Oorkonden over Vondel en zijn kring
(1918)–J.F.M. Sterck– Auteursrecht onbekend
[pagina t.o. II]
| |
Portret van Vondel, teekening van Ph. Koninck, aan Rembrandt toegeschreven.
| |
[pagina VII]
| |
VoorredeLang heb ik geaarzeld, of ik de verschillende opstellen over Vondel en de zijnen, die ik de laatste 20 jaren in allerlei tijdschriften heb uitgegeven, zou laten herdrukken in één bundel, naar tijdsorde gerangschikt. Veel er van scheen mij toch reeds voldoende bekend, nadat het al in nieuwere geschriften betreffende Vondel was overgenomenGa naar voetnoot1); andere stukken achtte ik van geen zóo groot belang, dat zij een herdruk zouden verdienen. Maar velen, die zich met de studie van den dichter bezighouden, denken er anders over en herhaaldelijk wordt mij gevraagd, waar 't een af 't ander artikel over Vondel, door mij geschreven, te vinden is. Telkens krijg ik van bevriende zijde een welmeenend verwijt, dat hetgeen uit de oude archieven is opgedolven, opnieuw dreigt terug te keeren tot de vergetelheid van weinig bekende periodieken, indien het niet, in een stevigen bundel vereenigd, opnieuw zou worden afgedrukt. Ik ben dan ook maar gezwicht voor zóoveel vriendelijken aandrang, vooral ook, omdat ik bij een herdruk gelegenheid zou hebben, om hier en daar een nieuwe vondst in te lasschen en een vroegere aan te vullen of te verbeteren. Tevens bleek mij, dat die opstellen, gerangschikt naar tijdsorde, nog duidelijker Vondels geheele leven omvatten dan de afzonderlijke artikels, en daarop meestal een geheel nieuw licht doen vallen door de nog onbekende of vroeger onjuist begrepen gegevens, die de notarisprotocollen en andere documenten aanbieden. Daarom heb ik de meest belangrijke oorkonden in originali, met noodzakelijke verkortingen, als bijlagen doen afdrukken, die toch in hoofdzaak de bronnen vormen, waaraan de nieuwe mededeelingen ontleend zijn. Het is een moeilijk verklaarbaar feit, dat, terwijl de Nederlandsche regeering al sedert jaren aan onze historici en letterkundigen opdracht gaf om op hare kosten ten bate van onze geschiedenis de buitenlandsche archieven en bibliotheken te doorzoeken, nog nooit aan iemand is opgedragen om in sommige toch hoogst belangrijke binnenlandsche archieven, die nog zoo goed als | |
[pagina VIII]
| |
onontgonnen zijn blijven liggen, een onderzoek in te stellen. En toch zijn dit oude archieven van de grootste beteekenis, die misschien in geen land zoo zorgvuldig bewaard zijn als in het onze, wier documenten een schat van gegevens bevatten, niet alleen omtrent de Nederlandsche staatkundige, economische en godsdienstige geschiedenis, maar ook betreffende die van de Nederlandsche kunsten en kunstenaars, van de groote industrieën en der kleinkunsten, van goud- en zilversmeden, paarlemoer- en ivoorwerkers en dergelijke; en vooral ook van onze geleerden, onze dichters en prozaschrijvers. Het zijn de oude notarisprotocollen, in al de voorname steden van ons land zorgvuldig bewaard en voor het grootste deel tot voor korten tijd weggesloten in depots, en moeilijk toegankelijk. Het mag gerust, en zonder eenige overdrijving of vrees voor tegenspraak gezegd worden: Onze vaderlandsche geschiedenis blijft in eenige harer belangrijke hoofdstukken nog onvolledig bekend, zoolang niet een systematisch en deskundig onderzoek in deze protocollen is ingesteld door geleerden van verschillende studievakken. Reeds voor ruim 30 jaar werd door een buitenlandsch geleerde gewezen op het