'Een vaste stek? De adolescentenroman tussen Nijntje en Nabokov'
(1997)–Marita de Sterck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |||||||||||||
Een vaste stek?
| |||||||||||||
Van Nijntje tot Nabokov?Bestaat er zoiets als een continue leeslijn? Van prentenboeken met snoezige konijntjes in meisjeskleren ... tot veelbesproken romans waar het wel eens eerder om snoezige meisjes in konijnenoutfit lijkt te gaan? Gaat het van expliciet naar impliciet? Nijntjes petticoat wordt door Bruna nog breeduit geschilderd met primaire kleuren en stevige contouren, maar aan het einde van de lijn hebben Nabokov en zijn lezers aan enkele woorden genoeg om de primaire contouren van Lolita te zien en stoelt het befaamde oogcontact waarmee de schrijver de aandacht vangt op heel wat anders dan twee staande ovaaltjes. Loopt het van eenvoudig naar complex? ‘Ze deden heel veel spelletjes totdat het avond was’. Zou dit citaat uit Lolita of Nijntje komen? De plot lijkt in elk geval van alle (leef)tijden. Verleidelijk wel, zulke duidelijke leeslijn van laag naar hoog, van simpel naar gecompliceerd, van de wieg tot de Harley Davidson, naar analogie met de andere groeilijnen waarmee we een mensenleven proberen uit te tekenen. Alleen laten zo'n groeilijnen zich niet zo makkelijk omzetten in duidelijke zwarte contouren en faseringen en stadia vallen ook al niet zo eenvoudig af te bakenen met primaire kleuren. | |||||||||||||
BreukvlakAls ik met mijn studenten (jeugdzorg; bibliotheekschool), die net de middelbare school hebben afgerond, hun lievelingsboeken uit heden en verleden bekijk (geen betere werkvorm om ze snel te leren kennen, om ze mekaar te leren kennen en om uit hun beginsituatie conclusies te trekken naar de uitwerking van de literatuurcursus toe), beschrijven de meesten een grillige lijn, met op minstens één plaats een stevig breukvlak. De lijn duikt doorgaans de afgrond in bij de beruchte afhaakleeftijd, die samenvalt met de adolescentie (15-18 jaar). Niets nieuws. Verklarende factoren zat. Overvol zit deze fase van psychische, sociale en culturele groei, ingebed tussen de puberteit en wat we volwassenheid noemen. Het is aan de adolescent om zich de nieuwe fysische eigenschappen die de puberteit meebracht, nu ook psychisch toe te eigenen, om een plek voor zichzelf veroveren, de plaats van zijn ouders in te nemen in de tijdlijn van de generaties, zich los te maken van het gezin waarin hij opgroeide. Vlijmscherpe | |||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||
ervaringen en emoties, ultieme dromen, intensiteit en pathetiek, absolute waarden en betekenissen ... In deze fase zijn er doorgaans niet teveel afgeronde hoeken te bespeuren. Het dagboek en gedicht als de opslagplaats voor de grote en meedogenloze woorden. Vooral muziek met zijn sterke emotionele suggestiviteit vermag een stukje weer te geven van wat ze menen te voelen. Tijd is schaars in deze scharnierfase waarin we hopen met een laatste krachtinspanning onze opvoedingstaak af te ronden, uitgerekend op het moment waarop jongeren zelf daar lak aan hebben. Hierna beschouwen we ze als ingewijd, in onze cultuur, in onze manier van samen leven en denken, van zin zoeken en betekenis geven, waar literatuur een onmiskenbaar onderdeel van uitmaakt. Onderdeel van die inwijding vormt de overstap van jeugdliteratuur naar literatuur voor volwassenen. Huppelpasje, hinkstapsprong, Echternachprocessie, trappel ter plekke. Voor de enen een greppel, voor de anderen een kloof. Hangt het alleen af van hun persoonlijke groeibeweging of spelen er andere stoorzenders mee? Sporen van het recente leesverleden van mijn studenten duiken voortdurend op tijdens de lessen literatuur en jeugdliteratuur: spontane braakneigingen bij het horen van de namen Ruyslinck, Vandeloo, Lampo. Een gezonde reflex, lijkt me: ze hebben het zelf gezocht, dat trio, door pockets op onderwijsmaat te maken, makkelijk analyseerbare niet al te dikke verhalen, bezaaid met papieren personages die niet meer zijn dan het voertuig van weinig overtuigende boodschappen, geschreven in een megafoonstijl, de inhoud breed uitgestald, elke suggestie zoek. Moeilijker wordt het als een student vastbesloten is om nooit meer Boon te lezen omdat hij ooit op 16-jarige leeftijd verdwaald in De Kapellekensbaan, als iemand zijn tanden stukgebeten heeft op De verwondering van Claus en deze auteur compleet heeft afgezworen. Echt plezier in het interpreteren, ontrafelen van de verhaallagen van dergelijke boeken, vraagt meer levensen leeservaring dan de meeste individuen van die leeftijd achter de kiezen hebben. Razend moeilijk is het om het effect van negatieve leeservaringen achteraf recht te breien. Er is volgens mij slechts één remedie: voorlezen met als enige opdracht: luisteren en nog eens luisteren. Vaak herkennen ze dan niet eens de teksten of auteurs over wie ze nauwelijks een jaar tevoren een lijst met 101 vragen hebben ingevuld. Instemmend geknik bij titels als Klinkaart van Piet van Aken, Doornroosjes honden van Willy Spillebeen, verhalen die literair stevig zitten, niet ondanks, maar precies dankzij hun soberheid en die niet worden ervaren als ver van hun leef- en belevingswereld. Mooie herinneringen aan de jeugdromans die ze tot hun 15de voor de les literatuur mochten lezen. De literatuur voor adolescenten die in de jaren '90 verscheen is voor de meerderheid terra incognita. Zo gauw ze die leren kennen, verraste blikkken. Spijt ook, omdat ze deze boeken niet eerder gelezen hebben. En vragen ... Als deze boeken er zijn, waarom dan je tanden stukbijten op al te zwaar geschut of genoegen nemen met toegankelijke, maar bloedloze tweederangsromans uit de literatuur voor volwassenen? Waarom goede jeugdliteratuur niet geleidelijker en bedachtzamer mengen met een overwogen kwaliteitsvolle | |||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||
