| |
Deventer
Stad gelegen op de rechter IJsseloever ten noorden van de monding van de Hunneper Aa op drie aaneengesloten rivierduinen. Omstreeks 720 ontstond hier een eerste nederzetting waar de Angelsaksische missieprediker Lebuïnus omstreeks 770 een missiebasis vestigde. Na verwoesting door de Saksen stichtte Liudger in 775 een tweede kerk op de plaats van de huidige St.-Lebuïnuskerk. Hieromheen ontwikkelde zich een Karolingische handelsnederzetting welke de Noormannen in 881 hebben verwoest. Bij de hierop volgende herbouw ontstond een eerste verdedigingsgordel, die de
Deventer, Binnenstad met rivier en IJsselbrug
loop van de huidige Graven, Stromarkt, Proosdijpassage en Vleeshouwerstraat richting IJssel volgde. Ten noorden van de kerk verrees het bisschoppelijk hof, waar vanwege de bedreiging door de Noormannen de Utrechtse bisschop Adelbold zich omstreeks 895 vestigde. Omstreeks 920 keerde de bisschop terug naar Utrecht; hij liet een versterkt nederzettingsdeel, de ‘Urbs’, en een handelsnederzetting langs de IJssel, de ‘Portus’ achter. Dit groeide uit tot een centrum waar bisschop Bernold in 1046 een forse romaanse kerk liet bouwen. Het vernieuwde bisschoppelijke hof of de palts werd omstreeks 1100 onder bisschop Godebald uitgebreid en geheel omgeven door een tufsteenmuur, met aan de voorzijde een droge gracht, de huidige Graven. Aan de noordoostzijde ging dit over in de ommuring van de Proosdij. Hieruit ontstond in de loop van de 12de eeuw een tweede verdedigingsgordel in de vorm van een tufsteenmuur met muurtorens, lopend van de Graven, Stromarkt, Engestraat tot aan de Broederenstraat en vandaar in een rechte lijn tot de Brink ter hoogte van de Penninckshoek, om langs de noordzijde van de Brink via het begin
| |
| |
Deventer tijdens de belegering door Rennenberg (1578)
van de Polstraat bij de IJssel uit te komen. Deze romaanse ommuring besloeg precies het gebied van de middelste rivierduin. Het Noordenbergkwartier ontstond op de hoogte ten noorden hiervan, terwijl de hoogte ten oosten van de Brink het latere Bergkwartier werd. In de monding van de Hunneper Aa, die sinds de 15de eeuw de Schipbeek heet, kwam de haven. Omstreeks 1190 kreeg deze nederzetting stadsrechten. Op de berg verrees omstreeks 1200 een parochiekerk, de Bergkerk. De tussen 1235 en 1251 gestichte Mariakerk bediende als parochiekerk de rest van de stad. In 1235 had Deventer te lijden van een grote stadsbrand. Herbouw werd gestimuleerd doordat de stad in 1241 de Katentol in erfpacht wist te verwerven en in 1251 alleenrecht verkreeg voor de vaart op Jutland, de zogeheten Ommelandsvaart. In 1285 staat de stad voor het eerst als Hanzestad vermeld. Door de levendige handel op Bergen, Noorwegen, waar ze stokvis haalden, kregen de Deventernaren de bijnaam ‘Stokvissen’.
Omstreeks het midden van de 13de eeuw begon de bouw van een bakstenen stadsmuur die zowel de bestaande stad, de Noordenberg als de Berg omvatte. Binnen deze ommuring kwamen aan de noordzijde in 1315 de Smedenstraat en, centraal in het noordoostelijke deel, in 1331 de Nieuwstraat tot stand. Op de hoek van Nieuwstraat en Leusensteeg en van Bruynssteeg en Papenstraat ontstonden karakteristieke taartpuntvormige percelen. Het onbebouwde gebied tussen Nieuwstraat en Smedenstraat bood pas vanaf het einde van de 14de eeuw plaats aan geestelijke instellingen. Door de aanleg van de Veluwse bandijk in 1307-'28 kreeg Deventer meer last van hoog water. Dat bij hoogwater de IJsselkade of Welle onder water kwam te staan - en dat nog steeds doet - is onverbrekelijk verbonden met een handelsstad aan de rivier. Mede na de in 1328 verkregen tolvrijheid voor heel Twente ontwikkelde de Brink zich tot de centrale marktplaats voor de uiteindelijk vijf belangrijke jaarmarkten van de stad en kreeg daartoe in 1392 een plaveisel van keien. In 1334 legde een brand tweederde deel van de stad in de as. Aan het eind van de Engestraat, die door de ommuring was afgesneden van de Deventer Enk, verrees in 1335 de Broederenkerk. Uiteindelijk verkreeg de gehele stad in het midden van de 14de eeuw een dubbele ommuring. Daarvoor lagen een gracht en een aarden wal. In de ommuring lagen zes belangrijke stadspoorten: de Noordenberg (in het noordwesten), Brinkpoort (noordoosten), Bergpoort (oosten), Zandpoort (zuiden) en langs de IJssel de Vispoort en de Duimpoort.
In de 14de eeuw groeide Deventer uit tot een belangrijk geestelijk centrum met een kapittelschool en diverse stichtingen van de Broeders en Zusters van het Gemene Leven. Deze stichtingen kwamen voort uit het gedachtegoed van Geert Grote (1340-'84). In de 15de en het begin van de 16de eeuw beleefde Deventer zijn grootste bloei. In het begin van de 16de eeuw was Deventer na Antwerpen en Amsterdam de derde handelsstad van de Nederlanden, met een levendige handel in hout, linnen, bier, koren en boter. Al in 1417 werd de Deventer koek genoemd en sinds de komst van Richard Paffrath in 1476 vormde het een vroeg centrum van boekdrukkunst. In 1482 kreeg Deventer aan de noordwestkant van de stad een eerste vaste brug. Dichtbij bouwde men in 1487 de massieve Noordenbergtoren. Gelderse troepen staken de brug in 1521 in brand. Herstel volgde in 1539, waarna in 1558 ter bescherming aan de stadszijde een bastion werd aangelegd. Aan de Brinkpoortzijde kwam in 1542 het bastion De Keizer tot stand. De brug werd 1570 door ijsgang vernield, waarna men in 1599 uiteindelijk koos voor een schipbrug. Inmiddels was het Oversticht in 1528 opgegaan in het Bourgondische rijk en werd Deventer in 1559 centrum van een nieuw bisdom. Reformatorische tegenwerking zorgde ervoor dat slechts de tweede bisschop, Aegidius de Monte, van 1570 tot 1577 zijn post kon bezetten. Al meteen in 1568 werd in Deventer een Spaans garnizoen gelegerd. In 1578 sloeg graaf Rennenberg het beleg voor de stad, die hij na drie maanden en zware verwoestingen innam. In 1586 werd opnieuw een - nu Staats - garnizoen gelegerd, maar de Ierse commandant William Stanley koos in 1587 de Spaanse zijde. Herovering in 1591 door prins Maurits bracht Deventer definitief in het Staatse kamp. Herstel van de oorlogsschade duurde nog tot 1614. Al in 1597 begon de aanleg van nieuwe verdedigingswerken, volgens het Oudnederlandse stelsel en naar plannen van Adriaen Anthonisz. van Alkmaar. De fortificatiegordel die in 1621 gereed kwam, werd
aan de buitenzijde van de middeleeuwse gelegd en bestond uit zeven bolwerken: Molenbolwerk, Justitiebolwerk, Hellenbolwerk, Pikeursbolwerk, Varkensbolwerk, Nassaubolwerk
| |
| |
Deventer, Panorama (2de helft 18de eeuw)
en Prinsenbolwerk, waartussen vijf ravelijnen lagen. Het aantal poorten werd tot drie teruggebracht, de Noordenberg-, Brink- en Bergpoort. Daarnaast gaf de bestaande Zandpoort toegang tot de haven. Het tussen de oude en nieuwe vesting gelegen gebied met de middeleeuwse binnengracht bleef vooralsnog onbebouwd. Ook binnen de stad vonden ingrijpende ruimtelijke ontwikkelingen plaats, te beginnen met de afbraak van het Bisschopshof. Aan de zuidzijde was al in 1578 de Nieuwe Markt ontstaan. In 1623 werden aansluitend de Hofstraat en de Graven aangelegd en in 1644 kwam voor het raadhuis een plein. In 1668 werd een deel van de Proosdijtuin afgenomen voor de aanleg van de Stromarkt. Reductie van de geestelijke goederen leidde tot de gedeeltelijke afbraak van de Mariakerk en sloop dan wel herbestemming van de vele kloosters en het kapittelgebied. De stichting van het Atheneum in 1630 stimuleerde een geestelijke opleving. De oorlogshandelingen hadden de Deventer handelspositie snel doen afbrokkelen. Gedurende het Twaalfjarig Bestand (1609-'21) won men daarvan wat terug, maar na 1648 werd Deventer toch vooral een regionaal handelscentrum. In 1672 gaf een verdeeld stadsbestuur zich over aan troepen van de bisschop van Münster, die men in 1674 slechts ten koste van het stadszilver kon afkopen. Naar plannen van Menno van Coehoorn moderniseerde men in 1702 de verdedigingswerken en legde men in 1756 buiten de Bergpoort een hoornwerk aan. In de 18de eeuw werd Deventer een rustige, deftige stad met rijkere stadshuizen van de Twentse en Sallandse adel, waaronder dat van de latere raadspensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck. Nadat in 1795 terugtrekkende Hannoveraanse troepen de kerken als stallen hadden gebruikt en alles wat brandbaar was hadden opgestookt, werden ze verdreven door Franse huzaren. Deventer werd een Franse vestingstad, die in 1813 in staat van verdediging
werd gebracht. Na zes maanden belegering door kozakken kon Deventer pas in april 1814 toetreden tot het Koninkrijk der Nederlanden.
Pas in de jaren dertig van de 19de eeuw begon zich enige economische opleving af te tekenen. In 1830 werd de weg naar Duitsland verhard en in 1838 de eerste stoommachine geplaatst. Metaal-, textielen voedingsnijverheid alsmede drukkerijen gingen het beeld van de Deventer industrie bepalen, met IJzergieterij Nering Bögel (1755) en de Deventer tapijtfabriek (1797) voorop. Graanhandel en de molens op de bolwerken leidden tot de oprichting van stoommeelfabrieken als die van H. Hulscher en de tot chemische industrie uitgegroeide Noury & Van der Lande (1837), nu Akzo-Nobel. In 1847 liet P. Stoffel buiten de Noorder Voorstad een houtzaagmolen bouwen, die in 1869 op stoomkracht overging. In de nabijheid verrees in 1861 de textielfabriek Ankersmit. In 1858 werd de tak Deventer-Raalte van het Overijssels Kanaal gegraven, die via de Buitengracht in de haven uitmondde. Behalve een nieuw gebouw voor het Atheneum verrezen ook nieuwe gestichtsgebouwen en een nieuwe kazerne op de Houtmarkt. De vestingwerken begonnen zozeer te knellen dat men waar mogelijk delen van de middeleeuwse ommuring sloopte, waaronder de Duimpoort (1832) en de Vispoort (1838). Tussen de ommuring en de omwalling verrezen arbeiderswoningen en de binnengracht werd gaandeweg gedempt. De huidige Pikeursbaan, Sijzenbaan en Binnensingel volgen nog het tracé van deze binnengracht. Een deel van de IJsselkade werd in 1860-'68 bebouwd met statige huizen en ook het bastion de Keizer werd in 1870-'72 bebouwd met grote herenhuizen. Ten noorden hiervan verrees het station van de in 1866 gereed gekomen spoorlijn van Zutphen en Zwolle. Pas in 1888 kwam de lijn Apeldoorn-Almelo tot stand, van 1910 tot 1934 aangevuld met een tramlijn naar Ommen.
In 1874 werd Deventer als vesting opgeheven en in 1876 kon naar plannen van F.W. van Gendt en W.C. Metzelaar met het slechten van de vestingwerken begonnen worden. Slechts de lunet Graaf van Buren, het Pikeursbolwerk en het Varkensbolwerk bleven voor militaire doeleinden gereserveerd. In 1883-'84 verrees op het Molenbolwerk het in 1986 gesloopte Geertruidenziekenhuis. In de stad zelf volgde in 1867 de aanleg van de IJsselstraat ter vervanging van de smalle Kranensteeg, in 1872 de verbinding naar de Sijzenbaan en in 1887 het Muggeplein. Het overgrote deel van de voormalige vestinggronden werd voor woningbouw verkocht. Alleen de terreinen van de beide oostelijke bolwerken, de huidige
| |
| |
Deventer, Binnenstad
1 | (Herv.) Grote of St.-Lebuïnuskerk (zie p. 99) |
2 | Bergkerk (p. 103) |
3 | Mariakerk (p. 104) |
4 | R.K. Broederenkerk (p. 104) |
5 | Doopsgez. kerk (p. 105) |
6 | Synagoge (p. 105) |
7 | Geref. kerk (Vrijgemaakt) (p. 106) |
8 | Geref. kerk (p. 106) |
9 | Heer Florenshuis (p. 106) |
10 | Lamme van Dieseklooster (p. 106) |
11 | Buiskens- of St.-Agnesklooster (p. 106) |
12 | Groote- of Heilig Geestgasthuis (p. 107) |
13 | St.-Elisabethsgasthuis (p. 107) |
14 | Rijksinfirmerie (p. 107) |
15 | Stappenconvent (p. 108) |
16 | Burgerweeshuis (p. 108) |
17 | R.K. St.-Josefziekenhuis (p. 108) |
18 | Stadhuis (p. 109) |
19 | Landshuis (p. 110) |
20 | Waag (p. 110) |
21 | Vrouwengevangenis (p. 111) |
22 | Boreelkazerne (p. 111) |
23 | (nieuwe) Waag (p. 111) |
24 | Botermarkt (p. 112) |
25 | Voorm. postkantoor (p. 112) |
26 | Postkantoor (p. 112) |
27 | Gemeente Spaarbank (p. 112) |
28 | Latijnse school (p. 112) |
29 | Athenaeum (p. 112) |
30 | MULO-school A (p. 112) |
31 | MULO-school B (p. 113) |
32 | Leerschool C (p. 113) |
33 | Bergschool D (p. 113) |
34 | School E (p. 113) |
35 | School H (p. 113) |
36 | School voor Bijzonder Lager Onderwijs (p. 113) |
37 | Rijkskweekschool voor Onderwijzers (p. 113) |
38 | Proosdij (p. 113) |
39 | Kantoorgebouw Kleine Poot 18 (p. 121) |
40 | Sallandse Bank (p. 121) |
41 | Hoofdkantoor Noury & Van der Lande (p. 121) |
42 | Modellenbergplaats Nering Bögel (p. 121) |
43 | Modelmakerij Nering Bögel (p. 121) |
44 | Fabriek van lijnolie Gebr. ten Hove (p. 121) |
45 | Stoomgrutterij en lijnkoekenfabriek G. Wijers (p. 121) |
46 | Inkt- en zegellakfabriek P. van Son & Co. (p. 122) |
47 | Fabriek Senzora (p. 122) |
48 | Drukkerij De Lange Van Leer (p. 122) |
49 | Machinefabriek F. ten Zijthoff & Zn. (p. 122) |
50 | Poetslappenfabriek (p. 122) |
51 | Station (p. 122) |
52 | Bioscoop Luxor (p. 123) |
53 | EDB (Eerste Deventer Bioscoop) (p. 123) |
54 | Rijsterborgherpark of Oude Plantsoen (p. 124) |
| |
| |
Raambuurt, met Nering Bögel en de in 1856 gestichte gasfabriek werden bestemd voor industrie en arbeiderswoningen. De buitengracht bij het spoor werd in 1884-'85 veranderd in een handelskade, waar zich de inmiddels verdwenen metaalhandel Werle (1890) en de molenmakerij J.W. Beltman vestigden. In 1876 kwam het gebied tussen spoor en Brinkgreven bij Deventer en verrees aan de Roozengaarderweg in 1896 de inmiddels gesloopte Eerste Nederlandsche Rijwiel- en Machinefabriek van Burgers. Het nabijgelegen Pauwenland werd in 1889 opgehoogd tot Beestenmarkt, die als zodanig tot 1963 gediend heeft. In het begin van de 20ste eeuw was Deventer na Enschede en Hengelo de belangrijkste industriestad van Overijssel. Vooruitlopend op de demping van de oude haven in 1934, legde men in 1925-'27 op de Bergweide een nieuwe haven aan, met een basiskanaal en drie armen, alsmede een betere verbinding met het Overijssels Kanaal. In 1951 werd aan het begin van de nieuwe haven de Prins Bernhardsluis gebouwd. In het gebied vestigden zich de Bussink koekfabriek, de NV Nederlandse Diepdruk, uitgeverij A.E. Kluwer (1891), blikemballagefabriek Thomassen & Drijver (1919) en de Nefit (Nederlandse Fittingindustrie). Tussen stad en industrieterrein ontstond in 1919-'23 het Knutteldorp en het tramstation voor de lijnen naar Emmerik en Borculo. De in het noordwesten omstreeks 1920 aangelegde Ceintuurbaan omvatte het gebied dat voor de oorlog gaandeweg vol werd gebouwd. De Deventer economie kreeg een gevoelige klap toen in 1932 de grootste fabriek, de ijzergieterij Nering Bögel, moest sluiten. Ten behoeve van de militaire transporten werd in 1941 aan de stadszijde van de schipbrug een stuk van de stadsmuur gesloopt. Bombardementen in 1944-'45 op de spoorbrug en de in 1943 gereedgekomen nieuwe verkeersbrug leidden in de hele binnenstad tot flinke oorlogsschade. Het wederopbouwplan uit 1946 voorzag in een aantal verkeersdoorbraken, waarvan uiteindelijk alleen de Verzetslaan
werd verwezenlijkt. Een doorbraak van het Bergkerkplein naar de Brink werd niet uitgevoerd. De nog schaarse gemeentegronden raakten snel met woonwijken bebouwd, zoals Tuindorp, Zandweerd en Rivierenwijk (1949). Het ambitieuze plan Deventer Dubbelstad uit 1959, waarin bebouwing aan de overzijde van de IJssel voorzien was, ging niet door. Door een grenswijziging in 1960 met Diepenveen kon Deventer uitbreiden tot de Zandwetering, wat resulteerde in de bouw van de Keizerslanden (1960), Borgele (1966) en de Platvoet. Ook dit bleek onvoldoende en na een poging in 1972 om de hele gemeente Diepenveen te annexeren, kwam in 1974 het zuidoostelijke deel met het dorp Colmschate bij Deventer. Naast oorlogsschade en sloop van de HBS (1964) en het Oude Vrouwenhuis (1968) verrezen in de verpauperde binnenstad enkele grote gebouwen als de Hema (1967), de spaarbank op de Stromarkt (1968) en een parkeergarage (1979). Het plan van Aldo van Eyck in 1968 voor een nieuw stadhuis, waarvoor een heel bouwblok tot aan de IJssel zou moeten wijken, vond geen doorgang. Met het herstelplan voor het Bergkwartier in 1967 keerde het tij en begon de restauratie daarvan, gevolgd door herstel van het Noordenbergkwartier, waarna in de binnenstad gaandeweg alle opengevallen gaten werden gevuld met vernieuwbouw. Uiteindelijk zijn de middeleeuwse structuur en veel van de historische bouwsubstantie opmerkelijk goed bewaard gebleven: een belangrijke middeleeuwse Hanzestad, maar ook een 19de-eeuwse industriestad waardig.