steeds gesloten blijven dier protocollen. Toen namelijk de schrandere Duitsche kunstkenner Dr. Bode in 1883, zijne ‘Studien zur Geschichte der holländischen Malerei’ voor het eerst uitgaf, maakte hij reeds de opmerking in zijn Vorwort: ‘Sind doch die Notariatsarchive in ganz Holland bisher dem Studium unverzeihlicher Weise noch immer verschlossen geblieben!’Ga naar voetnoot1) Voor de kunst is evenwel reeds aan deze opmerking tegemoet gekomen; maar alleen door persoonlijken ondernemingsgeest van Mr. N. de Roever, Mr. Adr. de Vries en Dr. Abr. Bredius. Maar wat de letterkunde betreft, is, behalve het door hun overlijden ontlijdig gestaakte onderzoek van De Roever en De Vries, nog geen opzettelijke nasporing in de Notarisprotocollen gedaan. De notaris was in onze oude Republiek de vertrouwensman bij uitstek, - een oud-vaderlandsch gebruik, waaraan ook wij nog niet geheel zijn ontgroeid; maar de notaris was voor den 17de-eeuwschen stedeling nog veel meer. Hij was als een baken in zee voor allerlei levensmoeilijkheden. Afdoender dan meer nieuwe middelen tot het verkrijgen van recht en rechtszekerheid bij ware of vermeende verongelijking, was toen een voor den notaris onder eede afgelegde verklaring. Zoo kwam letterlijk alles voor den notaris; naast boedelscheidingen en erfenissen, alle uitvindingen en handelsondernemingen, alle nieuwigheden, zelfs die op chirurgisch gebied, ook sociale, economische en hygienische misstanden, en niet te vergeten de godsdienstige verhoudingen. Moeten onze moderne notarissen, voor de uitgebreidheid hunner zaken, slechts met leedwezen constateeren, dat dergelijke gewoonten in den loop der tijden verloren gingen, de historievorschers onder ons kunnen onzen voorvaders niet dankbaar genoeg zijn, dat ze zoo hun zaken en zorgen officieel voor ons hebben vastgelegd. De rijkste mijn voor belangrijke akten is natuurlijkerwijze in meer dan | |
[pagina IX]
| |
een opzicht het notarieele archief van Amsterdam. Van oudsher was er de stedelijke regeering op bedacht, ook dit archief in goede orde en zorgvuldig te bewaren. De notarieele akten moesten na verloop van tijd gedeponeerd worden op de minutenkamer, die daarvoor reeds was ingericht in het oude stadhuis, dat de onmiddellijke voorganger werd van het kunstgewrocht van Jacob van Campen. Het stadhuis was ook wel de aangewezen plaats voor deze kostbare protocollen, niet alleen om de veiligheid en de onschendbaarheid der minuten; maar ook omdat oudtijds de stadssecretaris tevens notaris was en het zoo voor de hand lag, dat de akten, waarin aller particuliere belangen geregeld waren, ook onder de berusting zijner opvolgers bleven. Ook hierbij kwam dus de zorg der vroede vaderen sprekend uit. Waar in Amsterdam notarieele protocollen verloren gingen, hadden dan ook alleen de elementen schuld en vooral heftige branden hebben onder het Amsterdamsche notaris-archief meer dan eens duchtig huisgehouden. Zoo is het gekomen, dat van de 9 notariskantoren, die bij het begin van den 80-jarigen oorlog in Amsterdam bestonden, geen enkel stuk is overgebleven. Wel is de naam bekend van een der titularissen uit die dagen, namelijk van den notaris Mr. Cornelis Hamerode of Hameroodt, een rechtsgeleerde van beteekenis, tevens geschiedschrijver, die een Beschrijving van Holland, Utrecht en Gelderland heeft nagelaten, waarin ook Amsterdam wordt herdacht. Hij liet dit geschrift na aan een jongeren ambtgenoot, den notaris Jacob Gijsbertsz of Gisberti, van