Oude ende nieuwe geestelyke liedekens, op de heylige dagen van het geheele jaer
(1724)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStemme: Ik ben melankolyk.
MArtinus in Pavy,
Gevoet van Heydens Ouders,
welk waren zijn aenstouders,
Tot afgodery,
Dog heeft hem jong tot zijner eer,
Doen onderwysen in de Christen leer,
Daer stil in leven,
En niet wil zweven,
Dat was zyn begeer.
Sijn Vader was Soldaet,
Van Keyser Constantinus,
Die ook zijn Soon Martinus,
Op schrijven laet,
Hoe wel het Martijn gants niet aen en staet,
Maer gedwongen, soo moest hy gaen,
Dienen den Keyser op zijn vermaen:
Dog leeft so heylig
Dat hy hem veylig
Liet weder ontslaen.
Als Martijn was Soldaet,
Sag aen de Poort een armen,
Door koud' en noot te karmen,
Die in zijn gelaet,
Bleek was, en schudde fel van koude quaet,
Martijn dekt hem met 't halve kleet;
Want hy mogt niet sien dat hy koude leet,
En hy ging rucken,
Sijn Mantel stucken,
De helft hem toe smeet.
Na veel mirakelen,
En wonderlijke werken,
Die men in hem kond' merken,
Hebben zy hem
Bisschop gekoren met gemeene stem,
En gestelt na gewoone cours,
Een hooft over het groot Bisdom van Tours,
Sijn laeg geslagte,
Veele veragte,
En waren jalours.
Dees Heyl'gen Bisschop leeft,
Tot een-en-tagtig jaren,
Als hy na veel bezwaren,
Sijn ziele geeft,
Aen God die hem die eerst gegeven heeft,
En heeft die soo uyt dees ellent,
Ten Hemel gesonden,
daer hy Godt kent,
Martijn wy smeeken,
Wilt voor ons spreeken,
In ons laetste ent.
|
|