Passi, Paesch, en Pinxter gezangen
(1740)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStem: O Paris wreet.ALs Christus had,
Gesprooken tot de Ioden,
Dat hy was 't Hemels Broot;
en wie het at,
Het leven wiert geboden,
Te sterven nooyt de doot:
Het Ioots geslagt,
Doen met malkander keven;
Hoe kan ons dees mensch door magt,
Zijn Vlees te eeten geven:
Den Heer antwoort,
Tot haarder onderwijse,
Door zijnder stemmen klank:
Verstaat en hoort,
Mijn Vleesch is waarlijk spijse,
Mijn Bloet is waarlijk drank;
Wie mijn Vleesch eet,
En drinkt ook van mijn Bloede,
Blijft in my altijt gereet,
en ik in zijn gemoede.
Gelijk ik ben,
Van den Vader gesonden,
Die eeuwiglijken leeft,
Ik ook wel ken,
En weete t' allerstonden,
Hy my gesonden heeft,
Te leven klaar,
Om de wil van mijn Vader:
Zullen leven ook voorwaar,
Die my nutten te gader,
Dit is het Broot,
Dat van den Hemel daalde,
En hier gekomen is:
Niet als in noot,
Het manna neder-maalde,
Als doen vernomen is;
Uw Vaders al,
Hebben daar van verworven;
Maar zy zijn in groot getal,
Egter den doot gestorven.
Maar wie dat nu,
Zal eeten van dit Broode,
Zal leven eeuwiglijk;
Dus weest niet schuw,
| |
[pagina 48]
| |
Maar komt als mijn genoode,
Gebruykt dit heyliglijk:
Ik ben gereet,
Mijn zelven u te geven;
Op dat wie mijn Vleesche eet,
Met my eeuwig mag leven.
|
|