wiens protocol gelukkig een groot aantal registers bewaard zijn, wier belangrijke inhoud bewijst, hoeveel onschatbare gegevens in de overige notarisregisters verloren zijn gegaan.Ga naar voetnoot1) Wat er van de oudste en vele latere stukken geworden is, valt niet moeilijk te gissen. Toen het nieuwe, in 1655 betrokken stadhuis, van Jacob van Campen nog in aanbouw was en de oude notarisprotocollen nog in het daarvóór staande oude Stede-huys geborgen waren, raakte dit op Zondag 7 Juli 1652 's nachts in brand. Wagenaar zegt uitdrukkelijk: ‘Men houdt voor zeker, dat er ter deezer gelegenheid veele oude Registers en stukken verbrand zyn.’ Toch werd alles gedaan om de stukken te redden, want ‘Eenige yveraars voor Stadsdienst streefden midden door de vlammen naar de secretarye en keerden met armen vol boeken en papieren terug.’ Ongetwijfeld hebben ook de notarieele protocollen bij die gelegenheid veel geleden. Maar nog ernstiger gevolgen had een brand in 1762 uitgebroken in het stadhuis van Jacob van Campen. In den nacht van 12-13 October ontstond toen brand in een vertrek vlak boven de Kleine Minutenkamer, waardoor daar eenige notaris-registers in vlammen opgingen. Zoowel bij de eerste als bij deze laatste ramp blijken de documenten ook veel door waterschade geleden te hebben. In vele pakken vindt men althans de bladendoor het water zóó vast op elkander geplakt, dat zij | |
[pagina X]
| |
niet zonder beschadiging gescheiden kunnen worden. Van andere registers en pakken zijn de randen door het vuur zóór sterk aangetast en vernield, dat zelfs groote stukken van den tekst verloren zijn. De protocollen bleven verder in de Minutenkamer veilig bewaard tot 1808, maar toen begon voor het notarieele archief een echt 19de-eeuwsche periode van beweeglijkheid, niet juist altijd ten voordeele van de chronblogische orde van het geheel. Met veel oude paperassen, werden alle registers onder koning Lodewijk uit het Raadhuis-paleis gehaald en zoo kwamen de notarieele akten terecht in de pas aan den eeredienst onttrokken zoogenaamde Nieuwe Walenkerk aan de Prinsengracht op den hoek van het Molenpad. Toen daar echter in 1835 de stadsarmenschool geopend zou worden, ging het notaris-archief naar de voor dien tijd inderdaad uitmuntende bergplaats boven in het nieuw gebouwde Gerechtshof op de Prinsengracht, en in de jaren 1870 en 1871 deed hier notaris J.C.G. Pollones het eerste pionierswerk voor de latere ontginners van dit archief, door het geheel op de notarissen te inventariseeren. Eerst in 1892 kreeg het notarieele archief een eigen, wel zeer bescheiden, maar geheel brandvrij huis in een gebouwtje van ijzer en steen, dat weinige bezoekers van het Leidsche Plein daar verborgen wisten tusschen de Korte Leidsche Kade en de preventieve gevangenis. En thans nu het Amsterdamsche notaris-archief voor goed op zijn juiste waarde geschat gaat worden, verkreeg het ook een waardige opberging, daar waar het krachtens zijn oorsprong hoort: in het ruime gemeente-archief, dat in het oude Raadhuis van Nieuwer-Amstel aan den Amsteldijk is ingericht. Weinig zullen de oud-Hollandsche notarissen vermoed hebben, dat het meest beteekenende gebruik van hunne minuten zoo eerst eeuwen later komen zou. Het was in het gebouw op de Prinsengracht, dat De Roever, De Vries en Abr. Bredius op eigen initiatief de notarieele archieven van Amsterdam begonnen te onderzoeken, en het zijn hunne merkwaardige ontdekkingen, die de eerste jaargangen van