De (Herv.) Grote of St.-Lebuïnuskerk (Grote Kerkhof 42) [1] is een ruime laatgotische hallenkerk met kooromgang en een romaanse crypte; de forse toren heeft twee geledingen en een achtkantige lantaarn. Noch van het kerkje dat omstreeks 770 door Lebuïnus werd gesticht, noch van de beide kerkjes van kort na 775 en na 881 zijn sporen teruggevonden. De kern van het huidige gebouw is een zeer grote vroegromaanse kapittelkerk die kort na 1046 door de Utrechtse bisschop Bernold werd gesticht. Deze niet-overwelfde basiliek - geheel gebouwd in tufsteen - kwam in één bouwfase tot stand. Ze bestond uit een oostelijk dwarsschip en koor met een gedeeltelijk verzonken crypte, waarboven een hoogkoor was, aan beide zijden geflankeerd door een zijkoor. Aan de westzijde bevond zich eveneens een dwarsschip met daartegen aangebouwd een westwerk bestaande uit twee romaanse westtorens, aan beide zijden geflankeerd door lagere traptorens. Tussen beide torens zal zich een lage ingangshal hebben bevonden, waarboven een ruimte was met uitzicht op het schip. Tijdens opgravingen in 1961-'62 zijn hiervan de funderingen blootgelegd. Over de juiste reconstructie van dit westwerk verschillen de meningen en dat geldt ook voor de interpretatie van de functie, waarbij vergelijkingen zijn gemaakt met zowel de Dom van Verdun als de St.-Gertrudiskerk te Nijvel. Het basilicale schip zou naar de huidige inzichten oorspronkelijk een indeling hebben gekend met zes scheibogen ondersteund door vijf rode zandstenen zuilen, zoals die nu nog te vinden zijn in de eveneens door Bernold gestichte kleinere, maar verder zeer vergelijkbare, St.-Pieterskerk te Utrecht. Meer is bekend over de lichtbeuk, waarvan resten boven de huidige gewelven bewaard zijn gebleven en op grond waarvan aan beide zijden acht rondboogvensters gereconstrueerd kunnen worden. Ook de noordwand van het westelijke dwarsschip, waarin zich een toegang naar het bisschopshof bevond, de bijbehorende
oostelijke kruispijlers, evenals de noordwand van het oostelijke dwarsschip en de vier kruispijlers zijn bewaard gebleven. Het veruit belangrijkste 11de-eeuwse restant is evenwel de crypte. De ribloze kruisgewelven van de crypte worden gedragen door twee rijen van elk drie zuilen. De zuilen hebben teerlingkapitelen en spiraalvormig gegroefde of geschubde schachten uit Nivelsteiner zandsteen. De absis van de crypte, waarin een 11de-eeuws venster zit, is inwendig halfrond en uitwendig driezijdig gesloten. Toegang tot de crypte had men vanuit de lage zijkoren, waarvan de vloerhoogte ongeveer overeenkomt met het bordes van de huidige toegangstrap. In de crypte bevindt zich nog een put die in verbinding staat met de IJssel, enkele nissen en een later altaar. De muurschilderingen in de crypte, met een voorstelling van de vier aartsengelen die de Arma Christi dragen, stammen uit de 15de eeuw en mogelijk van kort na 1468.
In het begin van de 13de eeuw heeft de kerk een eerste grote verbouwing ondergaan in opdracht van bisschop Dirk van
| |
| |
Deventer, Grote of St.-Lebuïnuskerk en Mariakerk, plattegrond
der Are (1197-1212) of Otto van der Lippe die - evenals zijn broer, de proost van het Deventer kapittel, Dirk van der Lippe - het leven liet bij de slag bij Ane in 1227. Mogelijk zijn toen pas de beide zijkapellen door middel van gewelven in tweeën gedeeld. De moeten van de gewelfaanzetten zijn nog zichtbaar aan de buitenzijde van het 11de-eeuwse opgaande werk van het hoogkoor. In ieder geval werd het hoofdkoor doorgetrokken tot aan de viering, waar aan de westzijde een oksaal verrees. De zijwanden van dit verruimde koor, benodigd voor het toegenomen aantal kapittelheren, werden bekroond door middel van op marmer gelijkende platen in zandstenen omlijsting. Deze platen van kalksinter zijn afkomstig uit de Romeinse waterleiding van de Eiffel naar Keulen waarin ze als een soort ‘ketelsteen’ zijn gevormd. Acht van de oorspronkelijk meer dan twintig platen zijn recentelijk opnieuw opgesteld in de openingen van het hoofdkoor. Ook de mozaïekvloer op het hoogkoor moet uit deze bouwfase stammen. De donkere plek daarin zou naar verluidt zijn veroorzaakt door een bij de stadsbrand van 1235 naar beneden gekomen brandende balk. Tevens werden het koor, het oostelijk dwarsschip, de westelijke viering en de zijbeuken overwelfd met zesdelige ribgewelven. Daartoe heeft men waarschijnlijk de zandstenen zuilen ommetseld. Aan het eind van de 13de eeuw volgde de overwelving van het schip met zesdelige gewelven. Het is onbekend hoeveel schade de kerk bij de stadsbrand van 1334 heeft opgelopen; mogelijk ontstond al in de 14de eeuw aan de zuidzijde een voorganger van de latere Pieterskapel.
In 1454-'59 begon de verbouwing tot hallenkerk. Daartoe verrees eerst de huidige zuiderzijbeuk, zodanig dat de gevel in één lijn kwam te staan met de beide zuidgevels van de twee romaanse transepten.
Deventer, Grote of St.-Lebuïnuskerk, crypte (1992)
Tevens werden de ommetselde zuilen vervangen door pijlers. Het materiaal van de oude zijbeuk werd gebruikt voor uitwendige bekleding in tufsteen, afgewisseld met Bentheimer zandsteen voor de constructieve onderdelen als waterlijsten en traceringen. Aan de zuidzijde van de kooromgang ontstond in 1481-'84 de Pieterskapel, een lage kapel met toegang tot de crypte, waarboven de sacristie was (later diaconie); aan de buitenzijde zijn de dichtgemaakte vensters van deze in 1856 gesloopte kapel nog zichtbaar. Aan de andere zijde werd in 1482 de Olafskapel met de bovengelegen kapittelzaal gesloopt ten behoeve van de bouw van een nieuwe kooromgang, die omstreeks 1502 gereed kwam. In 1494-'99 verrees aan de zuidkant van het oostelijke transept de laatgotische magistraatskapel. De verhoging en verbreding van de noorderzijbeuk in 1500-'03 completeerde de verbouwing tot laat-gotische hallenkerk, inwendig voorzien van kruis-, ster- en netgewelven.
In 1559 werd de St.-Lebuïnuskerk tot dom verheven, maar invloed op het gebouw zelf heeft dit niet gehad. Alleen kwam voor het hoogkoor een in 1841 herontdekte bisschopsgrafkelder tot stand, met de stoffelijke resten van Aegidius de Monte (†1577) en de Spaansgezinde bisschop van Haarlem Godefridus van Mierlo (†1587). Na een beeldenstorm in 1579 en 1580 werd de kerk ingericht voor de hervormde eredienst.
| |
| |
In 1795 werd door terugtrekkende troepen alle meubilair opgestookt, waarna men omstreeks 1810 nieuwe banken maakte. In de periode 1838-'49 werd de kerk naar plannen van B. Looman heringericht, waarbij op het koor een aparte koorkerk ontstond, afgesloten met kalksinterplaten. Ook werd de vloer opnieuw gelegd. Nadat men in 1852 en 1885 aan de buitenzijde enige reparaties had uitgevoerd, volgde een algehele uitwendige restauratie. Naar plannen van W. te Riele werd de kerk van 1905 tot 1926 onderhanden genomen, waarbij aan de zuidzijde nieuwe pinakels en balustraden werden aangebracht, maar ook vanwege de slechte afwatering de gehele middeleeuwse kap plaats maakte voor een nieuwe. In 1942-'65 zijn de ramen gerestaureerd, waarbij men alle traceringen vernieuwde en uiteindelijk heeft men deze restauraties in 1986-'92 nog eens behoedzaam overgedaan. Van 1926 tot 1952 was het inwendige van de kerk aan de beurt, waarbij de kerk gaandeweg van een witte kerk met donker vast meubilair veranderde in een geheel ontpleisterde, lichte kerk met losse stoelen. De restauratie werd uitgevoerd onder leiding van kerkvoogd H.H. Beltman, waarbij de kerk geheel werd ontpleisterd, behalve waar muurschilderingen aanwezig bleken. Deze werden gerestaureerd door de firma Bokhorst. Het uiteindelijke resultaat is karakteristiek voor de toenmalige restauratie-opvatting.
De inwendige restauratie bracht wel een aantal belangwekkende muur- en gewelfschilderingen aan het licht, waarvan de belangrijkste het vermelden waard zijn. Tegen de zuidelijke pijler van het westtransept zit een calvarievoorstelling uit omstreeks 1400; aan de noordelijke pijler de restanten van de schildering van H.H. Cosmas en Damianus uit het begin van de 15de eeuw. In opdracht van bisschop Rudolf van Diepholt, wiens wapen aan de zuidelijke pijler van het koor hangt, werd het koor opnieuw ingericht en beschilderd. Mogelijk geschiedde dit door broeder Rembertus Renesche, van wie een rekening uit 1447 bewaard is gebleven. Op de wanden en de pijlers bevinden zich verschillende resten van heiligen, musicerende engelen en de afbeelding van Mozes, St. Victor en St. Dorothea. Op de wanden in de kooromgang,
Deventer, Grote of St.-Lebuïnuskerk
staan St. Michaël en St. Quiruinus van Neuss afgebeeld, beide uit omstreeks 1530. De decoratieve schilderingen op de gewelven stammen uit omstreeks 1500 en stellen onder meer Phyllis en Aristoteles, de Ecce Homo-scène en het Lam Gods voor. Aan de noordzijde van de kooromgang ter plaatse van het altaar van de Bergenvaarders, zitten op het gewelf de afbeeldingen van St. Olaf, koning van Noorwegen, St. Geertruida van Nijvel en het wapen van de Bergenvaarders, alle uit omstreeks 1486. In het torenportaal aan de westzijde staat een kruisdragende Christus met Veronica uit omstreeks 1535 afgebeeld. De fraaie renaissancistische afbeeldingen van het Laatste Oordeel uit 1549 en de Hof van Gethsemane uit ongeveer dezelfde tijd aan de noordzijde van de westerzijbeuk waren al in 1875 herontdekt en door J.A.M. Meeuwissen gerestaureerd. Van na de reformatie dateren de maniëristische Tien Geboden-schildering uit 1611 aan het westelijke eind van de noorderzijbeuk en de bellenblazende knaap uit 1620 op het koorgewelf.
Van het gotische beeldhouwwerk is weinig bewaard gebleven; wat resteert zijn in de kooromgang de memoriestenen van de kanunniken Herman Badijser (†1457), Gerhardus Texalie (†1485), en Hericus de Diepenem (†1421) en de epitaaf van vicaris Johan Levini (†1450) met St. Sebastiaan; in de zuidelijke zijbeuk de beschadigde aanbidding voor Johan van
| |
| |
Deventer, Grote of St.-Lebuïnuskerk, interieur
Leyden, dijkgraaf van Salland (†1438) en in de noordelijke zijbeuk een beweningsepitaaf uit omstreeks 1430. De belangrijkste grafzerken zijn die van Balthasar Boedeker (†1617) (rechtopgezet), Catrina van Mouwick (†1597), Maria van Batenborg (†1618), een zerk met cameraar Marten Stegeman (†1617) en Simon van Groningen (†1758), de rijke maniëristische zerk van Herman Penninck (†1613) en zijn vrouw Lucia van Reede (†1617) en die van Hendrick van Haexbergen (†1635). De sacrofaag in de kooromgang is gevonden bij de opgraving van 1960-'62.
Van de inventaris is de preekstoel in Lodewijk XVI-vormen uit 1781 vermeldenswaardig. Deze is gesneden door P.J. Zickler naar ontwerp van G.G.J. van Suchtelen. Mogelijk komt de preekstoel oorspronkelijk uit de Broederenkerk. Het orgel met materiaal afkomstig uit het door Frans Caspar Schnitger in 1720 verbouwde orgel, werd in 1836-'39 geheel herbouwd door J.H. Holtgräve. J.F. Stracké voerde het neobarokke snijwerk van de orgelkast uit. W. van Leeuwen bouwde het koororgel in 1942-'50; het heeft een frontontwerp van J. van Nieukerken.