selectie uit de literatuur voor volwassenen? Waarom adolescentenliteratuur degraderen tot opstapje, ezelsbrugje, vouwladdertje dat na bewezen diensten wordt afgedankt? Is er nog wel sprake van verschil tussen de hedendaagse adolescentenliteratuur en de literatuur voor volwassenen? Brengt een discussie over het al dan niet vermeende verschil ons ook maar een stap verder? | |||||||||||||
Verschil?‘Krullen zonder betekenis’, schrijft Bart Moeyaert in NRC Handelsblad van 29 november 1996. ‘De doelgroep van een boek komt niet aan het licht, als je oeverloos over het verschil tussen jong en oud blijft emmeren. Ga uit van de Grote Gelijkenis, en dan blijkt de doelgroep wel, als je van de logo's van uitgeverijen betekenisloze krullen maakt, je mond houdt en leest’. Gelijk heeft hij. Het gaat inderdaad om lezen, om boeken, om kwaliteit. Geluk, heeft hij, dat het niet zijn zorg is, als auteur. Maar van ouders, leraren, bibliothecarissen en andere ‘helpende volwassenen’, zoals Aidan Chambers ze noemt in De leesomgeving (1995), wordt wel verwacht dat ze een beetje structuur aanbrengen in het grote bos. Een aantal jongelui baant inderdaad zelf wel hun eigen grillige pad door het immense aanbod, maar de meesten kijken toch uit naar richtingaanwijzers, gaan ervan uit dat de boekenstroom voor hen versmald wordt tot een hanteerbaar aanbod, dat ze schijnwerpers, bakens op hun pad ontmoeten. Teveel teleurstellende leeservaringen scherpen de leeslust ook niet bepaald aan. De adolescentenkast afschaffen zou bepaalde lezersgroepen in de kou zetten. En een tip-lijst 14-16 en 16-18 jaar kan ook vensters openen en leeshorizonten verbreden. Teer punt blijven natuurlijk de grenzen van zo'n lijst of kast. Leeftijdsaanduidingen, door uitgevers op de rug of achterflap geplaatst (en steeds vaker wordt alleen een benedengrens gesuggereerd), verwijzen immers naar de grootste gemene deler. Niet de leeftijd is echter van doorslaggevend belang, maar de levens- en leeservaring, terwijl ook de motivatie waarmee en de context waarin gelezen wordt, meetellen. Bovendien kan het verschil in leeservaring en emotionele rijpheid tussen jongeren en met name tussen jongens en meisje aanzienlijk zijn in deze leeftijdsfase. Die complexiteit kan echter onmogelijk in één woord of code gevat worden. De gegevens zijn individueel verschillend en voortdurend in beweging, zodat de code meer weg zou hebben van een beweeglijke kameleon dan van een herkenbaar teken. Steeds vaker opteren uitgevers bij literaire adolescentenromans dan ook voor een verpakking zonder leeftijdsaanduiding, met een vrij volwassen ‘look’. Leraren en bibliothecarissen plaatsen boeken in een bepaald veld op basis van een leeservaring uit eerste of tweede hand en van hun inschatting van de literaire slagvaardigheid en de morele en emotionele weerbaarheid van hun leerlingen of bibliotheekgebruikers. Zowel die eigen leeservaring als die inschatting zijn uiteraard individueel gekleurd en niet zelden wijken ze af van wat collega's en uitgevers, niet gespeend van commerciële doelstellingen, aangeven. Het belangrijkste blijft echter dat de discussie over de kasten en lijsten, over de | |||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||
signalisatie, over de leeftijdsaanduidingen en grenzen in beweging blijft en niet alleen met terreinkennis, maar ook met de nodige zelfkritiek gevoerd wordt.
Dus toch, even, een korte wandeling langs en doorheen al dan niet vermeende verschillen tussen literatuur voor adolescenten en voor volwassenen om de grenspalen en misschien wel vooral de grens- en sluiswachters even in ogenschouw te nemen.
‘Is de cover of het jasje het belangrijkste verschil? Mag de binnenkant van literatuur voor adolescenten en voor volwassenen hetzelfde zijn, als dat aan de buitenkant maar niet te zien is?’ Stomme vraag natuurlijk, en toch. Een auteur bedenkt een verhaal over de uitroeiïng van de Tasmaniërs voor een jeugdige lezersgroep. De uitgever reageert: eerder voor volwassenen wegens poëtisch taalgebruik, vermenging van diverse tekstsoorten, uiterst tragisch thema, intense wreedheid, uitzichtloosheid, unhappy ending in 't kwadraat (een heel volk wordt uitgeroeid, zelfs de skeletten worden geroofd). Ed Francks Begraaf me over de bergen verschijnt dus als roman voor volwassenen in 1988 bij uitgeverij Hadewijch. Het wordt niet opgemerkt door de critici die deze literatuur volgen, de verkoop is niet denderend en het wordt verramsjt. De auteur heeft op schoollezingen echter gemerkt dat het boek wel degelijk aanslaat bij adolescenten en suggereert een herdruk als jeugdpocket. Die verschijnt bij Houtekiet Jeugd in 1990. De tekst is dezelfde, alleen de cover werd veranderd. In plaats van een tekening van Jan Vanriet nu een tekening van André Sollie op de cover. Ook van Spiegel je gezicht aan een drenkeling in de rivier van Craig Strete (In de Knipscheer, 1979 en 1981) bestaan twee versies: een voor volwassenen, een voor de jeugd, met verschillende covers. Het gaat om een bikkelhard verhaal over een jonge Indiaan die de armoede van het reservaat wil ontvluchten. Zijn vertrek betekent de dood van zijn grootouders; de kuil die hij graaft om hun spaarcenten te vinden, is net groot genoeg voor beiden. Economische en culturele verdrukking, extreme uitzichtloosheid, een toegankelijke, krachtige stijl, bijtende humor. Craig Strete en zijn Indiaanse collega's zien geen specifieke doelgroep voor hun verhalen. Bij publikatie van hun geschreven werk moeten ze wel een keuze maken of doet de uitgever dit voor hen.