het tijdschrift Oud-Holland zoo belangrijk maakten voor alle kunst- en oudheidkenners. Voor de kennis van het leven van Vondel en de zijnen is het naspeuren der notarieele akten en protocollen ook onschatbaar, al is het meestal een hopeloos werk. Dagen lang zoekt men vergeefs; honderden akten verplaatsen u bij het doorbladeren in het dagelijksche, het intieme, ja, het allerintiemste leven onzer 17e eeuwsche vaderen, bij al hun wel en wee, hun rijkdom en armoe; van 't hoogste belang, indien het meestal geen absoluut onbekende personen betrof. Maar plotseling brengt een bekende naam, een handteekening U in vervoering, en geeft het lezen van 't eeuwenoude schrift U een nieuwen blik in Vondels familieleven, zijn zaken, 't ontstaan van zijn verzen, op zijn verwanten en vrienden. De naïeve stijl dier akten, het letterlijk wedergeven van de gesprekken, die zij bevatten, maken deze stukken vaak tot tafereeltjes uit het echte, volle leven, zooals geen romanschrijver of fijnschilder ze kan afbeelden. De hier op verschillende plaatsen ingevoegde facsimilé's der handteekeningen geven, naar mij voorkomt, op geheel eigenaardige wijze het karakter weer van de schrijvers. Bijvoorbeeld de zwierige krul van den verkwistenden joost Jr., de naïef-keurig | |
[pagina XI]
| |
getrokken letters van de jeugdige Maria, de ineengestrengelde familienamen, de kloeke hand van Sara Cranen en de vastberaden naamteekening van Clementia, vooral het fraaie schoonschrift van Tesselschade, evenals de brieven van Willem, enz. - zij zijn alle geheel in overeenstemming met de personen, zooals wij hun aard leeren kennen. Mogen de geestige woorden van Arsène Houssaye, die hier zoo juist op slaan, velen aansporen om zich op dit archiefonderzoek te gaan toeleggen. Zij zullen hun moeite zeer ruim beloond vinden: ‘Pour l'histoire intime de l'art et de la littérature, on n'a pas assez consulté les archives notariales. Les romanciers eux-mêmes ne se doutent pas des trésors ensevelis dans les feuilles de papier timbré. Que de traits de lumière! que d'échappées! que d'horizons vers le passé! La vie privée est là. Les murailles qui la protégeaient tombent devant vous. Le secret des affaires, qui est souvent le secret du coeur, a brisé son cachet. Le notaire à qui l'on confessait sa maison, comme un prêtre son coeur, n'a rien dévoilé pendant qu'il vivait. Mais tous ces parchemins vieillis appartiennent à l'histoire après deux ou trois générations’.Ga naar voetnoot1) Met groote voldoening, en erkentelijk, wil ik hier vermelden, dat Dr. Abr. Bredius, bij zijn veeljarig onderzoek der notarisprotocollen, mij tal van akten over Vondel en de zijnen heeft aangewezen. De heer C.R. de Klerk, die voor dit boek de vervelende taak van proeflezer heeft willen vervullen, ontvange hiervoor mijn hartelijken dank. Het werk dat mannen als Lipsius en Nihusius volgens goed, oud gebruik op de drukkerijen van Plantijn en Blaeu hebben verricht, heeft hij met groote scherpzinnigheid en nauwkeurigheid uitgevoerd. Dat er, helaas, nog drukfouten in voorkomen, mag hem zeker niet geweten worden, maar aan het ontbreken van beroepscorrectors op de drukkerijen. De uitvoerige registers en de Genealogieën dank ik aan de zorgvuldige hand van Haar, aan wie dit boek is opgedragen ter herinnering aan zoovele aangename en gelukkige uren van gezamenlijke studie, en bespreking van de onderwerpen, die ons beider belangstelling aantrekken.
DE SCHRIJVER. Heemstede, Kerstmis 1917. |
|