De eerste steen voor de nieuwe westtoren (Grote Kerkhof 41) werd in 1459 gelegd. Al in 1454 begon de afbraak van de zuidelijke toren van het romaanse westwerk. De noordelijk toren bleef tot minstens 1486 als klokkentoren in gebruik. Omstreeks 1470 was men met de bouw van de nieuwe toren halverwege de tweede geleding gevorderd. Tevens werd de eerste geleding versterkt, voorzien van extra steunberen en inwendig uitgerust met houten muurstijlen en korbeelstellen. Dit lijkt erop te wijzen dat men hoger wilde gaan bouwen dan aanvankelijk was voorzien. Omstreeks 1486 was de tweede geleding gereed, toen het uurwerk en de klokken naar de hoogste zolder werden verplaatst. Vervolgens kon de romaanse noordtoren worden gesloopt. Het plan voor een afsluitende achtzijdige gotische lantaarn met opengewerkte spits is nooit verwezenlijkt en in 1499 kreeg de toren een tentdak als bekroning. Tussen 1486 en 1500 kwam er aan de noordzijde van de toren een aanzet voor de bouw van een tweede westtoren. Toen men bijna de hoogte van de eerste geleding had bereikt, stagneerde de bouw door geldgebrek, maar tevens omdat de 14de-eeuwse zuidelijke zijbeuk van de Mariakerk in de weg stond. In het begin van de 16de eeuw zag men definitief af van het plan tot een dubbel torenfront. In 1609 besloot men tot de bouw van een nieuw uurwerk en klokkenspel, naar plannen van de Leidse uurwerkmaker Matthijs Gerritsen. Daartoe werd een open achtkantige lantaarn gebouwd met een koepeldak bekroond door een open ui-vormige spits. Het oorspronkelijke ontwerp uit 1612, naar plannen van Hendrick de Keyser, waarvan de maquette bewaard is gebleven (de vroegste van ons land), werd in 1613 uitgevoerd. Ten behoeve van het klokkenspel geschiedde dit in iets gewijzigde, maar vooral verhoogde vorm. Het opschrift op de lantaarn luidt: Fide Deo, Vigila, Consul en Fortis Age. Van de zestien in 1613 door Willem Wegewaert gegoten klokken, is er slechts één bewaard gebleven toen men in 1647
bij François en Pieter Hemony een nieuw carillon bestelde, dat in 1653 door hen werd aangevuld met een grote luidklok en in 1664 met zeven andere klokken. In 1862 werd een nieuw uurwerk aangebracht en in 1865 hees men een nieuwe gietijzeren speeltrommel in de toren, gegoten door Nering Bögel en ontworpen door B. Looman.
| |
| |
Uiteindelijk kwamen er in 1950-'52 nog 19 klokken bij, gegoten door Petit en Fritsen. In 1957-'63 volgde restauratie van de toren naar plannen van W.P.C. Knuttel en kreeg de eerste geleding een nieuw gewelf. Tot 1883 stond tegen de westzijde tegen de toren het doodgravershuis dat na 1830 bedelingshuis van de diaconie werd. Gaandeweg werden alle tegen de kerk aangebrachte bouwsels verwijderd, waaronder in 1884 tegen de kooromgang de laatste houten gevel en in 1917 een aantal pakhuisjes uit 1834. Alleen aan de noordzijde van de kooromgang zijn drie huisjes blijven staan (Kleine Poot 3-5), die mogelijk nog uit de 18de eeuw dateren. De naastgelegen kosterswoning (Kleine Poot 7) heeft een in- en uitgezwenkte topgevel uit de vroege 17de eeuw, waarachter de 18de-eeuwse consistoriekamer schuilt. In 1902 werd naar plannen van J.D. Gantvoort het voorm. kerkelijk bureau gebouwd (Hofstraat 9), nu onderdeel van de naastgelegen bank.
De voorm. Bergkerk (Bergkerkplein 14) [2], oorspronkelijk gewijd aan St. Nicolaas, is een laatgotische driebeukige basilicale kerk met kooromgang. Ze heeft twee romaanse westtorens van vier geledingen, die later zijn opgehoogd en voorzien van slanke ingesnoerde spitsen. De tussen 1198 en 1209 gebouwde
Deventer, Bergkerk, plattegrond
romaanse kruisbasiliek - gewijd in 1206 - werd bediend door broeders uit het norbertijnenklooster Varlar bij Coesfelt (D.). Van deze bouw resteren de beide in tufsteen opgetrokken westtorens, die zijn geleed door middel van lisenen en rondboogfriezen. Mogelijk heeft oorspronkelijk tussen beide torens boven de ingang een galerij gezeten die in de gotische periode is uitgebroken. Inwendig zijn de oostelijke hoeken van het romaanse dwarsschip bewaard gebleven. In de eerste helft van de 15de eeuw ontstond een nieuw gotisch koor met kooromgang. Kort daarop maakte ook het romaanse schip plaats voor een nieuw basilicaal schip met brede zijbeuken, met op het gewelf van de noordzijbeuk het jaartal 1463 en op dat van de zuidzijbeuk 1466. In deze tijd zijn de torens met een bakstenen geleding opgehoogd en voorzien van de huidige spitsen. In 1477 kwam een kapel gereed, mogelijk die aan de noordzijde van de kooromgang. Omstreeks 1500 werden tegen de einden van het oude romaanse transept tweebeukige dwarskapellen toegevoegd die niet hoger zijn opgetrokken dan de zijbeuken en daardoor geen dwarsbeuk vormen. In 1497 kwam het portaal voor de noorddeur gereed. In 1580 volgde een verlate beeldenstorm, waarna in 1582-'83 de kerk voor de protestantse eredienst werd ingericht. In 1830 kregen de torens aan de voorzijde toegangen en in 1843-'44 volgde
Deventer, Bergkerk (1973)
een verbouwing waarbij de vensters van gietijzeren traceringen werden voorzien. Tevens zijn toen de deelzuiltjes in de torens vernieuwd; het uurwerk dateert uit 1887. Bij de externe restauratie van de kerk onder leiding van W. te Riele in 1908-'15 werden de zandstenen traceringen hersteld. Een interne restauratie volgde in 1915-'24, waarbij men de wanden ontpleisterde. De torens werden in 1963-'64 gerestaureerd en onder leiding van W.A. Heineman volgde in 1971-'72 een nieuwe restauratie. Daarbij werd de in 1886 aan de zuidzijde van de kooromgang ter plaatse van de oude sacristie gebouwde consistorie annex kosterswoning gesloopt. Inwendig heeft de kerk een zeer rijzige middenruimte, overdekt met kruisribgewelven. Slanke ronde natuurstenen pijlers scheiden het middenschip van de brede zijbeuken. Het hele interieur was, met uitzondering van de gedeelten waar muurschilderingen waren gevonden, ontpleisterd maar is bij de laatste restauratie weer gesausd. In de oostwand van het oude romaanse dwarsschip bevinden zich rondboognissen die zijn voorzien van vroeg-13de-eeuwse schilderingen; aan de noordzijde een engel en een bisschopsfiguur en aan de zuidzijde een zeer beschadigde bisschopsfiguur. Naast decoratieve gewelfschilderingen bevinden zich in de noordelijke kooromgang de overblijfselen van een Christoforus en op de westwand van de noordzijbeuk een Boom van Jesse,
| |
| |
Deventer, Mariakerk
beide uit het eind van de 15de eeuw. De restanten van de beide wetstafelen in maniëristische omlijsting stammen uit 1582. De schilderingen zijn in 1977 gerestaureerd door J. Otter. De preekstoel stamt uit 1582-'83, het orgel werd in 1841-'43 gebouwd door J.H. Holtgräve. De van buiten zichtbare klok uit 1458 in de spits van de noordtoren is afkomstig van de St.-Lebuïnuskerk en die in de zuidtoren werd in 1694 door Gerhard Schimmel gegoten. Het kerkhof rondom de kerk werd in 1880 door de gemeente gekocht en in 1897 als park opengesteld. Ten noorden van de kerk ligt de voorm. 15de-eeuwse priorij ( Bergkerkplein 12), die in 1742 werd verkocht en omstreeks 1860 haar huidige uiterlijk heeft gekregen.
De voorm. Mariakerk (Nieuwe Markt 35) [3] is het overblijfsel van een tegen de noordwesthoek van de St.-Lebuïnuskerk gebouwde laat-gotische driebeukige hallenkerk. De tussen 1235 en 1251 als parochiekerk gestichte kerk werd door de stadsbrand van 1334 verwoest. Herbouw geschiedde waarschijnlijk in de vorm van een basilicale kerk met rechtgesloten koor, waarvan volgens archeologische opgravingen uit 1961 de zuidbeuk aansloot tegen de noordwestelijke traptoren van het romaanse westwerk van de St.-Lebuïnuskerk. Tussen 1400 en 1458 werd het middenschip vernieuwd en hoewel de pijlers van kolonnetten voorzien zijn, is het onwaarschijnlijk dat een overwelving in steen uitgevoerd werd. Vermoedelijk werd de noordzijbeuk aan het eind van de 15de eeuw verbreed en verhoogd als eerste fase van de verbouwing tot hallenkerk. Aan de westzijde verrees in 1484 een sacramentskapel. Nadat men aan het begin van de 16de eeuw definitief had afgezien van de bouw van een tweede westtoren aan de St.-Lebuïnuskerk, kon in 1519-'20 een bredere zuidbeuk gebouwd worden, met gewelven, steunberen en een tufstenen buitenbekleding. In de kap zijn nog de aanzetten van de tweede westtoren te zien. Uitwendig kreeg de kerk het karakter van een hallenkerk. Doordat men echter de scheibogen in het middenschip niet verhoogde, werd het beoogde effect inwendig niet bereikt. In 1543 volgde vernieuwing en verhoging van de sacramentskapel. In 1566 hield men hier de eerste protestantse preken en in 1591 onttrok men de kerk wegens overtolligheid aan de eredienst. Men overwoog volledige sloop, maar uiteindelijk werd in 1612 slechts de noordelijke zijbeuk verkocht voor de bouw van een rij woningen aan de Nieuwe Markt. Het middenschip werd van kap en houten gewelf ontdaan. In 1647-'57 werd de zuidelijke zijbeuk in tot arsenaal ingericht. In 1836 nam het Rijk dit deel over en in 1893 verrees een loods in het middenschip. In 1955 is dit deel aan de gemeente overgedragen en het
huisvest - na restauratie in 1985 naar plannen van H. Roebbers - culturele activiteiten. Het hoekhuis Nieuwe Markt 33-34 met pothuis werd in de 17de eeuw in de voormalige sacramentskapel gebouwd. Het gepleisterde pand Grote Kerkhof 37 kwam werd in de 18de eeuw aan de westzijde tegen de kerk te staan. De kameren Grote Kerkhof 38-40 stammen eveneens uit de 18de eeuw en huisvestten oorspronkelijk bejaarde weduwen.
De R.K. Broederenkerk (Broederenstraat 20) [4] is een tweebeukige gotische hallenkerk, gesticht in 1335 door Eleonora van Engeland, vrouw van Reinoud II van Gelre, als kerk van de minderbroeders. De kerk heeft een iets bredere zuidbeuk en een wat smallere noordbeuk en bevat nog haar oorspronkelijke middeleeuwse kappen. Het oudste deel bestaat uit het koorgedeelte van de zuidbeuk - het hoofdkoor - dat mogelijk uit de tweede helft van de 14de eeuw stamt. Omstreeks 1400 werd dit deel uitgebreid met een schip, viering en een noordelijke dwarsarm. Mogelijk kwam toen ook een
| |
| |
Deventer, R.K. Broederenkerk, plattegrond
lagere noordelijke zijbeuk tot stand. Omstreeks 1435 is het noordelijke zijkoor toegevoegd, waarna men in het midden van de 15de eeuw de noordelijke zijbeuk op gelijke hoogte met de hoofdbeuk heeft gebracht. Omstreeks 1470 heeft men het hoofdkoor naar het oosten verlengd en het een driezijdige koorsluiting gegeven. In 1579 namen de hervormden de kerk in gebruik en herstelden haar daartoe in 1594. Vanaf 1688 diende het gebouw als kerk voor Waalse gemeente. Na in 1795 tot militair magazijn te zijn ingericht, werd de kerk in 1799 aan de katholieken toegewezen, die haar in 1803 aan St. Lebuïnus wijdden. Naar plannen van H.J. van den Brink, met G. te Riele als opzichter, werd het noordelijke koor in 1865-'68 met één travee uitgebreid en de kerk voorzien van een nieuwe traptoren. Tevens verrezen een nieuw, neogotisch ingangsportaal en een neogotische dakruiter. In 1982-'84 is de kerk gerestaureerd. Inwendig is de kerk voorzien van kruisribgewelven. In de vier westelijke pijlers zijn oudere zuilen aangetroffen. Tegen de westmuur staat de zerk van stichteres Eleonora van Engeland (†1355). Het orgel uit 1868 werd gemaakt door R. Ibach en heeft een orgelkast van de hand van W.G. van Poorten.
De Doopsgez. kerk (Brink 89) [5], gelegen achter het Penninckshuis, is een zaalkerk in neorenaissance-stijl uit 1890 naar ontwerp van T.E. Kuipers. De geheel ingebouwde kerk heeft inwendig rondboogvensters, met daartussen dorische muurzuilen op pilasters. De ziende kap is voorzien van trekstangen, korbelen en muurstijlen op consoles. De inventaris in neorenaissance-stijl bestaat uit vaste banken, een preekstoel met gebogen achterwand, en een orgelkast met balustrade, gemaakt door de firma Bossche & Crevels. Het orgel werd in 1900 door M. Maarschalkerweerd vervaardigd. Onverbrekelijk met de kerk verbonden is de gevel van het Penninckshuis; een weelderige maniëristische gevel waarvan het achterliggende huis in 1890 voor de bouw van de kerk werd gesloopt. Bij de restauratie in 1891-'92 naar plannen van J.A. Mulock Houwer is slechts het gedeelte met topgevel en poortdoorgang blijven staan. Deze gevel moet kort na 1588 zijn gebouwd toen Herman Penninck met Lucia van Reede trouwde. Hermans vader, de rijke katholieke koopman Macharius Penninck, kocht dat jaar aan de Brink het aan een binnenplaats gelegen middeleeuwse huis van Swaefken waar aan de voorzijde deze nieuwe vleugel verrees. Boven de ionische poortdoorgang
Deventer, Doopsgez. kerk/Het Penninckshuis
Deventer, Synagoge
zitten schildhoudende leeuwen met alliantiewapens van Penninck en Van Reede en op de verdieping het opschrift ‘Alst Godt Behaget beter Benyt als Beclaget’. Opvallend is het deugdenprogramma met de beelden van Fides, Spes, Charitas, Prudentia, Fortitudo en Temperantia. Alleen het beeld van Justitia op de top is later verdwenen. De beelden zelf zijn in 1891 vervaardigd door W.G. van Poorten. Ze vervingen de beschadigde originelen, waarvan er twee in het museum de Waag te zien zijn. De linker voluut is in de 18de eeuw verdwenen achter de nieuwe, wat naar voren geplaatste, gevel van het laat-middeleeuwse pand de Penninckshoek (Brink 88). Aan de achterzijde bevindt zich een volgens het ordeboek van Vignola vormgegeven poortje Spijkerboorsteeg 18-20 uit 1613 dat Lucia in 1613 ter nagedachtenis aan haar man heeft laten bouwen en dat mogelijk toegang gaf tot een katholieke schuilkapel.
De voorm. synagoge (Golstraat 23) [6] werd in 1892 (5652) gebouwd naar plannen van stadsarchitect J.A. Mulock Houwer en is een fraai voorbeeld van een gebouw in oriëntaalse of Moorse bouwtrant. In de geveltop staan in het Hebreeuws de tien geboden. Inwendig resteert slechts een galerij; het interieur werd in 1941 vernield. Sinds 1952 is het in gebruik bij de Chr. Geref. Gemeente.
De R.K. kerk H. Hart van Jezus (Zwolseweg 96) is een neogotische kruiskerk; ze kreeg later een toren van drie geledingen met ingesnoerde
| |
| |
Deventer, Geref. kerk (Vrijgemaakt)
spits. De kerk werd in 1902-'04 gebouwd naar plannen van W. te Riele en in 1915 uitgebreid. De toren voegde men in 1934 toe naar plannen van A. Vosman. De Gebr. Van der Aa te Oosterhout bouwden het orgel in 1859 voor de kapel van het Groot-Seminarie te Hoeven (Noord-Brabant) en het verhuisde in 1977 hierheen. De neogotische pastorie (Kerkstraat 1) stamt uit 1902.
Overige kerken. De voorm. synagoge (Roggestraat 5) is een in 1799 (5560) ontstaan zaalgebouw dat tot 1892 dienst heeft gedaan en daarna tot godsdienstschool werd ingericht. Nu herbergt het gebouw het Etty Hillesumcentrum. De voorm. (Geref.) Oosterkerk (Rijkmansstraat 12) is een zaalkerk in neoclassicistische vormen uit 1871; sinds 1979 dient het als moskee. Het voorm. gebouw Beth-El (Binnensingel 16) werd in 1882 naar plannen van W.C. Metzelaar gebouwd in neoclassicistische stijl met chalet-elementen voor de gemeente van gedoopte christenen en is nu Religieus centrum. De voorm. Geref. kerk (Vrijgemaakt) (Graaf van Burenstraat 12) [7] werd in 1890-'93 in neorenaissance-vormen gebouwd als evangelisatiegebouw met kerkzaal en kosterswoning naar plannen van J.A. Mulock Houwer. De Ev. Luth. kerk (Smedenstraat 276-278) ontstond in 1907 naar plannen van J.H.W. Leliman en is nu in gebruik als moskee. De R.K. H. Johannes Vianneykerk (Rielerweg 75) is een driebeukige basiliek met dakruiter, gebouwd in 1928-'29 in lichtexpressionistische vormen naar plannen van M.A. Roebbers. In de geveltop zit een beeld van Johannes Vianney (J. van Ars). Binnen toont een fresco door J. Schoenmaker zijn heiligverklaring in 1925 en er zijn gebrandschilderde ramen van de firma Asperslagh. De voorm.