Liggen de verschillen anders per taalgebied, per cultuurgebied? Het Zigzagkind van David Grossman (Contact, 1995) over de belevenissen van een joodse jongen aan de vooravond van zijn bar mitswa, werd door de auteur bedoeld als jeugdroman en verscheen in Frankrijk en Duitsland als jeugdroman. Bij ons werd het als roman voor volwassenen gelanceerd. Maken vijf jeugdboeken samen één boek voor volwassenen? Eind 1995 publiceerde uitgeverij Lannoo Een tuin om in te spelen, vijf autobiografische verhalen van Henri van Daele waarvan er vier eerder als jeugdboek verschenen. De dundrukeditie van meer dan 1200 pagina's kreeg een erg volwassen vormgeving. De uitgever rekende dus duidelijk op een omvangrijke groep | |||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||
volwassen lezers en kopers. Leraren en bibliothecarissen weten dat het werk van Henri van Daele bij jonge mensen vooral tot zijn recht komt bij voorlezen, dat jonge lezers drempels op hun weg ontmoeten, niet omdat de beschreven leef- en belevingwereld die van hun grootouders is, maar omdat ook de stijl gedrenkt is in deze wereld, omdat spreekwoorden en zegswijzen de taal van Van Daele kruiden, omdat ze het zout zijn op de patatten die zijn Pitjemoer en Ti eten. Henri van Daele wil zelf niet in één van beide categorieën ondergebracht worden. Hij rekent zijn werk tot de literatuur zonder leeftijd, doet geen concessies aan een bepaalde leeftijdsgroep. Uitgeverijen plakken volgens hem deze etiketten, om het de kopers en ook zichzelf makkelijker te maken.
Is het een kwestie van uithoudingsvermogen? Meisje niemand van Tomek Tryzna (1996) verscheen duidelijk als roman voor volwassenen. De flaptekst zou net zo goed op een jeugdboek kunnen staan. Het boek ‘gaat over liefde en jaloezie tussen meisjes van 15. Over de dunne lijn die trouw en vals bedrog van elkaar scheidt’. Waarin verschilt dit boek van Kus me van Bart Moeyaert (1991) waarin enkele meiden een vergelijkbaar spel spelen? Tryzna rekent op het uithoudingsvermogen van een geoefende lezer. Hij neemt alle tijd om breeduit te schilderen met woorden. Zijn blik is die van een volwassene die vanop een duidelijke temporele en emotionele distantie adolescentie in kaart brengt. Moeyaert onderschat zijn lezers niet, zijn stijl is niet meteen afgestemd op absolute beginners. De compositie is strak, hecht, het gaat om een novelle. De stijl is suggestief, laat lezers meer invulmogelijkheden. Dit verhaal vroeg om een vorm die door een redelijke groep 14-plussers gesmaakt kan worden. De haalbaarheid heeft niets te maken met een geringere dosis aan literaire kwaliteit, denk ik. Qua literaire waarde en psychologische diepgang staan ze naar mijn aanvoelen op één lijn. Meisje niemand veronderstelt echter een voorgeschiedenis qua literair lezen die voor de meesten al gauw meer dan een decennium beslaat en zal door weinig adolescenten met enthousiasme uitgelezen worden. Kus me biedt naar mijn mening qua inhoud en vorm en vooral op het terrein van de interactie tussen inhoud en vorm voldoende complexiteit om ook volwassen lezers met ruimere leeservaring te blijven uitdagen en boeien. Het ene boek overspant naar mijn gevoel twee velden, het andere één.
Zit het hem in de stijldrempels? Bryan Hall zal met De Saskiade (Contact, 1996) maar weinig adolescenten in vervoering brengen en slechts één veld bereiken. Het thema ‘eenzaam meisje van 14 droomt zich een avontuurlijk leven met de hulp van fictie’ zou op zich niet misstaan in een jeugdboek, maar de verwarring tussen droom en realiteit, het imaginaire spel wordt in al z'n complexiteit geëvoceerd in stijl en structuur en er worden bewust zoveel drempels opgeworpen voor de lezer dat die al een jarenlange ervaring moet hebben met complexe verhaalstructuren om zich er vlotjes doorheen te worstelen. Bernlef drukt in Hersenschimmen (19..) de dementie van zijn hoofdfiguur ook in de stijl uit, tot een niveau waarop de lezer de en het identiteitsverlies aan den lijve aanvoelt. | |||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||
Dit boek vraagt traag en bedachtzaam lezen, voortdurend op de toppen van je tenen. Vergeten herinnering van Margaret Mahy (1989) is niet minder krachtig, denk ik, maar deze schrijfster koppelt haar demente hoofdfiguur heel letterlijk aan een 19-jarige piekeraar die het thuis voor bekeken houdt en juist bezeten is door zijn herinneringen. Beter nog: de schrijfster laat hun leef- en belevingswerelden in elkaar schuiven. Vanuit haar dementie denkt de oude Sophie immers dat ze in de jongen haar grote geheime jeugdliefde teruggevonden heeft. Confrontatie en groei, of beter: groei door confrontatie, met warmte en humor en veel vaart in beeld gebracht. ‘Ben jij het?’ vraagt Sophie voor de zoveelste keer aan de jongen op het einde van het verhaal. Dan pas kan hij antwoorden: ‘Ik denk dat ik het ben’.
