk gesprek met haar geliefde heeft aangetroffen, klinkt hier en daar een echo van het laatste toneel uit De wiskunstenaars, waarin, als de vaderlijke boosheid is bedaard, de algemene, gelukkige verzoening volgt. Ten slotte kan men er op wijzen, dat de knecht Filipijn uit Langendijks blijspel ook trekken van het Krispijntype in zich draagt, gezien zijn plaaglust en zijn trouw. Hij heeft voor Stijl enigszins een voorbeeld kunnen zijn, om zijn eigen schelmse, maar goedhartige Krispijn naar te boetseren. Reeds in de Oudheid kende men naast de vindingrijke slaaf een bijdehante slavin, die zich ook door aanhankelijkheid aan haar meesteres onderscheidde, en haar behulpzaam was bij de verwikkelingen op het gebied van de liefde. Ook deze figuur vinden wij in allerlei gedaanten terug in de geschiedenis van het Europese toneel, - tot in het moderne ‘kamerkatje’ toe. Zij heeft echter nooit, zoals Krispijn, een vaste naam gekregen en zij is niet tot een zo typische standaardfiguur geworden als hij. Aantrekkelijk was het verder, om nu knecht en meid op hun beurt in een vaak grappige liefdesverhouding naast elkaar te plaatsen en hen te laten samenwerken tot heil van hun meester en meesteres, die liefde voor elkaar hebben opgevat. Langendijk past dit motief wel toe en ook bij Simon Stijl zijn Krispijn en de vieve Katrijn op elkaar verliefd, zodat zij, al kibbelend en vrijend, samen de goede zaak kunnen dienen. Bij het uitwerken van deze thema's behoeft Stijl niet voor Langendijk onder te doen, al heeft hij voor zijn blijspel wel een en ander aan hem te danken.
Mag ik nu de schrijver zelf eens wat nader voorstellen? Simon Stijl werd in 1731 te Harlingen geboren. Na zijn studie in Franeker en Leiden vestigde hij zich als geneesheer in zijn Friese geboortestad. Zijn vrijzinnige denkbeelden maakten, dat hij van 1795-1797 zitting had in de Nationale Vergadering. Hij overleed in 1804. Stijl was een intelligent man, een gezien burger, met een brede belangstelling, die in het bijzonder uitging naar de geschiedenis en het toneel. Hij schreef een beroemd historiewerk: De opkomst en bloei der Vereenigde Nederlanden (1774). Als goed patriot | |||||||
[pagina 11]
| |||||||
spreekt hij vol geestdrift over zijn vaderland, maar een groter verdienste is het, dat hij ook reeds aandacht wijdt aan de economische ontwikkeling daarvan. Belangrijk voor de geschiedenis van ons toneelleven in de 18de eeuw is zijn biografie van een der bekendste acteurs uit die tijd: Het leven van Jan Punt (1782). Vooral het wel en wee van de Amsterdamse Schouwburg wordt hierin vaak levendig geschilderd, o.a. de grote brand van 1772. Het zuiver letterkundige werk van Stijl - wat gedichten en een paar toneelstukken - is niet van zo grote betekenis. Hij volgt de tamelijk rhetorische trant van de ‘Dichtgenootschappers’. In zijn studententijd heeft hij evenwel een paar vlotte blijspelen geschreven, waarvan Krispijn filosoof het best geslaagd is. Stijl had later in Harlingen de leiding van een toneelclub voor dilettanten; hij speelde zelf vaak de hoofdrol, o.a. in Gijsbreght van Aemstel. Dit gezelschap heeft ook Krispijn filosoof enige malen met succes op de planken gebracht.
Om een overzicht van Krispijn filosoof te geven, volgt hier een korte samenvatting van de drie bedrijven, waaruit het blijspel bestaat.
| |||||||
[pagina 12]
| |||||||
Het karakter van enkele der voornaamste figuren is reeds uit de Inleiding gebleken. Met een Krispijn, die vrolijk declameert en levendig acteert, komt men al een heel eind. Tussen de beide dwaze geleerden bestaat nog enig verschil in type: Zemelknooper is een pedante opschepper, die steeds met half-begrepen grote woorden schermt, - Revelaar is meer een vreemde, verstrooide kerel, die ook zijn uiterlijk voorkomen niet mee heeft, als wij Katrijn geloven mogen. Anzelmus doet graag gewichtig en door zijn ijdelheid wordt hij de dupe van zijn kritiekloze bewondering voor alle ‘geleerdheid’; hij is evenwel een goedhartig man. Het gehele blijspel is in rijmende verzen geschreven. Dit is geen bezwaar, - integendeel, men leert hierdoor zijn rol gemakkelijker uit het hoofd. Bovendien gebruikt Stijl heel vrij gebouwde verzen, die het natuurlijke ritme van de spreektaal volgen en met de gewone intonatie daarvan gezegd moeten worden. Als decor dient voortdurend op de achtergrond het huis van Anzelmus. Daarvóór bevindt zich de straat. Alle scènes spelen dus in de open lucht. Men doet goed, voor de ene kant van het | |||||||
[pagina 13]
| |||||||
huis een bank te zetten en voor de andere zijde een tafeltje met enige stoelen, zodat er voor de acteurs gelegenheid is, eens van plaats en houding te verwisselen. Ontmoetingen op straat kunnen zoveel mogelijk vóór op het toneel worden weergegeven. De opvoering van Krispijn filosoof neemt ongeveer anderhalf uur in beslag. |
|