Geref. kerk (Smedenstraat 102) [8] is een wat naar achteren gelegen zaalkerk met dakruiter en aan weerszijden een uitspringend bouwblok. De kerk werd in 1935 gebouwd naar plannen van J.H. van der Veen op de plaats van een kerk uit 1851, en dient nu als winkel. De R.K. kerk Maria Regina (Mariënburgstraat 4, Tuindorp) is een driebeukige basiliek met Mariakapel; ze heeft een forse ongelede toren met tentdak, gebouwd in 1958-'59 naar ontwerp van R.Th. van Remmen. Het mozaïek boven de hoofdingang is van de hand van J. Brugge.
Kloosters. Aan het eind van de 14de eeuw ontstond een aantal geestelijke instellingen, die voor het merendeel gerelateerd waren aan de Moderne Devotie en de daaruit voortgekomen stichtingen van de Broeders en Zusters van het Gemene Leven. Na de reductie in 1591 werden ze uiteindelijk geheel gesloopt, zoals het Cellebroedersklooster, het Heilig Sacramentshuis, het Kerskens- en Brandeshuis en het Nieuwe Fratershuis, of kregen ze andere functies. Een tweede groep werd bestemd tot onderkomen van gasthuizen of andere stedelijke instellingen en een laatste groep kwam door verkoop in particuliere handen. Het Heer Florenshuis of Rijke Fratershuis (Engestraat 2-8) [9] is een fors L-vormig pand met hoog oprijzend schilddak en een parallel aan de Engestraat gelegen vleugel met 15de-eeuwse kelder. De grondslag was het huis van de St.-Paulusvicarie, waarin de toenmalige vicaris Florens Radewijns in 1381 op aanraden van Geert Grote een aantal jongelingen opnam. Door verwerving van omringende huizen ontstond een complex dat zich tot de Striksteeg uitstrekte. In 1487 begon de bouw van een gebouw dat een keuken, eetzaal en gastenkamer zou omvatten en waarvan de kap en de 15de-eeuwse kelder bewaard zijn gebleven. Aan de zijde van de Striksteeg volgde in 1501 de bouw van een kapel waar van 1597 tot 1822 de Stadsof Atheneumbibliotheek huiste en die men in 1868 tot gymnastiekzaal van de naastgelegen HBS verbouwde. In 1968 is dit deel gesloopt, maar de onderliggende overwelfde kelder op gordelbogen en achtkantige gotische pijlers bleef bewaard. Ook Lamme van Dieseplein 2, een 19de-eeuws pand met 17de-eeuwse balken en middeleeuwse kelder met tongewelf behoorde tot het Heer Florenshuis. Het pand aan de Engestraat werd kort na het huwelijk van Hendrika Persoons en Jan Hendrik IJssel Fockink in 1773 verbouwd, waarbij het hoekpand zijn huidige hoofdvorm met Lodewijk XVI-details heeft gekregen. In 1907 nam F. Schräder het als
winkel in gebruik. Van het naast het Heer Florenshuis gelegen Lamme van Dieseklooster of St.-Ceciliaconvent (Pontsteeg 11-13) [10] zijn nog de restanten van de in 1495 gebouwde kapel bewaard gebleven, alsmede de onderliggende overwelfde kelder op gordelbogen en achtkantige gotische zandstenen pijlers. Het huis werd in 1388 gesticht door Lamberta van Diese en besloeg uiteindelijk de hele zuidwand van de Pontsteeg. In 1630 werden er gehoorzalen voor het Atheneum in gebouwd, waarvan één in de kapel.
Nadat een deel vanaf 1795 als kazerne dienst deed, werd het uiteindelijk in 1868 verbouwd tot HBS. Bij de sloop hiervan in 1964 ontstond het Lamme van Dieseplein en kwam de St.-Ceciliakapel weer in het zicht. Het voorm. Buiskens- of St.-Agnesklooster (Het Klooster 3 en 12) [11] werd omstreeks 1405 gesticht toen zich in het huis van Rienier Buiskens aan de Papenstraat enkele zusters van het Gemene Leven vestigden. In 1501 kregen de zusters toestemming tot de bouw van een kapel. In dezelfde tijd werd een refter en keuken bijgebouwd en
Deventer, Restant Lamme van Dieseklooster
| |
| |
Deventer, Groote- of Heilige Geestgasthuis
in 1548 uitgebreid met het naastgelegen refugium van klooster Albergen. Na de reductie werd het klooster in 1640 gedeeltelijk gesloopt voor de aanleg van een verbinding tussen Noordenbergstraat en Papenstraat. In het zuidelijke deel werd in 1644 de lommerd gevestigd. In het noordelijke deel kwam in 1625 een majolicabakkerij. In het begin van de 19de eeuw werd een deel kazerne. Het zuidelijke deel met de refter onderging in 1970-'71 een restauratie naar plannen van stadsarchitect H.F.A. Rademaker en het biedt sindsdien onderdak aan het archief. Het in 1975-'78 eveneens onder leiding van Rademaker gerestaureerde noordelijke deel biedt nu plaats aan de Stads- of Atheneumbibliotheek, waartoe men de resten van de kapel tot boekenmagazijn verbouwde. Als toegang dient het laat-maniëristische poortje van het in 1852 aan de Walstraat afgebroken Van Mouwijckshuis uit 1645, met de wapens van Van Mouwyck en Van der Beeck.
Het voorm. Groote- of Heilige Geestgasthuis (Brink 69) [12] is een fors dwars pand, gebouwd als ziekenzaal in 1542 door stadsmetselaar Derk Gaertsen. Het pand heeft een laatgotische gevel met korfbogen en baksteentraceringen. De gevel werd in 1962 met ronde en overhoekse pinakels gereconstrueerd naar plannen van W.P.C. Knuttel. Het gasthuis, in 1267 gesticht, had de hoofdingang aan de Kleine Overstraat, waar zich nog een vleugel bevindt (Kleine Overstraat 46-54) die op 1391 is gedateerd. In 1645 verhuisde het gasthuis naar het voorm. Meester Geertsklooster (verwoest in 1945), waarna in 1649 de gebouwen werden verkocht.
Het voorm. St.-Elisabethsgasthuis (Bagijnenstraat 56) [13] is een gepleisterd complex op de hoek van de Bagijnenstraat en de Smedenstraat, waarvan de oorsprong teruggaat tot omstreeks 1500. Het oudste deel is een mogelijk kort na 1516 gebouwd gasthuisgebouw met St.-Elisabethskapel aan de Smedenstraat. Vanaf 1760 beperkte men zich geheel tot de opname van krankzinnigen. Het laat-middeleeuwse gasthuisgebouw, of ‘langehuis’, werd in 1839 belangrijk verbouwd om als Provinciaal Krankzinnigengesticht te gaan dienen. Het zuidwestelijke deel van deze middeleeuwse vleugel is nog bewaard gebleven. In 1843 werd het uitgebreid met het rechts van de poort gelegen en in 1578 binnen de stad gebrachte St.-Jurriënsgasthuis voor lepralijders. In 1843 volgde annexatie van het in 1553 gestichte Wanninghuis. In 1857 werden enkele gebouwen en een binnenplaats overgenomen van het naburige Groote- of Voorstergasthuis en volgde een algehele ingrijpende verbouwing naar plannen van M. van Harte. Uit die tijd stamt een beeld van St. Elisabeth op de binnenplaats. Kort na 1884 volgde een verdere verbouwing en uitbreiding. In 1892 ontstond het buitengesticht Brinkgreven en pas in 1938-'40 volgde een ingrijpende inwendige verbouwing naar plannen van M. van Harte jr. In 1945 werd de rechtervleugel aan de Bagijnenstraat verwoest, waarna herbouw volgde. In 1984 is het binnengesticht opgeheven en vanaf 1985 maakt het deel uit van het P.W. Janssen Verpleeghuis.
De voorm. Rijksinfirmerie (Molenstraat 9) [14] is een gepleisterd eenlaags neoclassicistisch pand op L-vormige plattegrond, waarvan de vleugel met rode dakpannen en middenrisaliet en een dorisch fronton uit 1829 stamt en de haaks daarop staande rechtervleugel dateert van 1859. De panden stonden ten noorden van het in 1474 naar hier overgebrachte St.-Geertruiden- of Pestengasthuis. Dit gasthuis, waarvoor in 1618
| |
| |
Deventer, Restant dubbele stadsmuur
een inmiddels verdwenen poortje werd gebouwd en dat in 1638 en 1840 uitbreidingen onderging, verloor in 1885 zijn functie toen het nieuwe ziekenhuis aan de Singel gereed was gekomen. De naastgelegen infirmerie bleef tot 1908 als militair ziekenhuis in gebruik. De twee ingemetselde gevelstenen uit 1638 en 1840 zijn afkomstig van het in 1886 gesloopte ziekenhuis.
Het voorm. Stappenconvent (Bagijnenstraat 15) [15] is een gepleisterd neoclassicistisch pand op L-vormige plattegrond met hoekrisalieten en aan de voorzijde een door een ijzeren hek afgesloten bleekveld. Het huidige pand werd in 1858-'61 gebouwd als kostkopershuis met twaalf woningen naar plannen van M. van Harte. Het convent zelf werd in 1342 gesticht door Henricus Stappe. Van 1861 tot 1976 heeft het deel uitgemaakt van het Groote- of Voorstergasthuis.
Het voorm. Burgerweeshuis (Bagijnenstraat 9-11) [16] is een gepleisterd neoclassicistisch pand bestaande uit twee vleugels met daartussen een poortje met dubbele pilasters en een fronton. Dwars op de rechtervleugel staat een aan een binnenplaats gelegen derde vleugel met middenrisaliet. De poort werd in 1846 gebouwd naar plannen van B. Looman en heeft aan de binnenplaatszijde een gedenksteen met de namen van bestuurders. In 1859 verrezen de huidige gebouwen, waarvan het gevelontwerp van de hand is van jhr. C.M. Storm van 's-Gravesande en de uitvoerend architect M. van Harte de achterliggende gebouwen ontwierp. Het gebouw ontstond op de plaats van het in 1306 gestichte Olde Convent of Oude Begijnenhuis. Het weeshuis voor grootburgers en halfburgers werd in 1560 gesticht. Omstreeks 1815 verhuisde het weeshuis naar de huidige plaats. Op de binnenplaats staat een gietijzeren pomp uit 1846 gegoten door Nering Bögel. De twee beeldjes van knielende kinderen, in 1610-'11 gemaakt door Willem Goossens, en twee staande beelden in Bentheimer zandsteen uit 1736 door Godfried Gerlach bevinden zich nu in het museum De Waag. Na restauratie in 1982 doet het nu dienst als jongerencentrum.
Het voorm. R.K. St.-Josefziekenhuis (Nieuwstraat 41) [17] is een neorenaissancistisch gebouw met neogotische details op complexe plattegrond. Naast een 18de-eeuwse schuilkerk, die in 1856 werd verbouwd, ontstond in 1857 een bewaar- en naaischool van de Tilburgse Zusters van Liefde. Door een gift van mejuffrouw A.J. Zuythoff kon in 1874 een katholiek ziekenhuis gesticht worden. Aan de Bruynssteeg verrees daartoe al in 1873 naar plannen van G. te Riele een zusterhuis annex kapel. Eveneens naar zijn plan verrees in 1880 op de hoek van de Bruynssteeg met de Tibbensteeg een zijvleugel met een ‘Hanze’-topgevel voorzien van pinakels. In 1888 volgde een verdere uitbreiding en in 1896 verrees dankzij een legaat van A.L. van der Lande een nieuwe vleugel aan de Nieuwstraat, naar plannen van W. te Riele. Aan de binnenplaatszijde van deze vleugel bevindt zich een dubbele galerij. Het beeld van St. Jozef onder baldakijn en het reliëf op de hoek, van Christus en de maanzieke jongeling (Matth. 17:15), zijn waarschijnlijk van de hand van J. Custers. Het traptorentje en een deel van de vleugel aan de Nieuwstraat werden in 1915 verhoogd naar plannen van A.H. Feberwee ten behoeve van de bouw van een röntgenkamer. Delen van de oorspronkelijke afwerking van het interieur zijn bewaard, zoals betegelde vloeren, fragmenten van wandbeschilderingen en de plafonds bestaande uit versierde gewapend-cementplaten. Het pand heeft een monumentale entree, waarvan het trappenhuis alle verdiepingen doorsnijdt en wordt gedekt door een beschilderd houten gewelf met centraal een gebrandschilderd lichtraam. In 1924 werd Nieuwstraat 51 verbouwd tot zusterhuis naar ontwerp van M.A. Roebbers. In 1956 vertrok men naar een nieuw ziekenhuis, waarna de kapel van het zusterhuis uit 1873 in 1969 werd gesloopt; de ziekenhuiskapel is sinds 1984 in gebruik bij de orthodoxe parochie van de H.H. Eersttronende Apostelen Petrus en Paulus.
Verdedigingswerken. Van de dubbele ommuring, die tussen het eind van de 13de eeuw en het midden van de 14de eeuw gereed kwam, zijn aan de rivierzijde drie verdedigingstorens bewaard gebleven, behorende tot de binnenste stadsmuur. De 14de-eeuwse muurtoren Welle 12 is omstreeks 1957 gerestaureerd en voorzien van schuifvensters. De muurtoren Achter de Muren Vispoort 12 is eveneens 14de-eeuws. Door de afbraak in 1968 van de huizen langs Onder de Linden zijn resten van de buitenste stadsmuur te voorschijn gekomen die gezamenlijk een indruk van de dubbele ommuring geven. De derde muurtoren Achter de Muren Zandpoort 12 is in de jaren tachtig verbouwd tot de ‘Galerie het Rondeel’. Resten van de buitenste stadsmuur met weergang en spaarbogen zijn nog te zien bij Achter de Muren Duimpoort 56 en 72; aan de Bokkingshang 7 zijn nog twee in 1955 gerestaureerde stukken 14de-eeuwse binnenste stadsmuur te zien en de achtergevel van Bergkerkplein 13 wordt gevormd door de binnenste stadsmuur.
| |
| |
Deventer, Stadhuis en Landshuis, plattegrond begane grond
Tussen de Smedenstraat en de Binnensingel en tussen de Walstraat en de Pikeursbaan zijn op sommige plaatsen nog de niveauverschillen merkbaar van de gedempte binnengracht. In de kelder van de nieuwbouw aan de T.G. Gibsonstraat bevinden zich resten van de in 1988 opgegraven Noordenbergtoren uit 1487, met een doorsnede van twintig meter en muren van zes meter dikte. De toren is in 1773-'78 gesloopt. Van de in 1597-1612 aangelegde omwalling resteert de buitengracht, die voor het noordelijke deel de ruggengraat vormt van het hierop aangelegde Rijsterborgherpark. Van de drie 17de-eeuwse buitenpoorten is de Bergpoort bewaard gebleven, zij het dat de in 1879 gesloopte onderdelen van de uit 1619 stammende poort met beeldhouwwerk van Hendrik de Keyser zijn overgebracht naar de tuin van het Rijksmuseum in Amsterdam.
Het stadhuis (Grote Kerkhof 4) [18], voor het eerst genoemd in 1339, bestaat in opzet uit drie naast elkaar gelegen bouwdelen, waarvan de twee noordelijkste het middeleeuwse stadhuis vormden met op de hoek met de Polstraat het wanthuis. Het oudste restant is een midden-11de-eeuwse tufstenen zijmuur gefundeerd op basaltzuiltjes in de kelder onder het wanthuis. Het oudste bovengrondse deel is het bijna vierkante achterhuis van het meest noordelijke bouwdeel, waarvan een deel van de kap bewaard is gebleven, evenals een topgevel met daarin een midden-13de-eeuws romano-gotisch venster. Vóór dit achterhuis werd mogelijk in 1347 een stenen huis gebouwd. Een uit die tijd stammende steen met stadswapen heeft men later aan de binnenplaatszijde aangebracht. Vóór 1364 gingen de beide noordelijke bouwdelen samen het stadhuis vormen. In de 15de eeuw werden ze verenigd tot één gebouw, waarbij beide achterhuizen tot één dwars pand werden verbouwd waar zich de oude raadzaal bevindt. Het voor het eerst in 1337 genoemde wanthuis werd in 1483-'84 vernieuwd in de vorm van een langgerekt gebouw met een hoge begane grond en imposante kap. Vóór het midden van de 16de eeuw werd dit deel bij het stadhuis getrokken. Op het achterterrein bouwde men in 1649-'53 de nieuwe burgemeesterskamer met een verdieping en een kelder met twee arrestantencellen. In 1662 werd het wanthuis ingrijpend verbouwd, waarbij men de zoldervloer verhoogde en een verdiepingsvloer toevoegde.