Zit het verschil in de morele grenzen, in het afronden van scherpe kantjes? Populair bij nogal wat jongeren van 16-18 jaar is Trainspotting van Irvine Welsh (1996), al zie je ze er vaker in grasduinen en lange, complexe passages overslaan. Veelgehoorde redenen voor ouders, leraars en bibliothecarissen om dit boek niet al te stevig te promoten bij jongeren: de openlijke beschrijvingen van druggebruik zonder enige morele kanttekening, de evocatie van een uitzichtloze wereld en een extreem ruig kader in een ongepolijste turbotaal en slang. Teveel scherpe kantjes en te weinig morele duidelijkheid. | |||||||||||||
De knokenLiteraire drempels als een complexe stijl en structuur, perspectiefwisselingen, sprongen in de chronologie, een trage aanloop, veel uitweidingen; inhoudelijke struikelblokken als het niet-aansluiten bij de leef- en belevingswereld van jongeren en het ontbreken van achtergrondinformatie én morele reserves als een uitzichtloos verhaaleinde, morele troebelheid, een pessimistische sfeer ... Een onontwarbaar kluwen van motieven en criteria om lezersgroepen af te bakenen, om kasten en lijsten samen te stellen. Het valt trouwens op hoe vaak morele en literaire drempels in cluster voorkomen, misschien af en toe wel in een intrigerend camouflagespel meespelen. Draaien we de zaak even om. Welke boeken blijven keurig binnen de grenzen, laten zich wel duidelijk, vaak met enig exhibitionistisch genoegen, zien als adolescentenromans? Waar plak je moeiteloos een leeftijdsaanduiding op? Waar worden stijlklippen vermeden? Waar vind je mooi afgeronde hoeken, nergens scherpe kantjes? Welke boeken laten qua morele duidelijkheid niets aan de verbeelding over? Met karrevrachten vol verschijnen ze, de enige echte adolescentenromans. Tijdens het lezen voel je tot in de toppen van je tenen dat de auteurs een welbepaalde leeftijdsgroep voor ogen hadden, met eigen belangstellingspunten, verwachtingen, beperkingen, dat ze bewust of onbewust concessies deden inzake themakeuze, inhoudelijke uitwerking, plotopbouw, complexiteit van stijl en structuur, verteltoon, sfeer, vertelstandpunt. Dat ze anticiperen op criteria die | |||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||
bij critici, leraars, bibliothecarissen, ouders ... leven. Dat ze jongelui willen informeren, waarschuwen soms, duidelijk en expliciet, met de hulp van gesprekken, brieven, dagboeken, spreekbeurten ... die wel functioneel, maar niet meer geloofwaardig zijn. De hele doorzichtige trukendoos, de overduidelijke receptuur. Deze boeken grijpen niet echt naar de strot, omdat de boodschap in je gezicht gegild wordt en omdat de inhoud de vorm overschreeuwt. Het gaat om ‘platte’ teksten. Ze prikkelen niet, dagen niet uit. Alles krijg je op een dienblad: papieren personages, een voorzichtige progressieve chronologie, een megafoon-boodschap. De verhalen barsten literair uit hun voegen. De covers weerspiegelen dit. ‘You see what you get’. En nee, het gaat hier niet alleen om afgrijselijke soapverhalen, maar ook om boeken die ambachtelijk goed zitten, vlot geschreven zijn, inhoudelijk iets bieden. En ja, ze hebben uiteraard hun eigen functie en bestaansrecht. Nogal wat jongelui zullen er voor vrij lezen naar grijpen en er leesplezier aan ontlenen. Ze kunnen drempelverlagend werken en bepaalde groepen aan het lezen zetten of houden. Ze vermelden 13+, 14+ of zelfs 15+ op de rug, maar doen het vaak goed bij meisjes van 12-14 jaar die qua emotionele belevingswereld verder staan dan jongens van die leeftijd, maar nog niet aan literatuur met een complexere vormgeving toe zijn. Ze vormen bovendien vaak een soort ondergrond waarop de literaire jeugdroman kan bovendrijven. Nogal wat auteurs debuteerden in dit genre, leerden er de stiel, groeiden er op en later erbovenuit. Volwassen literatuurkenners bekijken deze boeken vaak met enig argwaan, ze worden doorgaans zelf niet echt meegesleept, ze doorzien het maakwerk, het raster, voelen van bij de eerste pagina dat deze boeken niet de eigen krachtige dynamiek en bevlogenheid hebben van literatuur. Deze boeken steunen dus de pleitbezorgers voor een duidelijke scheiding van de twee velden en roepen kippenvel op bij leraren die 16-18-jarigen willen inwijden in de enige echte literatuur. Ze ontlokken wel een zucht van verlichting aan menige leesbevorderaar: ze laten zich zo makkelijk plaatsen en ze houden de doelgroep aan het lezen, soms verlokken ze zelfs de lastigste klanten tot een uurtje boek. De leeslijn knapt tenminste niet, jazeker, maar de leraar die jongeren kansen wil geven om te klimmen, moet de lat hoger leggen. De vraag rijst immers of adolescenten met deze boeken op een literaire leeslijn echt vooruit komen? Is het jammer om jongeren op te zadelen met boeken waar ze nog niet aan toe zijn, het is wellicht even jammer om ze in de literatuurles romans op te leggen die niet genoeg literaire uitdaging bieden of die tezeer gebukt gaan onder onze volwassen verdedigings- en beschermingsmechanismen. Hier ligt naar mijn gevoel de belangrijke functie en de vaste stek voor de complexe, literair krachtige adolescentenroman tot in de hoogste klas van het secundair onderwijs. Als het om literaire initiatie gaat, moeten we op zoek naar strakgespannen literair vel, waar de idee niet voortdurend met knoken doorheen steekt. | |||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||
