Wisconstighe gedachtenissen. Deel 1: van 't weereltschrift
(1608)–Simon Stevin– AuteursrechtvrijVerclaring vande teyckens die hier ghebrvyckt svllen worden.Anghesien wy in plaets van ettelicke langhe woorden corte teyckens willen ghebruycken, tot sulcken eyndeals hier onder gheseyt sal worden, soo sullen wy daer af eerst wat verclaring doen als volcht: AlleGa naar margenoot* platte driehouck heeft, ghelijck de naem oock me brengt, drie houcken, en drie sijden, maken tsamen in ghetale ses, die wy int ghemeenGa naar margenoot* palen noemen: Vande selve wordender altijt drie bekent ghegheven, om d'ander drie onbekende te connen vinden (uytghenomen wanneermen deur twee houcken souckt den derden houck) als door twee bekende houckē en een bekende sijde, vintmen den derden houck en d'ander twee sijden: Wederom deur twee bekende sijdē en een bekende houck, vintmen de derde sijde met d'ander twee houcken: Voort deur drie bekende houcken, vintmenGa naar margenoot* reden der drie sijden: Ende deur drie bekende sijden, vintmen de drie houcken. Nu om dese bekende palen deur seker bequame teyckening int cort uyt te beelden, soo is te weten dat R, eerste letter vant woort recht, ghestelt in een houck, bediet de selve recht tewesen: K, (eerste letter van kleen) kleender houck dan een rechthouck, oft andersinsGa naar margenoot* scherphouck: G, (eerste letter van groot) grooter houck dan een rechthouck, oft andersinsGa naar margenoot* plomphouck. Maer dese letters K en G, ghestelt op sijden der clootsche driehoucken, beteyckenen die te wesen kleender of grooter dan van 90 tr. De reden waerom wy liever de letters G en K gebruycken, beteyckenende grooter en kleender, dan P en S bediende plomp en scherp, is om dat de selve teyckens G en K ghemeen souden sijn over de sijden en houcken der clootsche driehoucken, want men seght die sijden wel grooter of kleender te wesen dan een vierendeelronts, maer sy en worden niet plomp of scherp ghenoemt. De ghetippelde sijden sonder ghetalen, ende ghetippelde houcken sonder de boveschreven letters R, K, G, sijn die, welcke wel voor bekent ghenomen worden, maer alleenlick deur t'ghe- | |
[pagina 144]
| |
stelde, dat is sonder verclaring van haergrootheyt, sulcx dat die tippelinghen onbepaelde ghetalen beteyckenen. Hier mede connen wy in een ooghenblick doen verstaen, t'ghene anders veel woorden en langhe redenen soude behouven: Als by voorbeelt om dese byghestelde form uyt te spreecken, men soude moeten al dese woorden ghebruycken: Een platte driehouck met tvve bekende houcken, d'een scherp, d'ander plomp, ende een bekende sijde teghenover den bekenden scherphouck. Dese cortheyt sal onder anderen, voordeel gheven wanneermē deur des driehoucx bekende palen de onbekende begeert te vinden: Want sulcke geteyckende driehoucken sullen hier na by een vergaert worden als in een tafel, aldaer Platte Driehovckwyser ghenoemt, overmidts men deur de selve een anwijsing crijgt, om stracx in dit 2 bouck te becommen een derghelijcke voorbeelt datmen na wil volghen, sonder t'ghedacht te moeten becommeren met eenighe der voorgaende reghelen: Welcke Platte driehouckwijser beschreven ende breeder verclaert sal worden int eynde deses boucx. Ende soo ymant om sulcke redenen alsgheseyt sijn intmerck achter de laetste bepaling des eersten boucx vant Houckmaetmaecksel, hem begheerde te oeffenen int vinden der onbekende palen van platte driehoucken, sonder voor t'eerste te verstaen de redenen en bewijsen der werckinghen, hy soude meughen vallen an t'ghebruyck verclaert by den selven platten driehouckwijser, mitsgaders t'ghebruyck der platte veelhoucken beschreven inden Byvough daer achter staende, volghende een voorbeelt na den eysch vant ghegheven. En die ghebruyck wat verstaende, soude daer na meughen commen tottet ondersouck der oirsaken. |
|