Tevens werd naar plannen van Philips Vingboons de gevel aan de Polstraat vernieuwd en voorzien van een geleding in de vorm van een plint met daarop kolossale toskaanse pilasters. In 1693-'94 kregen de drie bouwdelen aan de zijde van het Grote Kerkhof een monumentale classicistische gevel naar plannen van Jacob Roman. De door steenhouwer Jan Schrader uitgevoerde gevel heeft een attiek en een geblokte middenpartij met bordestrap en een dorische portiek die bekroond wordt door een balustrade. Gelijktijdig kreeg de achterliggende hal of vestibule zijn huidige vorm en ontstonden in het voorste gedeelte van het wanthuis twee schrijfkamers. In een van deze kamers is nog het stucplafond uit circa 1695 met de wapens van de vier stadssecretarissen aanwezig. In 1747 werd de gevel geverfd. Naar ontwerp van J.J. Sorg gaf men de oude raadzaal in 1805 een nieuw stucplafond en vleugeldeuren. Waarschijnlijk kwam toen ook de gang naar de burgemeesterskamer tot stand. In 1822 werd de ruimte boven de oude raadzaal ingericht tot Stads- en
| |
| |
Deventer, Stadhuis (1983)
Atheneumbibliotheek. Bij de verbouwing van 1833 naar plannen van B. van Zalingen kreeg het stadhuis nieuwe toegangsdeuren en werden de vensters vernieuwd. De zaal boven de hal werd in 1863 ingericht om de Stads- en Atheneumbibliotheek te herbergen, waartoe men twee galerijen met spiltrappen aanbracht. De plafondbalken aan de bovenzijde, onderdeel van het huidige cassettenplafond, waren mogelijk al in de 17de eeuw versterkt door middel van een zogeheten springwerk. De oude bibliotheekzaal ging dienen als lees- en archivariskamer. In 1929 volgde een restauratie naar plannen van W. Uytenhoudt. In 1978-'82 volgde opnieuw een restauratie en herindeling naar plannen van H.F.A. Rademaker, met als belangrijkste veranderingen de inrichting van de bibliotheekzaal tot nieuwe raadzaal en de begane grond van het wanthuis tot burgerzaal. Naar zijn plannen werd in 1985 achter het stadhuis een stadskantoor gebouwd.
In de hal bracht men in 1766 een schouw gemaakt door Jeronimus Columba aan en in 1776 stucwerk waarin de afkorting S.P.Q.D. (Senatus populusque Daventrienses) was verwerkt. Langs de wanden hangen vijf geschilderde gildenborden: Kuipersgilde (1635), Bouwliedengilde (1634), Bakkersgilde (1634, tekst in 1779 aangevuld), Smidsgilde (1634) en Slijtersgilde (1690, vernieuwd in 1769). Tegenover de schouw staat een fraai gesneden portaal uit 1665 van de hand van Derck Daniëls en in de gang staat een slanke dubbele houten boogdoorgang met de wapens van de in 1685 gehuwde Arnold Condewijn en Lummina Eeckholt, afkomstig uit Assenstraat 16-18 en hier in 1901 geplaatst. De oude raadzaal met een plafond uit 1805 bevat de gesneden achterwand van het burgemeestersgestoelte uit 1659; in het bovenstuk daarvan zit een klok uit 1731 van de hand van Joost van Houten. Het bovenstuk is getooid met taferelen geschilderd door Gerrit Jan Palthe. Aan de overzijde hangen twee borden met gesneden omlijsting uit de 17de eeuw en beulszwaarden, waarvan er een in 1378 door keizer Wenceslas is geschonken. De burgemeesterskamer heeft een plafond uit 1853 en een fraaie schouw met marmeren ionische zuilen en houten boezem, in 1652-'53 gesneden door Derck Daniëls, die in 1662 ook de kastenwand voor het stadszilver maakte. Het schoorsteenstuk uit 1653 is van de hand van Dirk Hardenstein en stelt ‘Scipio en de bruid van Numantia’ voor. In de oude bibliotheekzaal, die nu als koffiekamer is ingericht, hangt het schilderij van de Deventer magistraat uit 1667 door Gerard Terborch.
Het voorm. Landshuis (Grote Kerkhof 2) [19] is een diep pand met een rijke laat-maniëristische voorgevel, gebouwd in 1632 voor het huis ‘Brunenberg’. Dit huis werd voor het eerst genoemd in 1354 en in 1364 door de stad gekocht als stadswijnhuis. In 1631 werd besloten om het gebouw te bestemmen tot zetel van de Gedeputeerde Staten van Overijssel. Bij de verbouwing waren stadstimmerman Marten Luloffs en stadsmetselaar Melchior Smit betrokken. De weelderige pronkgevel uit 1632 beslaat ook de tussen de Brunenberg en het stadhuis gelegen gang waartoe het rechter poortje toegang geeft. De gedrongen composiete orde van de rijk bewerkte ingangspoort met postament en manchetten wijst op het gebruik van het ordeboek van Wendel Dietterlin uit 1598. De kwabmotieven in de zwikken en de vormgeving van het stadswapen boven de ingang zijn karakteristiek voor het late maniërisme. In 1770 zijn de vensters gewijzigd en in 1839 werd het gebouw ingericht tot stedelijk gymnasium. In 1871 volgde een verbouwing tot politiebureau met bovenwoning voor de commissaris. Bij de restauratie in 1927-'28 naar plannen van W. Uytenhoudt zijn de kruisvensters weer aangebracht. Nadat de politie het gebouw in 1976 verliet, volgde een nieuwe restauratie en werd het bij het naastgelegen stadhuis getrokken. Binnen heeft het onderkelderde pand in de vestibule drie gegroefde zandstenen pijlers in laatgotische, mogelijk 15de-eeuwse vormen behorend tot het huis de Brunenberg.
De voorm. waag (Brink 57) [20] is een vrijstaand gebouw van drie bouwlagen met een traptoren en drie spietorentjes. Daartussen zit een omlopende balustrade. Op het met leien gedekte, afgeschuinde schilddak staat een dakruiter voorzien van wijzerplaten. Het pand werd in 1528-'31 gebouwd in laatgotische vormen als combinatie van een waag met, op de verdieping, een representatieve zaal, die mogelijk in eerste instantie als handelshal heeft gediend. Daarboven was de hoofdwacht gevestigd. Het bouwmateriaal zou afkomstig zijn van de in 1526 in opdracht van Karel van Gelre aan de Veluwe-zijde van de IJssel gebouwde blokhuizen Altena en Morgenster, die in 1528 door de Deventernaren waren afgebroken. In de gevels zitten diverse toespelingen op deze gebeurtenis,
| |
| |
Deventer, Waag
waaronder een stichtingssteen en reliëfstenen met Kiek in de Pot (Morgenster) en Kiek uut de Pot (Altena). De laatste is een replica uit 1995 van de in 1945 verwoeste reliëfsteen. In de dakruiter hangt een luidklok uit 1555, mogelijk gegoten door Willem Wegewaert. Na herstel in 1620 werd in 1643-'44 aan de voorzijde een rijk gedecoreerd laatmaniëristisch bordes toegevoegd, met een balustrade die rust op toskaanse zuilen en geflankeerd door rechte trappen met schildhoudende leeuwen. Het bordes werd vervaardigd door de Gildehauser steenhouwers Jan Bours en Hans Willem Amshoff. In 1862 werd de waag buiten gebruik gesteld. In 1873 volgde een restauratie waarbij de vier poorten verdwenen en het gebouw tot gymnasium werd ingericht. Vanaf 1913 doet het dienst als stedelijk museum en in 1915-'27 volgde een restauratie naar plannen van W. Uytenhoudt. In 1988 volgde opnieuw een restauratie, waarbij intern een forse vrijdragende brandtrap werd toegevoegd. In de waag bevinden zich onder meer de imposante schouw van het huis ‘De Twaalf Apostelen’ uit 1623, behorend aan de lakenverver Peter Scholier, en de schilderijen van de vier evangelisten
Deventer, Boreelkazerne
door Hendrick Terbrugghen (1621). Tegen de noordgevel hangt een koperen ketel uit 1434, waarin de muntmeester van de heer van Batenburg op beschuldiging van valsemunterij in olie is gekookt. De kogelgaten stammen uit de Franse tijd.
De voorm. Vrouwengevangenis (Walstraat 20) [21] is een meer naar achteren gelegen, hoogopgaand pand van drie lagen met kleine getraliede ramen. Het terrein is aan de voorzijde afgesloten door een hoge muur. De gevangenis stamt in opzet uit 1811 of 1838, toen het aan de Brink gelegen Bouwershuis tot vredegerecht en later tot arrondissementsrechtbank werd ingericht. In 1873 werden het verbouwd en verhoogd. Nu is het deels in gebruik als restaurant.
De Boreelkazerne (Houtmarkt 5) [22] is een groot langwerpig gebouw van drie bouwlagen en een gepleisterde mezzanino; het heeft twee zijvleugels in strakke neoclassicistische stijl. Het pand verrees in 1847-'49 in opdracht van de gemeente Deventer op de voormalige Houtmarkt, naar plannen van stadsarchitect B. Looman onder opzicht van J.H.L. Rijsterborgh. Het diende als onderkomen van het vierde regiment huzaren. Het heeft aan de voorzijde een door een hek afgesloten paradeplaats. Vanwege dit nieuwe gebouw, genoemd naar generaal W.F. Boreel, konden de oude kazernes in de binnenstad, waaronder die in het klooster aan de Pontsteeg, verkocht worden.
De voorm. waag (Welle 21) [23], gebouwd in 1862 naar plannen van B.
| |
| |
Deventer, Botermarkt
Looman, verving de oude waag op de Brink. Het is een eenvoudig neoclassicistisch pandje met een toegangspoort en daarboven een fronton. Het wordt geflankeerd door twee lage dwarse vleugels.
De voorm. Botermarkt (Kleine Poot hoek Hofstraat) [24] werd in 1886 gebouwd en in 1889 uitgebreid naar plannen van J.A. Mulock Houwer. Het ijzerwerk van de langgerekte, opengewerkte structuur met hoger middeldeel en lagere vleugels werd gegoten door de firma J.L. Nering Bögel. Het opschrift, in een neorenaissance-cartouche, luidt: ‘Fide sed cui vide’ (Vertrouw, maar zie toe op wie’). De rechtervleugel werd in 1944 verwoest.
Postkantoren. Het voorm. postkantoor Kleine Overstraat 42-44 [25] is een eenlaags dwars pand, gebouwd in 1873 naar plannen van stadsarchitect W.C. Metzelaar. Na een uitbreiding in 1895-'96 ging het in 1909 als belastingkantoor dienst doen. Tegenwoordig is het een creatief centrum. Inwendig is de oude lokettenhal bewaard gebleven. Op het achterterrein staat een vrijstaand diep woonhuis (Kleine Overstraat 44) met een mogelijk 15de-eeuwse kern. Aan de tuinzijde heeft het een classicistische gevel met kolossale ionische pilasters uit omstreeks 1660. Binnen zijn enkele rijk uitgevoerde stucplafonds in rococo-vormen bewaard gebleven, evenals rococo-schouwen en -vleugeldeuren met bovendeurstuk en een boezem in empire-vormen. Tegen de tuingevel zit een pomp met Lodewijk XIV-details. Het postkantoor Nieuwstraat 100 [26] is een fors gebouw op U-vormige plattegrond met L-vormige uitbreiding, gebouwd in 1907 naar plannen van C.H. Peters in de voor zijn werk zo kenmerkende, op de neogotiek geënte vormen. In de voorgevel zit een gietijzeren PTT-schild naar ontwerp van M. de Klerk. Het pand verrees op de plaats van de stadstimmerwerf, die in 1797 werd verbouwd tot tapijtfabriek en in 1903 naar de Smyrnastraat werd verplaatst.
De voorm. Gemeente Spaarbank (Brink 64) [27] bestaat uit twee diepe panden. Het linker deel, ‘De Blauwe Steen’, werd al genoemd in 1428 en heeft aan de Assenstraat een 15de-eeuwse, met korfbogen gelede zijgevel. De voorgevel kreeg in 1890 naar plannen van J.A. Mulock Houwer een nieuwe neogotische ‘Hanze-gevel’. Het rechterpand in neorenaissance-stijl werd in 1908 toegevoegd en bevat elementen van een in 1602 in opdracht van Hendrick ter Spil aan de Noordenbergstraat gebouwd huis, dat in 1893 werd gesloopt.
De vereniging Bouwkunde (Papenstraat 43) werd in 1848 opgericht tot ‘bevordering van den bloei van alle ambachten of vakken, welke in betrekking staan tot de Bouwkunde’ en is gevestigd in een hoog en diep, mogelijk 15de-eeuws woonhuis. De zaal van de door B. Looman gestichte ‘Bouwkundige Vereninging’ werd in 1871 verbouwd.
Het voorm. Help uw Zelven (Diepenveenseweg 76) is een langgerekt geschilderd pand met drie dakerkers en aan de achterzijde een zaal. Het werd in 1902 gebouwd naar plannen van M. van Harte, in opdracht van de in 1871 opgerichte Werkliedenvereniging.
De voorm. Latijnse school (Grote Kerkhof 5-6) [28] is een dwars huis, waar inwendig muurdelen zijn aangetroffen van een 11de-eeuws gebouw. In zijn hoofdvorm zal het huidige huis uit de 15de eeuw stammen. Van omstreeks 1480 tot 1839 was hier de Latijnse school gevestigd. Omstreeks 1860, toen het pand het woonhuis werd van jhr. J.W.H. Teding van Berkhout, kreeg het zijn huidige voorgevel. In 1992 werd het gerestaureerd naar plannen van E.J. Hoogenberk, waarbij de vier medaillons van belangrijke oudleerlingen werden aangebracht: Geert Grote, Thomas a Kempis, Adrianus VI en Alexander Hegius. In het snijraam boven de deur zit een afbeelding van Desiderius Erasmus.
Het voorm. Atheneum (Grote Poot 2) [29] is een fors neoclassicistisch pand met een composiete zuilenportiek voor een middenrisaliet met pilasterstelling en fronton. Het pand werd in 1836 gebouwd naar plannen van stadsarchitect B. van Zalingen. Bij de bouw zijn de kelders van het 15de-eeuwse stadswijnhuis De Steerne behouden gebleven. Het huis zelf en de uit 1618-'26 stammende uitbouw zijn toen gesloopt. In 1584 hadden Anna van Twickelo en haar zoon Balthasar Boedeker testamentair gelden beschikbaar gesteld voor de inrichting van een hogere school en een internaat. Uiteindelijk kon men in 1630 overgaan tot de stichting van een Illustre School of Atheneum, dat in 1836 in het nieuwe gebouw werd ondergebracht. In 1876 werd het Atheneum officieel opgeheven, maar al in 1874 werd het gebouw in gebruik genomen door de sociëteit De Hereniging. De kelder werd in 1897 voorzien van schilderingen door E. Bokhorst en kreeg in 1903 een kegelbaan.
Scholen. Deventer bezit nog een vrijwel complete verzameling van schoolgebouwen uit het eind van de 19de eeuw. Ze zijn vanwege hun ruime opzet en degelijkheid bewaard gebleven. De scholen van vóór 1884, in overwegend neoclassicistische vormen, werden door W.C. Metzelaar ontworpen en die vóór 1900, door J.A. Mulock Houwer, zijn doorgaans uitgevoerd in neorenaissancestijl. De voorm. school A, de jongensschool voor Meer Uitgebreid Lager Onderwijs (MULO; Polstraat 1) [30]
Deventer, Openbare Lagere School B
| |
| |
stamt uit 1876. De voorm. school B, de meisjes MULO (Assenstraat 11) [31] uit 1874, heeft in de sluitsteen boven de ingang de initialen van de ontwerper WCM. School C, de Deventer Leerschool (Brinkpoortstraat 7) [32] werd in 1894 gebouwd. De voorm. school D, de Bergschool voor Minvermogenden (Houtmarkt 6) [33] werd in 1882 gebouwd. School E (Binnensingel 1) [34] werd in 1880 gebouwd voor 420 kinderen. Van de voorm. school F (Zwolseweg 52) voor de kinderen van de Noorder Voorstad uit 1883, resteert alleen de gevel. School G werd in de oorlog verwoest, maar de nabijgelegen school H (Bagijnenstraat 13) [35] voor Onvermogenden werd opgericht in 1894 als naai- en breischool. School I (Oosterstraat 3) is een twaalfklassige school uit 1894, bedoeld voor de kinderen uit de Ooster Voorstad. Naar plannen van C.H. Holgen verrees in 1904 de dubbele school Enkdwarsstraat 2 en 2A met onderwijzerswoning (Tabakswal 2), met naar jugendstil neigende details. W. Uytenhoudt ontwierp in 1915 nog een voorm. school voor Bijzonder Lager Onderwijs (Houtmarkt 7). [36] Een meer expressionistisch karakter hebben de katholieke scholen; de R.K. St.-Lebuïnusschool (Ceintuurbaan 10) uit 1921 naar plannen van M.A. Roebbers, de R.K. Bewaarschool (Kerkstraat 7) uit 1930 en de R.K. St.-Bernardusschool (Bierstraat 52-54) uit omstreeks 1930.