En het velIets zelf ontdekken is zoveel spannender dan het in de schoot geworpen te krijgen, al komt dat laatste ook wel eens gelegen. Adolescentenromans die de ontdekkingsreiziger in ons wakker maken, waarvan de vorm de ontwikkeling en groei van de personages op een suggestieve manier literair gestalte geeft, zijn daarom zoveel indrukwekkender. In Vallen (1994) maakt Anne Provoost het groeiproces van Lucas niet alleen inhoudelijk, maar ook stilistisch voelbaar. Vanuit fascinatie, onwetendheid en toenemende frustratie blikt de lezer samen met Lucas terug op de voorbije zomer. Lucas voelt dat zijn pas overleden grootvader in de oorlog iets verkeerds gedaan heeft, maar zijn moeder zwijgt. De eenzame, onzekere Lucas blijkt een makkelijke prooi voor mooiprater Benoît die hem inspint in een net van extreem-rechtse slogantaal. De diepere waarheid moet de lezer samen met Lucas achterhalen, de moeilijk verteerbare complexiteit achter de veilige platitudes. Weerwoord biedt buurmeisje Caitlin, die uren vult met dans- en valoefeningen, maar ook enige mentale lenigheid uitstraalt. Vallen is het verhaal van een zoektocht naar een meer genuanceerde kijk op mensen, op heden en verleden. Die groeibeweging impliceert kiezen en verliezen, vallen en opstaan. Lucas' keuze is verscheurend, kan nooit uitmonden in een happy end en herinnen aan die bekende keuze uit de wereldliteratuur: De keuze van Sophie van William Styron, een werk waarmee Vallen naar mijn gevoel meer motieven en stijlovereenkomsten deelt. Ook hier is de constructie niet helder en doorzichtig, maar uitdagend en confronterend en versterkt ze de inhoudelijke teneur van het verhaal. Dit boek biedt suggesties en prikkels om tussen de lijnen te lezen, om witruimtes te vullen, om mentale, maar ook literaire lenigheid te ontwikkelen. De interpretatie van zo'n roman gaat immers verder dan jezelf herkennen en spiegelen - dat lukt met de megafoonboeken ook prima - maar biedt aanzetten tot scherpstellen, tot lenzen poetsen, tot herstructureren. Betekenis zoeken kan in die zin een vlijmscherp spel zijn met wezenlijke identificaties. De literaire adolescentenromans van de jaren '90 hebben duidelijk gemaakt hoe wankel en discutabel de grens tussen jeugdliteratuur en literatuur voor volwassenen kan zijn, hoe weinig die te maken heeft met literaire kwaliteit en diepgang, maar hoezeer het een zaak is van praktische afspraken, van produktieen distributiesystemen, van een vorm van gebruikersservice. Belangrijker is dat de recente literaire adolescentenromans ook illustreren hoe precies de verwarrende, rare, moeilijk plaatsbare, grensoverschrijdende verhalen over adolescentie dit thema inhoudelijk én literair het krachtigst gestalte geven en hoe groot het verschil is met de megafoonboeken, of die nu voor de jeugd of voor volwassenen zijn geschreven. | |||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||
waarom zaaien ze onrust? Als belangrijke vraagbaak voor leraars en bibliothecarissen geldt de gids Boek en Jeugd van het NBLC. Terecht, want het is een verdraaid handig boekje. Bij De tolbrug van Aidan Chambers (1993) vermeldt het: ‘Voor lezers vanaf 14 j. die de ingewikkelde literaire constructie en het ontbreken van een gewenst einde, aankunnen’. Bij Jan mijn vriend (1991) van Peter Pohl wordt besloten: ‘Een naar vorm en inhoud bijzonder boek voor de al ervaren lezer. Zelfs die zal met de nodige vragen achterblijven, wat deze uitgave tot een echt discussieboek maakt’. Jongeren willen we op het einde van het verhaal een hoopvol perspectief meegeven. Uit rapporten van de kinderjury en correspondentie met auteurs blijkt hoe sterk ze daar zelf ook naar verlangen. Mirakelman van Tim Bowler (1995) werpt literaire en morele drempels op, omdat het gaat over een 15-jarige zwaar gehandicapte jongen die door zijn oudere broer de dood in wordt gepest. De dolk van Ed Franck (1995) heet: ‘Een bijzonder zwart verhaal voor lezers vanaf 14 j. met literaire belangstelling’. Zwart wordt niet verder uitgelegd, maar verwijst zeker naar het levens- en verhaaleinde. Een recensie uit het Grenslandkrantje februari 96 stelt: ‘buitengewoon knap en gebald geschreven, maar ik zou het nooit als jeugdboek willen aanbieden. De fascinatie die van dit trieste verhaal uitgaat zet tot trieste navolging aan. Het is gewoon onverantwoord van de uitgever dit als jeugdlectuur te presenteren’. Waarom huiveren we bij deze boeken intenser dan bij de verhalen uit de Griekse Oudheid die druipen van het bloed van moord en doodslag, die barsten van de meest wreedaardige afrekeningen? Omdat het geweld zich hier en nu afspeelt? Omdat het jongeren zijn die sterven? Overal ter wereld reageren cultuurgroepen op de dood van adolescenten met pure wanhoop en onnoemelijke verbijstering. Deze complete catastrofe valt haast niet meer te ritualiseren; de natuurlijke orde is omvergegooid, de wereld barst uit zijn voegen. De dood wordt als het meest uitzichtloze en gesloten verhaaleinde beschouwd dat er te verzinnen valt. Zelfdoding zit nog moeilijker. Er is de immense, vaak onbewuste vrees voor imitatie na identificatie, versterkt door het gegeven dat automutilatie en zelfdoding tot reëel adolescent probleemgedrag behoren. Dezelfde vrees voor imitatie na identificatie zorgt er wellicht voor dat thema's uit de pathologische sfeer worden geweerd: zelfverminking, necrofilie, SM ... Hier begint blijkbaar het terrein van de literatuur voor volwassenen. Niet veel volwassenen zullen onbewogen toekijken als een adolescent-lezer opgaat in de adolescent-hoofdrolspeelster van We koesteren de liefde zo zelden van Barbara Gowdy (1996), een verhalenbundel met als motto: een ode aan de necrofilie. Wat zou ons het meest verontrusten: het thema, de empathie waarmee het personage getekend is, de vanzelfsprekendheid van haar obsessie, de relativering van morele grenzen of de zoet-zwarte humor? Incest komt vrij vaak voor als thema en wordt altijd expliciet gesitueerd binnen de criminele sfeer. Uitzondering vormt de jeugdroman Ik en mijn broer van Katherina von Bredow (1994). Boek en Jeugd stelt: ‘Knap van opbouw en helder van stijl, wordt a.h.w. een lans gebroken voor een dergelijke verhouding. Voor jeugdige lezers - het boek vermeldt 14+ - lijkt deze invalshoek ver- | |||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||
warrend’. Het gaat om een seksuele relatie tussen broer en zus die niet negatief wordt afgeschilderd. De morele reserve van Boek en Jeugd wordt wellicht gedeeld door ontelbare ouders, leraren, bibliothecarissen en is ook een universeel gegeven: in alle cultuurgroepen is het taboe dat rust op incest immens. De kern van alle inwijdingsrituelen voor jongens is de expliciete verwijdering van het lichaam van de zus en van de moeder en bij meisjes geldt de verwijdering de broer en de vader. Dit is immers de enige voedingsbodem waarop jongeren kunnen groeien, de conditio sine qua non van hun volwassenwording. Dit raakt de kern van puberteit en adolescentie: de liefde tussen broer en zus, tussen kind en ouder is ‘een liefde onder volwassenen’ geworden, fysisch realiseerbaar, maar indien ze zou ingevuld worden, kan het kind nooit losbreken uit het nest, zich nooit afscheuren. Het incesttaboe is de enige garantie dat de adolescent ooit de plaats van de ouder kan veroveren in de lijn van de generaties. | |||||||||||||
