Passi, Paesch, en Pinxter gezangen
(1740)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijOp de Wijse: O Rat van avonturen.HOort hoe Iesus na Galileen
Trok uyt dat Ioodsche lant,
Om dat hem de Pharizeen
Benijden aan elken kant;
Door Samaria moest hy wesen,
Daar hy by een Fonteyne quam,
Die Iacob (alsoo wy lesen)
Gaf Ioseph zijn Zoon gepresen,
Daar Iesus zijn ruste nam.
Zijn Discipelen getrouwe,
Gingen spijse koopen tot Zichaar,
Een Samaritaansche Vrouwe
Quam om water te putten daar;
Want Iesus bleef daar alleene,
En hy sprak dat Vrouwken toe,
Geeft my uyt jonsten reene
Een dronksken water kleene;
Want hy was van gaan zoo moe.
Hoe begeert gy van my dus Heere
Te drinken? sprak 't Vrouwtje jent;
Want de Ioden tot geenen keere
Samarien komen ontrent:
| |
[pagina 73]
| |
O Vrouwken, sprak Christus verheven,
Kende gy Gods gifte zoet,
Gy zoud hem om drinken aankleven,
Ende hy zoude u water geven
't Welk eeuwelijk leven doet.
Wat mag dit Water wesen,
Sprak het Vrouwken goedertier?
Zijt gy boven Iacob gepresen,
Want hy haalde zijn Water hier?
Christus sprak, hem zal nog dorsten
Die van dit water drinkt;
Maar in wien mijn Water mag rusten
Hem en zal nimmermeer drinken lusten,
't Welk in 't eeuwige springt.
Wilt my van dat Water schenken,
Sprak 't Vrouwken tot Christum saan:
Christus sprak wilt dit bedenken,
Ende roept uwen Man:
't Vrouwken sprak ( na Iohannis beschrijven)
Geen man en heb ik zoo gy ziet:
Christus sprak, om deugt te verstijven,
Gy hebter gehadt tot vijven,
En die g' nog hebt en is uwe niet.
Heer gy zijt een Propheete,
Sprak 't Vrouwken, hoor mijn vermaan,
Gy zegt my dat ik in 't secreete
Binnen mijn leven hebbe misdaan:
Waar moet men God aanbeden,
Op den Berg te Ierusalem fijn?
Zegt my Heer vol van wijsheden:
Want hier de Ioden vol onvreden
Op de Samaritanen zijn.
| |
[pagina 74]
| |
Gy weet niet, sprak de Heere,
Wie gy aanbid of vreest:
Zoo wie God bidden wil t' zijner eeren,
Moet hem bidden in den Geest:
Doe sprak die Vrouwe vroome,
Ik geloove dat gy Messias zijt.
Met dien zijn Discipelen quamen,
Brogten spijsen al te zamen;
Maar Christus hadde ander appetijt.
Het Vrouwken is zonder sparen
Haast na de Stad Zichar gegaan,
Zy liep al om te openbaren,
Ende haar Kruyke liet zy staan;
Wat haar geschiet was ging zy ontknoopen:
Als 't Volk dit hadde gehoort,
Het quamen met groote hoopen,
Naarstig uyt die stede geloopen.
Ende geloofden aan Christus woort.
Gy Christenen in alle hoeken,
Betrouwt aan Christus woorden naakt,
Wilt in hem uw zaligheyt zoeken,
Dat 's die spijse daar hy na haakt:
Een Oogst is nu voor oogen,
De Vrugten staan al wit;
Wilt Christi liefde toogen,
Ende uwen naasten te helpen poogen,
Zoo dat gy zijn eeuwig Rijk besit.
|
|