Beroepsscholen. De Rijkskweekschool voor onderwijzers (Singel 25) [37] werd in 1877 opgericht en verhuisde in 1881 naar het huidige gebouw naar plannen van rijksbouwmeester voor de onderwijsgebouwen J. van Lokhorst. Aan de Singelstraat staan nog enkele stukken van de door W.C. Metzelaar ontworpen proefscholen. De Rijks Hogere Landbouwschool (Brinkgreverweg 69), nu hogeschool Larenstein, is een fors L-vormig pand met chalet-elementen, gebouwd in 1912 naar plannen van M. van Harte. In 1914-'15 werd schuin aan de overzijde het voorm. Indisch landbouwmuseum toegevoegd naar plannen van M. van Harte, die in 1919 ook het voorm.
Gebouw voor de Suikercultuur (Veenweg 4) ontwierp. De Handelsschool (Ceintuurbaan 8) werd in 1921 gebouwd in laat-expressionistische vormen naar plannen van de stadsarchitect W. Uytenhoudt. Boven de ingang zit een tegeltableau met de wapens van Deventer en Overijssel. Ook de voorm. Vrouwenarbeidsschool (Diepenveenseweg 136) uit 1923, naar ontwerp van Uytenhoudt, heeft een vergelijkbare opzet en detaillering.
De voorm. proosdij (Sandrasteeg 8) [38] is een drielaags pand met overwelfde begane grond en aan de buitenzijde gebosseerde trachietblokken - zogeheten ‘Buckelquader’ - en daarboven tot aan de daklijst tufsteen. Recent onderzoek in 1991-'94 heeft aangetoond dat de oudste kern omstreeks 1130 moet zijn ontstaan als poortgebouw van de immuniteit van St. Lebuïnus. In de tweede helft van de 12de eeuw verloor het zijn militaire functie en kreeg het een verdieping erbij. In deze woonlaag zijn romaanse vensters met deelzuiltjes van kalksinter gevonden, die niet eerder dan omstreeks 1170 kunnen zijn toegepast en waarschijnlijk pas in het begin van de 13de eeuw zijn verwerkt, toen men dit materiaal ook voor de St.-Lebuïnuskerk gebruikte. Tevens kreeg het pand een traptoren en werd het aan de noordwestelijke zijde uitgebreid met een onderkelderd L-vormig pand (Stromarkt 19) om te dienen als woonhuis van de proost van het kapittel. In de 13de eeuw verrees tegen de voormalige poortdoorgang aan de noordoostzijde een kapel gewijd aan St. Bonifatius. Na de stadsbrand van 1334 heeft men de kappen vernieuwd. In het begin van de 16de verlengde men het pand enkele meters naar het noordoosten en werd ook de kapel met een extra travee uitgebreid. In 1620 volgde een verbouwing tot onderkomen van de luitenant-gouverneur van de garnizoenen te Overijssel. In 1669 werd het huis verkocht, waarna het eerst in bezit kwam van de familie Jordens en daarna van de familie Doorninck. Burgemeester Damiaan Joan van Doorninck liet het pand tussen 1773 en 1787 verfraaien met onder meer stucwerk in Lodewijk XVI-vormen boven de deur in de voorkamer. Omstreeks 1860 werden beide panden aan de Stromarkt-zijde bepleisterd en kreeg het gehele gebouw nieuwe vensters. Omstreeks 1870 volgde
Deventer, Proosdij
splitsing en uiteindelijk in 1992-'94 restauratie naar plannen van J.C.G. Kreek.
Kapittelhuizen. Ten noordwesten van St.-Lebuïnuskerk kwamen kanunnik- en vicariehuizen tot stand die behoorden tot het kapittel van St. Lebuïnus. De oudste daarvan, aan de Kleine Poot en de Sandrasteeg, stammen in opzet uit de 13de eeuw. De belangrijkste van de minstens twaalf resterende middeleeuwse casco's is het voorm. Deken Doyshuis (Kleine Poot 4-6), waarvan een in 1961 geconsolideerde romano-gotische trapgevel met ezelsruggen resteert. De twee spitsboognissen met kapiteelstenen stammen uit de tweede helft van de 13de eeuw. Het Luninckshuis (Stromarkt 1/Papenstraat 2A, 2-4) is een fors L-vormig pand waarvan de kern wordt gevormd door een 14de-eeuws pand (Papenstraat 2-4) met in de kap een dichtgemetseld romano-gotisch venster. In 1659 kwam het aan Eijlard van Duren en Jacomijne van Boekholt, waarna aan de tuinzijde een uitbreiding volgde met een vleugel die was voorzien van kolossale ionische pilasters. Stromarkt 1 kreeg omstreeks 1775 in opdracht van Henrik Hagedoorn een haakse vleugel met eigen ingang. De
| |
| |
zaal heeft een indrukwekkende schouw uit circa 1730, gekenmerkt door rijk houtsnijwerk met consoles voor porselein en een geschilderd schoorsteenstuk. Verder heeft het pand onder meer een aantal vroeg-18de-eeuwse gesneden deuren en een 18de-eeuwse pomp. In 1813 kwam het geheel in handen van de familie Houck, die de panden in 1863 splitste. De Weme (Papenstraat 6-10) zou eveneens in opzet 14de-eeuws zijn, maar werd voor het eerst in 1421 vermeld als pastorie van de Mariakerk. Gezien de peerkraalconsoles van de sleutelstukken onder de moerbalken werd het toen verhoogd. Na 1591 deed het dienst als predikantenwoning. Het huidige uiterlijk ontstond in het begin van de 19de eeuw toen de gevel werd bepleisterd en daarbij vensters en een ingangspartij in empirevormen kreeg. Het Herinckshuis (Sandrasteeg 6) is een samengesteld huis met een eenlaagse vleugel aan de Sandrasteeg, waar een L-vormig pand met 14de-eeuwse kern tegenaan staat. Samen met het in 1474 gedateerde Verheydenshuis (Sandrasteeg 4), dat mogelijk een nog oudere kern bevat, kwam het in 1677 in bezit van ritmeester Hendrick de Sandra. In de tuinkamer van nr. 6 bevindt zich een beschilderde zoldering met decoratief schilderwerk en een allegorische voorstelling met Venus en Mars. Aan de wanden bevinden zich historiestukken uit 1712 van de hand van Christiaan Kelder. In 1873 werden beide panden weer gesplitst.
Woonhuizen. De woonhuizen in de rest van de binnenstad zijn voornamelijk diepe huizen op smalle en lange percelen; veelal met gemene muren, maar dikwijls ook gescheiden door osendroppen. Waar in eerste instantie de grotere woonhuizen aan de Polstraat en Assenstraat verrezen, verschenen vanaf het eind van de 14de eeuw de rijkere handelshuizen aan de Brink; ze bestonden uit een hoog voorhuis, achterhuis met insteek, een verdieping en een steile kap. Een brandmuur tussen voor- en achterhuis is in Deventer niet gebruikelijk, ook zijn er inwendig geen houtskeletten toegepast maar wel werd er al vroeg in baksteen gebouwd. Ook in het Berg- en Noordenbergkwartier domineren dergelijke diepe huizen, maar veelal zonder verdieping; slechts secundaire straten hebben dwarse huizen, zoals de noordwand van de Pontsteeg en de Kerkstraat. Van de houten gevels die het stadsbeeld mede hebben bepaald, werd de laatste in 1884 gesloopt. De belangrijkste bouwactiviteiten vonden in de 15de en het begin van de 16de eeuw plaats. Na oorlogsverwoestingen in 1591 volgde in de periode 1609-'21 opnieuw een golf van bouwactiviteiten. Van de historische bouwsubstantie is in Deventer relatief veel bewaard gebleven, maar door latere verbouwingen en veranderingen is daarvan veel verscholen geraakt achter 18de-, 19de- of zelfs 20ste-eeuwse gevels. Nader bouwhistorisch onderzoek kan nog op veel plaatsen oude kelders, zijmuren, achtergevels, balklagen en kappen aan het licht brengen.
Middeleeuwse huizen
De oostelijke trapgevel van Roggestraat 3 is een van de oudste, direct zichtbare, onderdelen en bevat een spitsboognis met kapiteelstenen, en daarboven een oculusvenster, beide met duivengaten. Het pand zal uit het eind van de 13de eeuw stammen. Van 1471 tot 1691 is het onderdeel geweest van het Voorster Gasthuis. Vroeg-14de-eeuws is de inwendig bewaard gebleven vroeggotische gevel Kerksteeg 12. Bij deze vroege huizen hoorde een kap met ondersteuningsconstructie in de langsrichting, zoals die nog te vinden is in de kappen van Kerksteeg 6-10, Bergschild 14, Roggestraat 12 (gedateerd 1348) en Roggestraat 14. Bergschild 14 zou uit het begin van de 15de eeuw kunnen dateren. Polstraat 14 heeft een 17de-eeuwse gevel, maar verbergt inwendig een kap van direct na de stadsbrand van 1334 en sporen van een rookvang die werd gebruikt toen er nog geen gemetselde rookkanalen waren. Ook Noordenbergstraat 34-36, met een gevel uit 1621, heeft een 14de-eeuwse kern en een 15de-eeuwse achterkelder. Een fraai gotisch huis, met vanwege de hoekafschuining een geknikte topgevel en overhoekse pinakels, is Bergkerkplein 1-2, gebouwd kort voor 1395 en gerestaureerd in 1961. Karakteristiek voor de 15de eeuw zijn overwelfde kelders op gordelbogen, waarvan de tweebeukige variant wordt ondersteund door achtkantige gotische zandstenen pijler. Voorbeelden van deze kelders, ook wel kelders van het Deventer type genoemd, zijn te vinden bij Roggestraat 22 (eenbeukig) en Bergschild 1, Menstraat 11 en Bergstraat 44-46 (tweebeukig). Naar de grote handels- of ‘Hanze’-huizen aan de Brink is nog relatief weinig onderzoek gedaan. Deze huizen hebben doorgaans een bescheiden zaal op de verdieping, die vooral in de zomer werd gebruikt. De
Vogelsang of Olde Munte (Boterstraat 3) uit 1495 en de naastgelegen Kronenburg (Brink 47-48) uit omstreeks 1500 zijn hiervan de beste voorbeelden. De beide in 1981 gerestaureerde gevels worden geleed door korfboognissen en hebben een verminkte topgevel, die vroeger grote trappen met ezelsruggen en pinakels moet hebben gehad, zoals deze nog te zien zijn in Lübeck en Rostock. Boterstraat 3 heeft een kelder met gordelbogen en zandstenen pijlers en inwendig een restant van een oude trapgevel uit omstreeks 1300. Brink 47-48 heeft inwendig op de verdieping restanten van laat-15de-eeuwse sjabloonschilderingen en bladrankmotieven. Uit het begin van de 16de eeuw dateert het eveneens door korfboognissen gelede pand De Wanne (Brink 16) met hoge begane grond en verdieping. De gevel werd in de 18de eeuw tot klokgevel gewijzigd, maar heeft een overhoekse pinakel behouden. Ook Het Hoge Huis (Brink 21) is een in opzet vergelijkbaar pand, met een 15de-eeuwse oorsprong en aan de rechterzijde een overbouwde osendrop. De huidige neoclassicistische gevel met attiek werd omstreeks 1830 aangebracht. Het geboortehuis van Rutger Jan Schimmelpenninck, Brink 23, werd kort na 1557 gebouwd in opdracht van de Bergenvaarder Herman Hoenraeth. Ook elders in de stad zijn vergelijkbare panden te vinden, waaronder het pand Polstraat 34 met laatgotische elementen in de geveltop. Eenvoudiger huizen met middeleeuwse resten zijn onder meer Bergschild 1-5, Bergstraat 29, Noordenbergstraat 23-25 en Molenstraat 43-45, een later in tweeën gedeeld pand met insteek.
16de-eeuwse huizen
In de eerste helft van de 16de eeuw werd op een zelfde wijze verder gebouwd aan woonhuizen met een laat-middeleeuwse
| |
| |
Deventer, Woonhuis Polstraat 7 met safe-gebouwtje
structuur en laat-middeleeuws uiterlijk. Pas in het midden van de 16de eeuw veranderde dit uiterlijk, terwijl de structuur nog een flinke tijd hetzelfde blijft. Het eerste voorbeeld met vroege renaissancevormen is het huis De Wezel (Assenstraat 10), een door horizontale lijsten gelede schoudergevel met accoladebogen boven de vensters op de verdieping en vier in Baumberger steen uitgevoerde portretkoppen in medaillons. Het later in Lodewijk XVI-stijl verbouwde pand werd in 1958 en 1982 gerestaureerd. Het mooiste voorbeeld van vroege renaissance, De Schuur aan het Grote Kerkhof, werd in 1588 gebouwd, maar helaas in 1862 gesloopt. Een jaar eerder werd De Twaalf Apostelen aan de Brink gesloopt, maar hiervan resteert nog het achterhuis bekend als de Muntentoren (Muntenplaats 1-2). Dit aan een kleine binnenplaats gelegen complex met vleugel met een achtkantig traptorentje uit het einde van de 16de eeuw behoorde tot het huis van de lakenverver Peter Scholier, die in 1591 het recht kreeg tot het maken van een achteruitgang. Aan het eind van de 17de eeuw was hier de werkplaats van muntmeester Peter Sluysken gevestigd. In 1914-'15 is het naar plannen van A. Mulder gerestaureerd en na oorlogsschade opnieuw in 1951-'52. Het is nu in gebruik als Nieuw Apostolische Kerk. Het zonder twijfel meest imposante voorbeeld van een 16de-eeuws huis in vroege maniëristische vormen is De Drie Haringen (Brink 55). Het aan drie zijden vrij gelegen rijke woonhuis heeft een insteek die via een zijkamer doorloopt tot de voorgevel; daarboven bevinden zich twee verdiepingen en een kap met aan beide zijden een pronkgevel. Het huis werd in 1575 gebouwd door Herbert Dapper, een ‘Bergenvaarder’ die op Schonen (Skane) voer, waar hij zijn haring vandaan haalde. Het ontwerp van de
gevels met de vlakke pilasters en het band- en rolwerk werd ontleend aan de prentwerken van Hans Vredeman de Vries. Alleen de onderpui van het verder nog originele pand werd in het begin van de 19de eeuw veranderd. Een laat-16de-eeuws huis met lage verdieping
Deventer, Woonhuis De Drie Haringen
en schoudergevel is Brink 80. Inwendig heeft het achterhuis boven de insteek een plafond met balken en vlakken voorzien van een maniëristische beschildering uit omstreeks 1590.
17de-eeuwse huizen
Na 1591 maakte Deventer een korte periode van hernieuwde bloei door die van 1600 tot omstreeks 1640 duurde en waarin eerst de geleden oorlogsschade werd hersteld. Daarnaast ontstonden ook woonhuizen langs de nieuw aangelegde straten, zoals de Graven en de Hofstraat of op de plaats van het gesloopte Cellebroedersklooster. Het ging daarbij vooral om smalle diepe panden met een hoge begane grond. Een uitzondering vormt het Bouwershuis (Brink 11-12); dit bestaat uit twee haaks op elkaar staande panden in een hoek van de Brink. Waarschijnlijk zijn daar omstreeks 1630 twee oudere panden samengetrokken achter één gevel en werd kort daarop nr. 11 gebouwd. In de boogvelden van deze maniëristische gevel zitten schelpmotieven; het toegangspoortje herkreeg bij de
| |
| |
Deventer, Laat-middeleeuws huis op hoek Korte Noordenbergstraat en Bruynsteeg
restauratie in 1939 zijn oude vorm. In 1726 werd het pand gekocht door Arnold Bouwer en Geertruid van Markel, die omstreeks 1730 het pand inwendig lieten verbouwen, waarbij de zaal werd voorzien van een stucplafond in Lodewijk XIV-stijl, met in reliëf uitgevoerde arabesken, bloemenvazen en sfinx-achtige wezens. De medaillons aan de korte zijden geven scènes uit de rechtspraak weer. Hetzelfde geldt voor het marmeren reliëf in de schouw, dat Salomo's rechtspraak voorstelt. Een wat latere verbouwing heeft geleid tot een gang met trap in rococo-vormen. Ook de betimmeringen en het stucwerk in de achterkamer zijn in die stijl. In 1804 werd het pand ingericht tot Hof van Justitie. Bij de verbouwing in 1805 onder leiding van J.J. Sorg werd onder meer in de kelder een cachot gebouwd. In de cellen bevindt zich nog vroeg-19de-eeuwse grafitti, waaronder een schildering voorstellende ruiterfiguren en sleden. Van 1811 tot 1837 was het pand in gebruik als vredegerecht, daarna tot 1877 arrondissementsrechtbank en later kantongerecht.