InitiatieDe verhalen die in niet-westerse culturen de inwijding van jongeren in de volwassen wereld begeleiden, beklemtonen deze wezenlijke processen. Onze westerse cultuur houdt slechts gefragmenteerde resten over van deze rituelen. Maar een aantal van de verhalen die we voor jongeren bedenken, raken de essentiële boodschap van deze inwijdingsrituelen op een veelzeggende manier. Vandaar dus een korte zijsprong naar de antropologie, omdat het de wetenschap van de bevraging is, van de culturele verworteling, waar het hier toch ook over gaat. Initiatie is altijd confrontatie met de ware toedracht van de existentie, met de onontkoombare limieten, met de dood. Dat is wat de lelijke gebochelde blinde dwerg in Het boek van Bod Pa van Anton Quintana (1996) aan zijn pupil duidelijk maakt. Initiatie is zich inschrijven in tijd en ruimte, is een beweging naar de voorouders toe, vooral naar de grootouders. Henri van Daele brengt die funderende origine in kaart met een literaire authenticiteit die we jongeren niet mogen onthouden, in Gegroeide schoenen (1989), de trilogie over zijn grootouders, in de vijf boeken uit Een tuin om in te spelen (1995) en in de trilogie in wording over markante dorpsfiguren: Ti (Lannoo, 1996) en Balthazar (1997). Initiatie is waardenoverdracht, enculturatie, culturele verworteling, in het spoor van de voorgangers betekenis en zin zoeken. Initiatie is ook altijd een reis, een reële of imaginaire beweging in de tijd en in de ruimte. Heel knap komt dit naar voren in het werk van Cynthia Voigt (1985 -...), Tonke Dragt (1992) en Imme Dros (1980, 1988, 1994). Initiatie is pijn ervaren bij het erkennen van de eigen fysische en emotionele grenzen en die van de ouders. Ward uit Blote handen van Bart Moeyaert (1995) loopt zich een ongeluk als de boze Betjeman hem achtervolgt. Pas op het einde besef je van wie hij werkelijk wegloopt, van zijn moeder. Ward duldt Betjeman niet naast haar; er is een krachtmeting nodig om de intense band met haar te doorbreken en groot te kunnen worden. Initiatie is moord en gruwel. Jongeren zoeken die verschrikking vaak zelf op, | |||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||
ze snoepen ervan in horrorverhalen en -films. Deze verschrikkingen zijn aantrekkelijk omdat ze geen existentiële verschrikkingen zijn. We maken ons op dit niveau weinig druk om onthoofde zombies en bloed bij beken, maar van jeugdromans die met literaire kracht duidelijk maken hoezeer initiatie ook loopt over dood en moord, rijzen ons de haren ten berge. Peter Pohl, Arnold Berggren (1996), Aidan Chambers en Ed Franck zijn auteurs die de donkere zijden van de volwassenwording op een huiveringwekkende manier in kaart durven te brengen. Geen boek maakt zo pijnlijk scherp duidelijk hoezeer initiatie een tocht door het donkerste woud is als De dolk van Ed Franck (1996). Met zijn geheime dolk doodt Balder het konijn van de vroegrijpe Freya, omdat ze hem zo vaak vernederde. De uitdagende seksualiteit van het meisje dat zijn naïviteit misbruikt, drijft hem tot pure wanhoop. Initiatie betekent door de nacht gaan en deze jongen redt het niet. Initiatie is ook altijd uitdrukkelijke bekrachtiging van de lichamelijkheid van jongeren. De vrouwen kneden, beschilderen en versieren het meisje na haar eerste menstruatie. Ze schrijven haar in in haar maandelijkse cyclus van vruchtbaarheid en van onvruchtbaarheid. Zo'n lichamelijke inwijding, zo'n inschrijving in het lichaam van een vrouw probeerde ik uit te drukken in de novelle Wachten (1995). Initiatie is een zoektocht naar de seksuele identiteit of gender. Niemand brengt dit sterker naar voren dan Aidan Chambers. Initiatie is beelden en woorden leren om uiting te geven aan gevoelens. Jeugdboeken geven taal aan de emotionele beleving, bieden structuur en maken daardoor emoties hanteerbaarder en meer uitwisselbaar. Ze roepen emoties op, maar ronden ze niet helemaal af, precies de emotionele suggestiviteit zet jonge lezers aan tot invulling. Geen initiatieritueel zonder het imaginaire. Alleen hierdoor kunnen jongeren leren opgaan in de herinnering, in contact komen met het onverklaarbare, anticiperen op relaties, seksualiteit eerst verkennen op fantasieniveau, grenzen aftasten en verleggen, van geslacht wisselen in liederen, verhalen en dansen. Alleen onze bereidwillige verbeelding kan van een object kunst maken, van een tekst literatuur. Alleen de mechanismen van verbeelding en herinnnering (maar wat is herinnering anders dan een variant van de verbeelding?) maken het ons mogelijk het leven op afstand te leven. Goede jeugdliteratuur drijft op het imaginaire, brengt een ode aan de verbeelding en zet aan tot creatief, verbeeldend lezen. Inwijding is ook ontwaken voor verschillen, zich ook kunnen plaatsen in het onesthetische en leren zien wat esthetiek breekt. Elk initiatieritueel brengt niet alleen contact met het mooie, maar ook met het lelijke. Ook dat zoeken adolescenten en ze vinden het ook, moeiteloos, daar hoeven we hen echt niet bij te helpen. De platte verhalen liggen zoals gezegd voor het oprapen. Geen initiatie zonder humor die ons in staat stelt voorbije fasen weg te lachen. Overgang en ontwikkeling is kunnen lachen met vroegere ernst. De lichte en donkere kanten van een beginnend vrouwmensleven worden naar waarheid, maar vooral met veel relativerende humor getekend door Joke van Leeuwen in De wereld is krom maar mijn tanden staan recht (1995). Initiatie staat of valt echter met de esthetische component. Om te groeien | |||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||
