Passi, Paesch, en Pinxter gezangen
(1740)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStem: 't Vuur brant zeer.DOen den tijt,
Pincxter gekomen was,
Zijn verblijt,
Al Gods Discip'len ras;
Zy waren nog by een vergaart,
Haar harten nog te zeer bezwaart;
Dog zijn verligt,
Door een wonder gesigt.
Een geluyt,
Is daar by haar gehoort,
Dat quam uyt,
Den hoogen hemel voort,
Regt of daar quam een sterken wint,
En dat vervulde zeer gezwint
Het gantsche huys,
Met een zeer groot gedruys.
Nog quam daar,
Op dese zelve uur,
Neer op haar,
Gevallen als een vuur,
Gedeelde tongen over al,
Die zaten op dit gants getal:
De minst en meest
Ontfing den Heyl'gen Geest.
Elk een sprak,
Na hem den geest in gaf,
Met gemak,
En het viel haar niet straf,
Wat spraak dat hy woud' spreeken daar;
Alwaar d' omstanders al te gaar
Hebben gehoort,
Yder zijn eygen woort.
Spraken doen,
Wel wat een wonder zaak!
| |
[pagina 44]
| |
Onvermoen,
Hooren wy onse spraak
Hier spreeken van de Galileen,
Zoo klaarlijk, dat van ons niet een
Regt zeggen kan,
Daar seylt een letter an.
Zoo Parten,
Als meed'den Mediaan,
Elamiten,
En ook Mezopotaan,
Cappadoos, Ponten en Iudeen,
Asen, Prugen en Pamphileen,
Van Egipten,
Cirenen van Liben.
Van Romen,
De Ioden en nog meer,
Heydenen,
Bekeert tot Iootsche leer,
De Creten en den Arabier,
Elk hoort zijn taal nu spreeken hier:
Zy staan bedeest,
Een yder was bevreest.
Altemaal,
Spraaken zy met een woort;
In zijn taal,
Heeft yder hier gehoort,
De wonder werken van den Heer,
Die wy nu moeten meer en meer
Prijsen altijt,
waar dat gy bent of zijt.
Heylig Geest,
Komt op ons dalen mee,
Op dit Feest,
Komt schenkt ons dog u vree:
Ontsteekt dog vuurig ons gemoet,
Uw innig vuur de ziele voet:
Het vuur brant zeer,
Gods liefde nog veel meer.
|
|