Karakteristiek voor Deventer zijn de maniëristische in- en uitgezwenkte topgevels met overhoekse of vlakke pinakels, horizontaal geleed door muizentanden, die ook wel Gelders-Overijsselse gevels genoemd worden. De oudste gevels hebben overhoekse pinakels, zoals de herbouwde gevel Noordenbergstraat 17-19 (1583), Korte Noordenbergstraat 27 (1594) en Walstraat 16 uit omstreeks 1600. Men name de gevels met vlakke pinakels of pilasters zijn te beschouwen als de zandsteenarme variant van de maniëristische Vredeman de Vries-gevel. Menstraat 23, met oeil-de-boeuf en afgesloten door een fronton, is hier het mooiste voorbeeld van, omdat de architectonische details verwijzen naar De Drie Haringen (Brink 55). Het refugiehuis van Ter Hunnepe (Menstraat 22) werd in 1609 gebouwd voor inmiddels protestantse kanunnikessen en heeft aan beide zijden een dergelijke gevel. De Linnenkist (Hofstraat 8-10), gebouwd in 1623, is een gaaf voorbeeld van een dubbele gevel. De onderpui stamt uit 1821 toen er zich een handel in koloniale waren in vestigde. Andere voorbeelden zijn Rijkmanstraat 13 (1612), Grote Overstraat 61 (1614), Papenstraat 83 (1616), Spijkerboorsteeg 12 (1627), Walstraat 84 (1630), Kleine Overstraat 23 (1633), Menstraat 25, Noordenbergstraat 15, Smedenstraat 21-25, Smedenstraat 136-138 en Walstraat 125-127. Hersteld of gereconstrueerd zijn de gevels van Menstraat 21, Bergstraat 45-49 (1629) en Noordenbergstraat 42-44 (1640). Het pand Menstraat 20 met zijn overhoekse gevels uit omstreeks 1620 werd in 1969 uit Zevenaar hierheen verplaatst. Enkele 19de-eeuwse navolgingen zijn
Smedenstraat 31 (omstreeks 1885) en Graven 12 (1902), ontworpen door G. en W. te Riele. De maniëristische trapgevels uit deze tijd hebben zandstenen dekplaten, maar zijn verder sober van vorm. Karakteristiek vanwege zijn hoge begane grond met insteek is Smedenstraat 64. Noordenbergstraat 6 (1624) werd gebouwd op de plaats van het Cellebroedersklooster. Sterk aan elkaar verwant zijn de forse trapgevels Het Cromholt (Bergschild 15) uit omstreeks 1625 en Menstraat 11 (1631). Andere voorbeelden zijn Bagijnenstraat 5, Noordenbergstraat 24, Menstraat 35, Graven 10 (1641) en Nieuwstraat 25-27 (1645).
D'Swarte Cat (Korte Assenstraat 9) heeft een late trapgevel met ingezwenkte top uit 1689, gebouwd voor een in opzet 15de-eeuws huis.
Diverse huizen hebben hun topgevel verloren en zijn slechts in ankers gedateerd: Lange Bisschopstraat 35 (1585), Brink 3-4 (1598), Kleine Overstraat 9 (1611), Achter de Broederen 2-4 (1615), Assenstraat 38-50 (1617), Bergschild 22 (1624), 24-26 (1624), 18-20 (1625), Smedenstraat 46 (1640), Noordenbergstraat 32 (1641), 38 (1644), Rijkmanstraat 48 (1644), 50-52 (1648).
In het midden van de 17de eeuw ontstond een aantal verhoogde halsgevels waarvan de top is versierd met klauwstukken en door een fronton wordt afgesloten. Het rijke pand van de familie Temminck, Brink 10 (1645), met zijn van schelpen en cartouches voorziene boogvelden boven de vensters is een goed voorbeeld. Aan de achterzijde zit nog een gevel uit het einde van de 16de eeuw, met in- en uitgezwenkte top en overhoekse pinakels. Andere voorbeelden zijn Menstraat 26 (1649), Korte Bisschopstraat 16 (hersteld in 1960), Kleine Overstraat 38 (1651) en Graven 27 (1661). De mooiste voorbeelden van deze rijke classicistische vormgeving zijn De Blauwe Hand (Graven 16-18), in 1652 gebouwd voor de blauwverver Barthold van Ophuijsen, en het van
| |
| |
doek- en bloemfestoenen voorziene pand Het Loo (Kleine Poot 12-14), voor de zijdewinkelier Arent Arents, dat van 1945 tot 1969 als brandweerkazerne diende. Het voor Rutger Antoni gebouwde huis De Reiger uit 1676 is een laat voorbeeld van een dergelijke gevel. Van smalle classicistische pilastergevels zijn er twee bewaard gebleven. Grote Poot 12 uit omstreeks 1660 is zijn geveltop omstreeks 1900 kwijt geraakt. Het laat-middeleeuwse huis Assenstraat 4 kreeg in 1653 een nieuwe gevel voor de stadsapotheker Herbert Arentsen. In het fries boven de ionische pilasters staat de spreuk ‘Deo Fidendum, Medicis Utendum’ (Vertrouw op de Heer en maak gebruik van de doktoren). In 1853 werd het een kruidenierswinkel en omstreeks 1900 kreeg het een nieuwe pui. Na sloop in 1978 volgde herbouw in 1981. In het midden van de 17de eeuw verschenen ook enkele poortjes in classicistische vormgeving. Roggestraat ong. (vroeger Lange Bisschopstraat 56) is een zandstenen gangpoort met twee rijk bewerkte corinthische pilasters uit omstreeks 1660, hier in 1988 herbouwd. Het poortje van het Meyershoff (Bergkerkplein 7, vroeger Achter de Broederen) ontstond in 1661 ter afsluiting van een in 1455 door Arent Meijer gesticht hofje en kreeg omstreeks 1960 zijn huidige plaats. Golstraat ong. (vroeger Engestraat) is een ionisch poortje met klokgevel, gebouwd in 1670, en omstreeks 1988 op zijn huidige plaats neergezet. Het tot toegang verbouwde gangpoortje naast Polstraat 14 staat nog op zijn originele plaats. De rococodeur heeft een zandstenen ionische aedicula uit omstreeks 1670. Het Jordenshof (Kleine Overstraat 25-31) heeft een gangpoort met zandstenen elementen en een gevelsteen uit 1644 in de herinneringsbank. Het door Ewold Keizer in de Pontsteeg gestichte hofje werd in 1856 hierheen overgebracht. De
hofjeswoningen zijn in 1930-'31 naar plannen van W.P.C. Knuttel vernieuwd.
In het derde kwart van de 17de eeuw werden enkele brede pilastergevels gebouwd. Het mooiste en rijkste voorbeeld is Polstraat 18, ontstaan in 1664 in opdracht van de hoogleraar aan het Atheneum Gosewijn Hogers, die het jaar daarvoor was gehuwd met Freda Quaadtacker. De voorgevel wordt geleed door kolossale ionische pilasters met festoenen ertussen; de gevel als geheel wordt bekroond door een hoofdgestel met fronton. Inwendig heeft het pand rococo-stucwerk, een schouw met gestucte Lodewijk XVI-decoraties, rococo-deuromlijstingen, alsmede 18de-eeuwse beschilderde behangsels die wandtapijten imiteren. Brink 68, gebouwd voor burgemeester Hendrick Terborch, heeft een eenvoudiger kolossale ionische pilastergevel met smeedijzeren hekwerk en stoepbordes. De linker twee traveeën zijn omstreeks 1880 toegevoegd. Inwendig bevat het rococo- en Lodewijk XVI-stucwerk, evenals geschilderde behangsels met landschappelijke voorstellingen en geschilderde behangsels met bosschages en vogels, gemaakt rond 1780 toen het huis door Arnold Jacob Weerts werd bewoond. De keuken is geheel betegeld. In het linker gedeelte van het pand is het 19de-eeuws aanzien grotendeels gespaard. Polstraat 39 uit omstreeks 1670 heeft vier kolossale corinthische pilasters. Stromarkt 8 is een kapittelhuis dat in 1670 werd gekocht door Fenna Nolles, die kort daarop met Berent Hagedoorn trouwde en toen het pand inwendig liet voorzien van een geschilderde koepel met ornamentele motieven, luchtgezicht en vogels en een schouw met snijwerk. Het snijwerk op de verdieping is 18de-eeuws. Omstreeks 1860 werd een nieuwe voorgevel verbouwd die bij de restauratie in 1964 onder leiding van W.P.C. Knuttel een pseudo-Lodewijk XIV-pronkgevel kreeg, vervaardigd door L.F.E. van der Tuuk.
18de-eeuwse huizen
De Lodewijk-stijlen werden vrijwel uitsluitend toegepast door rijke burgers die hun bestaande huizen van een nieuwe voorgevel wilden voorzien; brede panden kregen lijstgevels, smalle klokgevels. Het in oorsprong 15de-eeuwse huis Polstraat 7 kreeg omstreeks 1730 een nieuwe lijstgevel met hardstenen plint en sierlijke deuromlijsting. Het naastgelegen lage gebouwtje werd in 1900 toegevoegd voor de safe van de toen in het pand ondergebrachte bank van J. Vermeer. De uit omstreeks 1725 stammende gevel Lange Bisschopstraat 19 heeft voor Deventer bijzondere bewerkte
Deventer, Burgemeesterswoning Assenstraat 14
onderdorpels. Het mooiste voorbeeld van Lodewijk XIV-stijl is Brink 101, dat in 1735 zijn nieuwe voorgevel kreeg in opdracht van burgemeester Gerard van Suchtelen en zijn vrouw Johanna ter Borch. De beelden van Juno en Diana op de daklijst zijn waarschijnlijk van de hand van Gotfried Gerlach. Het jordenshuis (Papenstraat 26) kreeg in 1740 zijn huidige gevel in Lodewijk XV-stijl met rococo-details in de kroonlijst.
Opdrachtgevers waren Adriaen Sloet en Frederika Johanna Grevink. De houten attiek met hun alliantiewapens werd in 1860 gesloopt. Inwendig zijn delen van het rococo-interieur gespaard gebleven, zoals de gang met stucwerk en tochtportaal, het plafond in de zijkamer aan de voorzijde, en een zeer rijk dessus-deporte van stuc, voorstellende putti met manden met fruit, in een zijruimte van de gang. De tweede kamer aan de rechterzijde van de gang heeft eveneens een gestuct rococo-plafond met putti en een schouw in Lodewijk XIV-stijl. Van 1810 tot 1930 was het pand in bezit van de familie Jordens, die het middelste van de drie oudere panden aan de achterzijde in 1904 van een vestibule liet voorzien. In de tuin verrees toen naar plannen van M. van Harte een teken- en schildersatelier voor Octavia Bellina Jordens. Het pand Assenstraat 8 werd in het midden van de 18de eeuw gebouwd voor
| |
| |
stadssecretaris Herman Borgerink. Het heeft een gevel met zware deuromlijsting in rococo-vormen en inwendig rococostucwerk en -schouwen. De toegang tot de naastgelegen gang wordt bekroond door een zandstenen vaas uit dezelfde tijd. Een fraaie rococo-dakkapel heeft Lange Bisschopstraat 23-25; andere voorbeelden zijn Assenstraat 59-65 en Polstraat 74. Laatstgenoemd pand heeft een laat-middel-eeuwse kelder, een gang met rijk versierde deuren in Lodewijk XIV-stijl en een houten versierd plafond. Een meer bedrijfsmatig karakter heeft De drie gekroonde suikerbroden (Achter de Muren Vispoort 28) uit 1739. Het pand Polstraat 36-40 van de firma P. en J. van Delden heeft aan de rechterzijde een deuromlijsting in rococo-vormen. De vensters van het naastgelegen pand en de wagendeur stammen beide uit 1818, toen de heren Van Delden hier een zeepziederij vestigden.
Teken van bescheiden modernisering van vaak laat-middeleeuwse of 17de-eeuwse huizen zijn de 18de-eeuwse klokgevels, waarvan alleen Menstraat 9 (1771) gedateerd is. Verbouwingen van door ankers gedateerde 17de-eeuwse gevels zijn Kleine Poot 8 (1610), Noordenbergstraat 11 (1612) en Waterstraat 2 (1696, aan Wellezijde 1682). Brink 78 heeft een klokgevel met rococo-kuifstuk. Ook de huizen gebouwd in de noordbeuk van de Mariakerk ( Nieuwe Markt 24-28) hebben veelal klokgevels. Andere voorbeelden zijn: In den Kruydhof (Brink 77), Bergschild 9, Graven 20, Graven 26, Lange Bisschopstraat 3, Menstraat 27-29, Menstraat 30, Nieuwe Markt 17-19, Nieuwe Markt 20, Nieuwe Markt 38, Noordenbergstraat 4, Noordenbergstraat 41 en Waterstraat 16. Het rijkste voorbeeld van Lodewijk XVI-stijl is het drielaagse huis Assenstraat 14, dat in 1771 werd gebouwd voor burgemeester Coenraad Alexander Jordens; het heeft een hardstenen plint met festoenen en een hoofdgestel met fronton en doekfestoenen. Het iets bredere pand Grote Overstraat 67 heeft een zelfde opzet, maar kreeg in 1880 een winkelpui in neorenaissance-vormen. Bescheidener voorbeelden zijn Polstraat
Deventer, Woonhuis Polstraat 82
80 met een ionische deuromlijsting en Nieuwe Markt 21-22 met doekfestoenen op het hoofdgestel.