worden jonge mensen ondergedompeld in een bad van ritme, structuur, schoonheid. Initiatie is een leerschool in gelaagd spreken, in het gebruik van metaforen. Het zijn de verhalen, de beelden, de metaforen waarin de cultuuroverdracht vervat zit en waarin een mogelijkheid zit tot betekenisgeving en zinzoeken, tot steun en troost. Het is de vervlechting van inhoud en vorm die groeibevorderend kan werken. Alleen artistiek hoogwaardige verhalen bieden houvast om ambivalentie en paradox aan te kunnen, om in te zien waar we naartoe gaan. Hierin ligt onze volwassen taak in deze tijd: in het kiezen en promoten van adolescentenliteratuur, die literair waardevol en grensverleggend is. Hierin kunnen we niet volwassen en niet kieskeurig genoeg zijn. Deze taak kan nooit ofte nooit door de peer-group gespeeld worden. Alleen de volwassenen kan tonen hoe literatuur taal is die de aandacht vestigt op zichzelf, een spel met betekenissen, hoe op de suggestie van de kunstenaar de interpretatie van de lezer volgt, de zoektocht naar betekenis, zoals Patricia de Martelaere stelt in Een verlangen naar ontroostbaarheid (1993). Initiatie wordt afgesloten door een terugkeer naar de wereld, maar dan gerijpt, begeleid door een hartelijk welkom van de groep en gevolgd door een plaatstoekenning in de wereld. Hierin faalt de westerse wereld als geen andere: de plaatstoekenning op sociaal-economisch niveau wordt nauwelijks ingevuld, alleen met die literaire volwassenheid kan het volgens nogal wat mensen blijkbaar niet snel genoeg gaan. De literatuur voor volwassenen vertoont echter een enorme pluraliteit die je pas aankunt als je eerst je eigen plek voldoende kent. Als je weet: wie ben ik? Wat is mijn wereld? Adolescenten die braafjes hun al te zware leeslijsten doorworstelen, hebben misschien alles gelezen wat wij ze wilden laten lezen, maar ze zijn misschien nooit thuisgekomen. | |||||||||||||
Naar een positieve benadering van adolescentieWerd adolescentie vroeger vooral gezien als een breuklijn, een vulkaan van verwarring, angst, agressie en opstandigheid middenin een vreedzaam groeiproces, een soort niemandsland tussen twee fasen in, de laatste jaren wordt beklemtoond dat deze identiteitscrisis niet identiteitsloos hoeft te zijn, maar juist nieuwe identiteit verleent, dat adolescentie het individu in feite een tweede kans biedt. Adolescentie is hét structurerend moment, het is de enige wedergeboorte die we kunnen doormaken, stelt Lou Andréas-Salomé terecht. Het is als het ware dé kans van ons leven om te leren liefhebben zonder al te veel identiteitsverlies. Adolescentie is chaos, er bestaat immers geen ontwikkeling die het voorgaande heel laat, maar het is creatieve chaos die de creatie van een nieuwe ordening in zich draagt, een ordening die overigens nooit definitief emotioneel orde op zaken stelt. Adolescentie is geen niemandsland, al blijft de dreiging daartoe. De Britse psychoanalyticus D.W. Winnicott (1986), die van het spel en de verbeelding zijn hoofdthema's maakte (Playing and Reality), beklemtoont het | |||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||
belang van een fase van onrijpheid, gevuld met creatief denken, vrij dromen, utopieën, verse gevoelens en wilde ideeën. Niet alleen elk individu, maar ook de maatschappij in haar geheel heeft die volgens hem broodnodig. De enige genezing voor onvolwassenheid is tijd. De enige hulp enkele ondersteunende volwassenen die de confrontatie niet uit de weg gaan. Een stevig pleidooi houdt hij om de adolescent volop adolescent te laten zijn, zijn groei niet te forceren, hem zijn jeugd niet te snel te ontnemen door hem een valse maturiteit toe te kennen. Misschien is dat precies wat we doen als we hen literatuur opdringen die niet aansluit bij hun leef- en belevingswereld, die zich pas laat proeven na minstens twee decennia levens- en leeservaring. We zijn niet veeleisend, we willen alleen het onmogelijke! Terwijl het mogelijke binnen bereik ligt. Vanwaar het verzet om literair sterke adolescentenromans in het lang en het breed te laten meespelen, tot in het laatste jaar? Zijn goede romans, gepubliceerd als jeugdroman, niet ook voor volwassenen interessant? Of voelen die zich te volwassen en hebben ze de connectie met (hun) adolescentie afgesneden? Barsten ze van jaloezie omdat er in ‘hun verhaal’ geen ontwikkeling meer zit? Wekken de personages teveel onrust en verlangens op? Is het thema te verwarrend, te bedreigend? Boven alles is het kernthema van adolescentie identiteit; in geen andere fase is de zelfconfrontatie, de verwarring intenser. Adolescentie is hét ultieme verhaal in de betekenis van ontwikkeling, maar het is zeker nooit een rechte lijn: de beweging gaat naar vroeger, maar tegelijk ook naar later. Adolescentie is de eigen tekorten leren zien, beseffen dat we niet alles kunnen zijn, maar wel menselijk. | |||||||||||||
Naar een herwaardering van de adolescentenliteratuurMoeten we leren de adolescentie voor vol te aanzien, misschien geldt datzelfde ook voor de adolescentenliteratuur. Misschien vertonen juist die volwassenen die vinden dat ze een gesettelde identiteit hebben, afweerreacties tegen de adolescentenliteratuur omdat die hen met hun eigen onbewuste labiliteit confronteert. Misschien verdedigen ze daarom het bestaan van twee duidelijk gescheiden velden, en plaatsen ze het ene zichtbaar een trapje lager dan het andere. Als adolescenten per definitie in crisis zitten, moet misschien ook hun literatuur in crisis blijven, nooit gesetteld raken. Op de bres dus voor een overgangsliteratuur met alle grilligheid vandien! Voor een adolescentenliteratuur die aan alle definities ontsnapt, confronterend is, grensverkennend en - verleggend, ambivalent, paradoxaal, grillig, een dubbel spoor. Een literatuur bedreven door mensen die weigeren om op een vaste plaats vastgepind te worden, die het kind en de volwassene nooit op één rechte lijn in elkaars verlengde plaatsen. Laten we zo'n literatuur alle groeikansen geven en erkennen dat wie groeit altijd elementen van vorige fasen meedraagt, dat de lijnen kruisen, buitelen. | |||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||
