Passi, Paesch, en Pinxter gezangen
(1720)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijNevens de vyfthien mysterien van het Roosen-kransje mitsgaders stichtelijke wereltsche liedekens
[pagina 14]
| |
Stemme: Poliphemus, &c.
DIe gaet wandelen, en moet reysen,
Wilt eens peysen,
En met rijp gemoed verstaen:
Hoe dat JESUS met zijn Moeder,
En zijn Hoeder,
Na Jerus’lem is gegaen.
Sy sogten JESUS, na veel vragen,
Sy hem sagen,
In den Tempel, ha! wat vreugt,
Hy sat onder de Doctooren,
Haer te hooren,
En te vragen wijse deugt.
Og! zijn Moeder kond’ nauw spreeken,
Seyt (met smeeken:)
Ag! wy sogten u met pijn!
Maer, hy seyt (met liefd’, en vreesen)
Ik most wesen,
Daer mijn Vaders saken zijn.
Onsen JESUS: (Godt aensienlijk)
Ging soo vriend’lijk,
Met haer af na Nazareth,
Daer hy beyd’ zijn Ouders dienden,
(Als Gods vrienden)
Om vervullen ’s Hemels wet.
Goeden JESU, wilt my geven,
In dit leven,
Dat ik u gestadig soek,
op dat ik mag sijn gerekent
En getekent,
Als u Kint, in uwen Boek.
|
|