Passi, Paesch, en Pinxter gezangen
(1740)–Johannes Stichter– Auteursrechtvrij
[pagina 51]
| |
Op de Wijse: Van die Leeraar op de Tinnen.HOe luyde riep
De Ziel tot God van binnen,
O God almagtig Vader goet!
Wat zal ik nu beginnen?
Dat lichaam bezwaart het herte mijn:
O Heer wilt mijns genadig zijn,
Dat vlees wilt my verwinnen.
Als 't Lichaam nu
Die Ziel dus hoorde klagen,
Zy sprak: ô ed'le Ziele mijn!
Waarom wilt gy vertsagen?
Schouwt des boose vyants raat,
En die valsche werelt quaat,
Gy zult God wel behagen.
Die Ziele sprak:
Ik zou 't gaarne volbrengen;
Maar gy, ô valsche Lichaam mijn!
En wilt het niet gehengen:
Natuure moeter gestreden zijn,
'k En kan u niet bedwingen.
Dat Lichaam sprak:
O Ziel! die Heer der Heeren
Heeft u gegeven zin ende lust,
Om dat gy my zout leeren;
God heeft u gegeven redenen en zin,
Om my die tot quaat genegen bin,
Dat gy my zout regeeren.
Die Ziele sprak:
Och! mogt my dat gebeuren,
| |
[pagina 52]
| |
Dat ik mogt sterven gelijk als gy
Zoo leefde ik zonder treuren:
Als ik voor 't oordeel Gods zal staan
En daar na werken loon ontfaan,
Zoo moet ik 't al beseuren.
Dat Lichaam sprak:
Als gy dit weet te vooren,
Zoo wie hem zelfs alwillens wont,
Of tredet in een dooren,
Wie zal hem beklagen, dat vraag ik dy?
Gy moeter ook zorgen voor my,
Of wy zyn beyd' verlooren.
Die ziele sprak:
Lichaam gy moet wel zorgen,
Want als komt den bitteren doot
Wie zal u dan verborgen?
Wat zal dan helpen uw weelde groot?
Dus moet ik zorgen voor den noot,
Gy en hebt dog geen morgen.
Dat Lichaam sprak:
Ik moet ook sterven leeren,
En ik en weet dog geenen tijt;
Waar toe zal ik my keeren?
De werelt toont my vrolijkheyt,
Natuure is daar toe bereyt;
Hoe zal ikse verheeren?
Die Ziele sprak:
O Lichaam snoot van waarde!
Waar op verlaat gy u?
Wat wilt gy nu aanvaarden?
Hoe durft gy bedrijven eenig zolaas?
Arm stinkende vleesch, der wormen aas,
| |
[pagina 53]
| |
Gy moet tog in der aarden.
Dat Lichaam sprak:
Moet ik in d' aarde glijden?
Och Heere God van hemelrijk!
Hoe mag ik my verblijden!
My rouwt zoo zeer mijn leven quaat,
O edel Ziel! nu geeft my raat,
Ik wil my leeren leyden.
Die Ziele sprak:
Wilt u tot deugden geven,
Zoo zullen wy komen, ik en gy,
Al in het eeuwige leven;
Daar blijschap zal wesen altijt meer,
En zijn verlost van 't eeuwige zeer,
Daar men eeuw'lijk zal leven.
Dat Lichaam sprak:
Ontfermt u onser beyden!
My, en die edele Ziele mijn,
En wilt ons dog geleyden;
Laat ons uw gratie blijven by,
Maakt dat u ons leven behagelijk zy
Wanneer wy moeten scheyden.
|
|