Laten we de volwassen reflex om elementen uiteen te halen, die voortvloeit uit weerstand tegen chaos, onderdrukken. Laten we een literatuur koesteren die de vermeende verschillen voortdurend overhoop haalt, niet uit liefde voor de anarchie, maar omdat anders nooit een overgang plaats kan vinden. Maar laten we boven alles een literatuur koesteren die groots is, die ver-rukt, laten we onze volwassen inbreng nooit beperken tot de leesvoorkeur van de jongeren zelf, tot lectuur die hen geeft wat ze willen en hen reeds bij de eerste aanblik van de cover toont wat ze krijgen. Laten we ons niet verschuilen achter een literatuur van overdreven stijlbeperkingen, van moreel paniekvoetbal en leugenachtig optimisme. Laten we hun moed voldoende groot inschatten om ze ook adolescentenromans te bieden die pijnlijke ambivalenties evoceren, de ultieme outsider neerzetten, de wanhopige zoektocht naar betekenis en zin uitbeelden, geruststellende structuren en schema's ontmaskeren ... Laten we ze ook verhalen leren lezen die erkennen dat de adolescentaire existentiële twijfel nooit eindigt, dat happy endings ons nergens brengen, dat we ons verleden en onze ouders nooit ont-groeien, dat de kloof tussen verhoopte kansen en feitelijke mogelijkheden nooit helemaal gedicht wordt, dat onze wortels tegelijk onze onontkoombare basishandicaps zijn, dat krampachtig houvast dodelijk is, dat vernieuwing wezenlijk is, dat er meer vragen dan antwoorden zijn. | |||||||||||||
Literaire initiatie in de ruimte en de tijdOm literatuur te kunnen smaken moet elke nieuwe generatie literaire competentie verwerven, leesconventies leren kennen, verhaalstijlen, structuren en inhoudelijke thema's kunnen herkennen, kunnen putten uit een collectief literair geheugen. Dit vraagt oefening en ervaring. Hedendaagse jongelui inwijden in de meesterwerken uit de westerse literatuur, hen laten zien hoe auteurs uit het verleden zichzelf narratief definieerden, behoort tot de belangrijkste taken van het literatuuronderwijs. Hierbij kunnen goede bewerkingen van klassiekers een belangrijke rol spelen, hertaling naar een vlotte, eigentijdse tekst die de stijl en sfeer van het origineel toch respecteert, zoals de bewerkingen die Imme Dros maakte van verhalen uit de Griekse Oudheid (1994) en ook de reeks klassieke liefdesverhalen die Ed Franck verzorgde, waaronder Aeneas en Dido (1996). Literatuuronderwijs is leeshorizonten verbreden, rondleiden door literaire velden die jongeren niet uit zichzelf zouden kiezen, waarover ze minder informatie ter beschikking hebben. De manier waarop ook niet-westerse groepen via kunst, en met name via literatuur, hun eigenheid beleven, hun etnisch behoren uitdrukken, verdient hierin een plaats. Omdat hun boeken een kijk op de wereld bieden? Jawel, maar eerst en vooral omdat het sterke literatuur is die het lezen, vergelijken en interpreteren waard is. Mijn ervaring vertelt me ook dat de bespreking van thema's en motieven, vertelsperspectieven, stijlen, structuren, tijd en ruimte-categorieën, genres ... uit de westerse literatuur aan diepte en kracht wint door vergelijking met de niet-westerse woordkunst. | |||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||
Jonge mensen verdienen een kans om door, met en in boeken uit diverse culturen te ontdekken dat we zoveel wezenlijke vragen delen, dat we bij het zoeken naar antwoorden narratief vorm geven aan onszelf en de groep waartoe we horen. Het is immers de literatuur die ons ruimte geeft om onze identiteit af te tasten, om onze inwendige verdeeldheid en nooit in te vullen verlangens kenbaar te maken, die onze eigenheid bepaalt en die tegelijk universele dimensies beklemtoont en zichtbaar maakt wat we wereldwijd delen en wat we wereldwijd zijn: verbeeldende dieren, verdwaalde reizigers, homo fabulans. | |||||||||||||
OnderwijsEn wat het literatuuronderwijs betreft, laten we het lef hebben om onze rol als helpende volwassene te spelen, zoals Aidan Chambers bepleit in De leesomgeving (1995). Laten we ons enthousiasme delen, net als de raadsels en de patronen die we in teksten ontdekken. Laten we jongeren het soort vragen schenken waarmee ze kunnen achterhalen en uitwisselen wat ze begrijpen. De vraag rijst of literatuurstudie niet meer moet bezig zijn met leesprocedures, met reflectie inzake betekenisgeving dan met eenduidige tekstinterpretaties, waarbij spanning en mysterie niet zelden herleid worden tot heldere, logische invullingen, ten koste van de fascinatie. Geen antwoorden fixeren als enige juiste, maar de grilligheden in het interpretatieproces tot leven brengen. Als elke leerling uitgenodigd wordt om volgens het driekolommenschema van Aidan Chambers zijn of haar betekenis vrij aan een tekst te geven, vormen deze interpretatie-activiteiten een boeiend terrein voor (zelf)reflectie en voor de leraar een uitnodiging om zichzelf en ook zijn leerlingen te lezen. Initiatie is nooit een belerend proces vanop afstand, is nooit iets moois uitputten. Bestaat literatuur bij gratie van verlangens en emoties, literatuuronderwijs heeft alles met de overdracht van fascinatie en betovering te maken, gedijt het best bij oogcontact, bij de gedrevenheid van een menselijke stem. Schitterend heeft Roland Barthes in Het plezier van de tekst (1986) geschreven over de magie van die stem: ‘de dramatische stembuigingen, de boosaardige intonaties, de welwillende accenten, het grein van de stem, dat een erotisch mengsel is van taal en timbre en dus zelf het materiaal van een kunst kan zijn ... De met huid bedekte taal, het patina van de medeklinkers, de wellust van de klinkers, een hele stereofonie van de diepte van het vlees’. Barthes verdedigt met passie een zinnelijke tekstbenadering, een opgaan in plezier en genot tegenover de onverschillige, harteloze tekstbejegening. Als leraar maak je inderdaad maar kans als je erin slaagt om het gevoel van vervoering en verrijking over te dragen dat grootse literatuur bij je oproept, om een persoonlijke plezierverbintenis over te brengen. Is zoiets om te zetten in haalbare werkvormen? Wat is hun efficiëntie? Zullen jongeren zich dan ontpoppen tot betere lezers? Wie zal het zeggen? Die garantie biedt geen enkele initiatie. Maar het is een kwestie van fair-play, van kansen geven, van ervoor zorgen dat voor elk individu de deur | |||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||
open staat.
Leren participeren aan het proces van esthetische distantie, groeien in taal, een verhaal leren interpreteren, een eigen betekenisgeving ontwikkelen, het zijn processen die zoveel dieper gaan. Elke inwijding in het talige, elke bevordering van de groeiende capaciteit om een ruime variëteit aan teksten aan te kunnen, om steeds verder te gaan in het decoderen van steeds complexere verhalen, elke leerschool in exegese is immers niet meer of minder dan een overlevingsstrategie. Homo fabulans, homo legens, homo ludens. Wat zijn we anders dan lezers van de werkelijkheid om ons heen? | |||||||||||||
Literatuur
|
|