Wisconstighe gedachtenissen. Deel 1: van 't weereltschrift
(1608)–Simon Stevin– Auteursrechtvrij
[pagina IV]
| |
Voorreden.NAdien sijn Vorstelicke Ghenade hem indeGa naar margenoot* VVisconsten gheoeffent hadde meer dan na de gemeene manier, uyt oirsaeck dat een meer dan ghemeene inbeelding hem dede gheloovent'selve hem in sijn beroup nut en noodich te sijn, heeft benevens het deurgronden van eenighe VVisconstighe stoffen uytghegheven by ettelicke Schrijvers in ghedructe boucken, hem oock geoeffent in ander onghedructe, die ick na mijn stijl beschreef, en als VVisconstige gedachtenissen bevvaerde: VV elcke sijn Vorstelicke Genade int reysen met hem nemende, niet sonder perikel vante meughen verloren vvorden, te meer dat die reysen de crijchfortuynen gemeenelick ondervvorpen vvarē, soo gedenct my hem somvvijlen becommert gesiente hebben, vreesende dat by aldien sulck ongheval daer over quaem, ten deele te verliesen (overmidts dattet onmeugelick is alles by gedacht t'onthouden) de middel om hem te behelpen alst noot vvaer, mettet gene daer hy sijntijt soo vliet elick in besteedt hadde. T'vvelck ick overleggende, en noch daer benevens, dattet niet alleenelick en sijn schriften van anderen, maer gemengt met sijn eygenGa naar margenoot* vondē, als int volgende blijcken sal: Ia sulcx dattet in dese stof voor een Vorst met soo veelsvvare saken becommert, niet vvel geloovelick en soude schijnen, ten vvaer ick t'sijnder plaets de reden verclaerde: Soo heeft my om sulck ongeval te voorcommen, de sekerste vvech gedocht, dese VVisconstige gedachtenissen te doen drucken, daer in vervougende t' gene vryelick en oirboirlick scheen int ghemeen te moghen commen, op dat een of meer dier boucken commende te verliesen, ander altijt vercrijghelick sijn. Angaende ymant seggen mocht datmen sulcx sonder druckensoude hebbē connen voorcommē, met desen handel tot tvvee of drie mael toe te doen uytschrijven, dat en heeft soo niet vvillen vallen om drie merckelicke redenen. Ten eersten dat eenige die schriften ter handt commende, souden ons aerbeyt en vonden (soomen dergelijcke vvel siet gebeuren) hun selfs toe mogen schrijven, om vvelck ongheval te voorcommen, het uytgheven van desen de sekerste middelscheen. Ten anderen salder noch dit voor deeluyt te vervvachtē staen, te vveten sooder eenige sijn die daer in fauten mercken, dat sijse sullē meugen verbeteren, en ten gemeenē besten ander nieuvve vonden baer by vougē, streckende tot noch meer der vernoughen des geens daerse voor gheschreven sijn. Ten derden, nadienick int volgende verclaren sal mijn gevoelen te vvesen, tot noch meerder vernoughen des geens daerse voor gheschreven sijn. indenGa naar margenoot* VVijsentijt vvaren, dan deur heele groote gemeenten die in hun eyghen spraeck daer afhandelen, en dattet nabeschreven vverck gheformt is met opsicht tot sulck eynde streckende, soo en soude t' verberghen deser boucken, niet overcommen met haer inhoudt, noch met mijn voornemen. |
|