19de-eeuwse huizen
Het begin van de 19de eeuw gaf in Deventer niet veel bouwactiviteiten te zien. Pas vanaf 1830 werd er aan de randen van de binnenstad gebouwd. Het pand op de hoek van Bokkingshang en Bergschild 32-40 kreeg in opdracht van M. Kloosterboer in 1834 een nieuwe, sober neoclassicistische gevel van drie verdiepingen met een kroonlijst voorzien van attiekvensters en slanke dorische consoles. De uitbouw aan de Bokkingshang stamt uit 1873. Kort na de sloop van de Binnen Vispoort in 1838 verrees in opdracht van T. Hissink het huis In de Gekroonde Allemansgading (Duimpoort 2-8). Het in 1980 gerestaureerde pand, in neoclassicistische vormen met rondboogelementen, is het mooiste voorbeeld van een voormalige bakkerij van Deventer Koek. Bij de toegang tot de Noordenbergpoort ontstond in het midden van de 19de eeuw Graaf van Burenstraat 9. Omstreeks 1860 zal het brede woonhuis Bergschild 39 gebouwd zijn voor W.F. Nering Bögel. De stadsboerderij Walstraat 60-62 werd in 1851 verbouwd. Uit 1862 stamt het forse neoclassicistische pand Lange Bisschopstraat 17, naar ontwerp van B. Looman. Rijk eclectisch is de omstreeks 1860 gebouwde gevel Polstraat 82, waarin veel gietijzer-elementen verwerkt zijn. De deurpanelen verwijzen naar het militaire beroep van de toenmalige eigenaar. Langs de IJssel verrees in die tijd een aantal villa's op de plaats van de middeleeuwse ommuring, waaronder in 1859 het forse hoekpand Zandpoort 15, gebouwd in 1859 naar plannen van J.A. Gerretsen voor rechter mr. J.G. de Witt Hamer. Een voor die periode karakteristieke afgeronde hoek heeft Achter de Muren Duimpoort 52-56. De Gebr. Van der Woerd, handelaren in bouwmaterialen, bouwden in 1860 De Engelenburg (Onder de Linden 7-8/Lindenstraat 13), een blok van drie witgepleisterde neoclassicistische panden. Naar plannen van M. van
Harte verrees in 1866 de Doopsgezinde pastorie Onder de Linden 3; mogelijk zijn ook Onder de Linden 2 (1866) en Onder de Linden 1 van zijn hand. De laatste werd in 1868 gebouwd voor burgemeester H.W.J. van Marle. Als een vroeg voorbeeld van projectontwikkeling verzochten de Deventer aannemers de gebroeders A.G., G. en H.H. Beltman in 1869 het gemeentebestuur om het oude bastion De Keizer te mogen slopen en te bebouwen. Naar hun ontwerp verrezen in 1870-'72 langs de Keizerstraat, Pikeursbaan en Geert Grootestraat bijna dertig ruime, eclectisch vormgegeven herenhuizen, waarvan er een aantal werd uitgevoerd door onderaannemers als H. Wesstra, H.A. Hoekman en W. Korteling. In het plan was de bouw van een stationshotel (Keizerstraat 18-20) inbegrepen. Ook elders ontstonden woonhuizen in neoclassicistische vormen, zoals Keizerstraat 2 (1875) en Brink 86-87 (omstreeks 1880). Ook bouwde men in eclectische vormen, zoals bij Bergschild 31 en Bergschild 35-37, beide uit 1874 naar plannen van H. van Harte, Welle 32-34 (1881) en Singelstraat 31 (1881). Naar plannen van W.C. Metzelaar werd in 1880 voor de bankier J. Vermeer het herenhuis Grote Kerkhof 9 gebouwd, met een neorenaissance-trapgevel. De passende gevelsteen ‘Deus Auxit’ (God vermeerdert) slaat ook op de aanbouw uit 1895
| |
| |
naar plannen van G. te Riele. Aan het pand Achter de Muren Duimpoort 53 verrees in 1889 een bijbehorend koetshuis. Met de uitgifte van de eerste bouwblokken op de geslechte vestinggronden ontstonden daar grote villa's, zoals Keizerstraat 37 (1881) in neorenaissance-stijl door G. te Riele voor H.B. Fischer, en de neoclassicistische huizen Singel 12 (1881) en Keizerstraat 39 (1882) naar plannen van W.C. Metzelaar. De meer eclectische villa's Singel 23 en Singel 22 uit 1881 verrezen in opdracht van de ijzerhandelaar A.F. van Zwet, die voor zichzelf door H. van Harte Singel 21 (1882) liet ontwerpen. Van Zwet was ook opdrachtgever van de burgermanswoningen Plantsoenstraat 2-12 (1882) en Singelstraat 13-29 (1886). Een belangrijke rol speelde de Deventer aannemer-architect W.J. Kolkert, die een aantal bouwblokken in het noordwestelijke deel van de binnenstad bebouwde met burgermanswoningen in een voornamelijk eclectische stijl. Daaronder waren Singel 1-3 (1884), T.G. Gibsonstraat (1884-'87), Boedekerstraat 14-30 (1885), Graaf van Burenstraat 22-38 (1894) en Noordenbergsingel 1-3, 9-14 (1889). De neorenaissance-huizen Noordenbergsingel 4-8 (1891) en Graaf van Burenstraat 40-46 (1891) zijn van de hand van G. te Riele. Daarnaast bouwde Kolkert ook rijkere villa's, zoals Boedekerstraat 9 (1889) voor burgemeester W.H.F. baron van Heemstra. Van zijn hand zijn ook Van Twickelostraat 1-11, drie blokken van twee-onder-één-kap-villa's in neorenaissanceof chaletstijl uit 1892. Ook langs de IJssel en de Singel verrezen nog villa's; Singel 16-17 in chaletstijl naar plannen van M.K. Smit voor de directeur van de Deventer
tapijtfabriek H.G. Kronenberg, Singel 14 (1886) en in dezelfde stijl het dubbele herenhuis Singel 10-11 (1887). Neoclassicistisch zijn Singel 18-20 (1885) door G. te Riele en Singel 15 (1886) door J. ten Zijthoff. Onder de Linden 4-5 (1887), Onder de Linden 6 (1888) en Graaf van Burenstraat 48 (1894) werden ontworpen door A. Feberwee. Een meer eigen stijl hebben Van Twickelostraat 13 (1894) door H.H. Kramer uit Leeuwarden, Iesselstate (Welle 29) uit 1895 voor D. ten Zijthoff en Lindenstraat 18 (1898) door J.D. Gantvoort voor J.L. Nering Bögel. Voorbeelden van andere neorenaissance-huizen zijn: Noorderplein 10-11 (1882), Grote Kerkhof 24 (1886), Brink 73 (1894) door W. te Riele, Nieuwe Markt 34 (1892) en Brink 49 (1898), beide door J.D. Gantvoort.
20ste-eeuwse huizen
Op de grote bouwactiviteit van het einde van de 19de eeuw volgde een periode van rust. Met de woningwet van 1901 verschoof de aandacht ook meer naar de planmatige aanleg van woonwijken. Wel vond in de Noorder en Ooster Voorstad op beperkte schaal particuliere bouw plaats, bijvoorbeeld het pand in simpele chalet-vormen Manegestraat 4 uit 1905, gebouwd door J. Stenvert. Rijker van vormgeving is Op de Keizer 62-72 uit 1901, met boven de vensters tegeltableaus in jugendstil-vormen. Karakteristieke eigen vormen heeft het pand Melksterstraat 2 in lichtrode baksteen, dat in 1910 door J.D. Gantvoort werd ontworpen voor de graanhandelaar J. Boks. Eveneens van zijn hand is de villa Binnensingel 12 in chaletstijluit 1910, voor J.W. van Oostrom Meyes. In de Noorder Voorstad verrezen Alexander Hegiusstraat 1-13 en Florens Radewijnszstraat 1-3, woonhuizen met late jugendstil-details naar plannen van M. van Harte in opdracht van de Levensverzekeringsmaatschappij Dordrecht. Vergelijkbare vormen hebben Zwolseweg 123-125, 131 en 137-141 uit omstreeks 1915. Nadat het laatste deel van de voormalige vestingwerken in 1913 tot villapark was bestemd, verrezen daar villa's: Parkweg 4 uit 1923 naar plannen van C. Houwink voor G.W.C. Broekhuis en Parkweg 3 uit 1927 naar ontwerp van F. Teekens voor dr. E. van Thiel. Voorbeelden van de sobere wederopbouw-architectuur van kort na de oorlog zijn de beide door C. de Heer ontworpen panden Dr. M.E. Houckstraat 5-19 uit 1949 en Rijkmanstraat 28-44 uit 1959. Het Sijzenbaancomplex (Sijzenbaanplein/De Doelen) is een in 1985-'88 tussen de voormalige ommuring en omwalling gebouwd complex naar plannen van Th.J.J. Bosch. Aan de Sijzenbaan hebben de woningen boven de winkels dubbelhoge, halfronde serres;
langs De Doelen is rekening gehouden met de bestaande niveauverschillen op de plaats van de voormalige binnengracht.
Volkswoningbouw. Vroege voorbeelden van arbeiderswoningen in de binnenstad zijn de uit 1865 stammende, maar in 1888 ingrijpend verbouwde, arbeiderswoningen Badhuisstraat 2-14 en Achter de Muren Zandpoort 17-19 uit 1883, in opdracht van G.H. Pieperiet. In 1883 kwamen in opdracht van de ‘Commissie tot opbouw en verbetering van Arbeiderswoningen’ de panden Bergpoortstraat 6-8 en 18-24 tot stand naar plannen van H. van Harte ten behoeve van de opzichters van de ijzergieterij Nering Bögel. Dit complex bestond uit een rij eenlaags woningen met in het midden en op de hoeken grotere woningen. In chaletstijl uitgevoerd zijn de arbeiderswoningen Raamstraat 47-53 uit 1886 in opdracht van G.J. Holleboom. Ook in de Ooster en Noorder Voorstad verrezen arbeiderswoningen, waaronder de afdakswoningen Ooievaarsstraat 27-61 uit 1888-'95, gebouwd door aannemer W.A. Korteling, Tuinstraatje 1-15 uit omstreeks 1890 en de woningen aan de Brinkgreverweg 136-182 uit 1891 naar plannen van G. te Riele voor woningbouwvereniging ‘De Eendracht’. Na een rapport over de woningtoestand in 1894 werd de ‘Vereeniging tot verbetering van den Woningtoestand’ (VtV) opgericht en verscheen in 1895 op de hoek Lange Zandstraat en Sallandstraat naar plannen van J.A. Mulock Houwer een aantal nog bestaande arbeiderswoningen. Pas in 1911 ontstond een eerste gemeentelijk uitbreidingsplan en verrezen de eerste arbeiderswijken, waaronder in 1914-'16 naar plannen van J. Haga aan de Tabakswal en Enkstraat het Rode Dorp. Dit werd gevolgd door de Burgemeestersbuurt (1918-'19) en complexen naar plannen van J.D. Postma voor woningbouwvereniging ‘De Nijverheid’, te weten de Driebergenbuurt (1920-'21) en het Gerard
ter Borchplein en omgeving (1924-'26). Het Hoornwerk werd in 1924 gebouwd naar plannen van W.P.C. Knuttel door de VtV. Dezelfde combinatie had al na plannen
| |
| |
uit 1919 in 1921-'23 het Knutteldorp (Bergweideplein e.o.) verwezenlijkt. Dit vroege voorbeeld van sociale woningbouw van landelijke faam, in de vorm van een besloten tuindorp met poortwoningen, hoekwinkels, winkelgalerij, badhuis en jonggezellenhuis, is in de periode 1995-'97 dermate ingrijpend herbouwd dat het oorspronkelijke karakter volledig verloren is gegaan.
Buitenhuizen. Op de Klinkenberg werd in 1867 de villa De Heuvel (Boxbergerweg 145) gebouwd, naar plannen van M. van Harte voor bierbrouwer B. Cost Budde. Achter de neoclassicistische villa verrees de Davo-bierbrouwerij, die in 1909 werd gekocht door de in 1884 opgerichte Vleeswarenfabriek van Anton Hunink. Na sluiting in 1982 volgde afbraak, waarna men de villa op weinig gevoelige wijze heeft ingebouwd. Op de plaats van een villa uit 1886 verrees in 1917 voor houthandelaar P. Stoffel een nieuwe directeurswoning, Lagestraat 45-45A, onder een hoogopgaand met leien gedekt dak en naar plannen van M. van Harte. Op het voor 1960 tot Diepenveen behorende gebied kwamen er enkele vrijstaande villa's. De villa Molenenk (Laan van Borgele 7) was in 1912 gebouwd voor sigarenfabrikant D. Muller, maar dankt haar huidige vorm aan de verbouwing uit 1932 van M. van Harte voor de wed. Ankersmit-Bessem. De Borgelerhof (Havezatelaan 2) werd in 1913 gebouwd, maar in 1920 door J.D. Postma en B. Hoogstraten verbouwd voor E.A. Muller. De Uiterwaard (Platvoetsdijk 1) stamt uit omstreeks 1935. In cottage-stijl zijn uitgevoerd: De Wigwam (Borgelerhofweg 1) uit 1930, De Crodde (Lokersdijk 7) uit omstreeks 1930 en Lokersdijk 2 (omstreeks 1930).
Winkels. Het vroegste voorbeeld van een winkel met aan weerszijden van de ingang winkelkasten is Hofstraat 7, gebouwd in 1847 voor de manufacturenwinkel van M.B.A. Rolfes. De vroege winkelpui Brink 53 dateert van 1852. Het Koekhuisje (Brink 84) met stoeppalen en een pothuis heeft een hoge winkelpui uit omstreeks 1860. Eclectisch van vormgeving zijn de winkelpuien Grote Kerkhof 32 (omstreeks 1870), Grote Kerkhof 20 (1877), Nieuwe Markt 40 (omstreeks 1885) en Kleine Overstraat
Deventer, Woon- en winkelpand Hofstraat 7
15-17 (1888). De voorm. sigarenwinkel Brink 95 heeft nog een origineel interieur uit omstreeks 1890. Het forse neorenaissancistische woon- en winkelpand Broederenstraat 3 werd in 1883 gebouwd naar ontwerp van G. te Riele voor H. Burgers. In een eigen neorenaissance-stijl ontwierp J.D. Gantvoort een aantal woon- en winkelpanden: Lange Bisschopstraat 62 (1892), Kleine Overstraat 57 (1895), Grote Overstraat 49 (1898) en met jugendstil-details de ijzerhandel van G.A. Wijtenhorst Korte Assenstraat 15 uit 1901. Ook de winkelpui van De Vlijt (Kleine Overstraat 26), opgericht in 1856 en met een pui uit 1896, is mogelijk zijn ontwerp. Duidelijk neogotisch is de winkelpui Kleine Overstraat 30 uit 1896, naar ontwerp van G. te Riele. Minder expliciet neogotisch is het door hem voor slager J. van den Beld ontworpen winkelpand Lange Bisschopstraat 76. Het fraaiste voorbeeld van een winkelpand in geometrische jugendstil-vormen is Magazijn De Zon (Brink 100) uit 1905, naar plannen van F.M.J. Caron, met siersmeedijzerwerk en opstaande dakstukken. Een ander jugendstil-voorbeeld is de voor een ouder pand geplaatste gevel van slagerij H.J. Scholten, Nieuwstraat 89-91 uit 1905, door M. van Harte. Eveneens zijn ontwerp is de voorm. juwelierswinkel Kleine Overstraat 22 met zijn karakteristieke hoektorentje en zwart granieten etalageramen uit 1907. Minder plastisch is de winkel uit 1909 voor de juwelier D. van der Meij Nieuwe Markt 5, naar plannen van Gantvoort. Karakteristiek voor de voorm. De Gruyter-winkels is Korte Bisschopstraat 31 uit 1908, naar ontwerp van W.G. Welsing. Meer rationalistisch van vorm is
Korte Bisschopstraat 32 uit 1914 door M. van Harte. Een vrij zeldzaam voorbeeld van zuivere art deco is de winkelpui Brink 85 voor een drogist, uit 1925. De kapperwinkel Tabakswal 43 uit omstreeks 1920 is expressionistisch van vorm en Boterstraat 12 uit 1932 kubistisch-expressionistisch.
Hotels en horeca. Het voorm. hotel De Engel (Grote Kerkhof 21) is een fors etablissement nabij de schipbrug, in 1830 bekend als hotel Van den Stock. Toen het in 1868 in handen van A. Hamers overging, kreeg het de naam De Engel. In 1872 werd het van een extra verdieping voorzien en kreeg het een neoclassicistisch uiterlijk. Het in 1983 gerestaureerde pand bestaat uit een voor- en achterhuis met daartussen de resten van de binnenste stadsmuur. Het oorspronkelijk uit twee panden bestaande voorm. postmeesterhuis werd er aan het eind van de 19de eeuw als hotel De Moriaan (Grote Kerkhof 22) aan toegevoegd. Het voorm. hotel De Keizerskroon (Stromarkt 10) werd in 1837 van een nieuwe gevel voorzien voor J. ten Have en onderging in 1875 in opdracht van L. Demmers een vernieuwing van de onderpui in eclectische vormen. Het eclectisch vormgegeven voorm. hotel De Keizer (Keizerstraat 1) op de kop van de Brink werd in 1882 gebouwd naar plannen van W.J. Kolkert. Het koffiehuis 't Hoekhuis (Brink 38) werd in 1892 aan de achterzijde (Rijkmansstraat 4) naar plannen van J.D. Gantvoort voorzien van een muziekkamer in eclectische vormen voor de musicus I.A. Houck. Het hotel Royal (Brink 94) is een functionalistisch vormgegeven gebouw in baksteen, met een opengewerkt uitspringend trappenhuis. Het werd in 1937 gebouwd naar plannen van J. Bos uit Twello, voor de bierbrouwerij De Klok.
Kantoorgebouwen. Brinkpoortstraat 11 werd in 1881
| |
| |
gebouwd als woonhuis annex kantoor naar plannen van Te Riele voor J.B.A. Warmelink. Het neorenaissancekantoorgebouw Kleine Poot 18 [39] ontstond in 1901 naar plannen van M. van Harte voor W. Evekink, agent van de Nederlandsche Bank. Het verrees op de plaats van een 15de-eeuws kapittelhuis dat kort na 1653 in opdracht van stadssecretaris Joan Rouse ingrijpend werd verbouwd tot het huis ‘Het Lam’. Het ingangspoortje van deze verbouwing staat nu aan de Sandrasteeg (Sandrasteeg 7) en is met kleine afwijkingen gemaakt naar voorbeeld van Hendrick de Keysers zuidpoort van de Westerkerk te Amsterdam uit de Architectura Moderna (1631). De voorm. Sallandse Bank (Hofstraat 13) [40], nu Generale Bank, werd in 1913-'14 gebouwd naar plannen van M. van Harte op de plaats van het uit 1889 stammende kassierskantoor van J.W. van Groningen. Het gebouw heeft een geheel natuurstenen gevel en is een aangepaste kopie van de Assiociatiekassa in Amsterdam uit 1900 van C.B. Posthumus Meyjes, zoals afgebeeld in E. Gugel, Geschiedenis van de bouwstijlen (1902). Het voorm. hoofdkantoor Noury & Van der Lande (Brink 13-14) [41] is een rijzig functionalistisch pand in baksteen, gebouwd in 1930 naar plannen van J.D. Postma.
Pakhuizen. Het forse, in oorsprong 17de-eeuwse Achter de Muren Vispoort 50 is een goed voorbeeld van een als pakhuis gebouwd pand. Tuitgevel en trijshuisje stammen uit de 18de eeuw. Achter de Muren Vispoort 16-18 is een vergelijkbaar maar kleiner voorbeeld, waarin mogelijk nog een deel van de binnenste stadsmuur bewaard is gebleven. Gave voorbeelden van 18de-eeuwse pakhuizen zijn Boterstraat 2 en Walstraat 61. Het Pater Noster (Bergstraat 23) is een pakhuis met kleine rondboogvensters uit 1834. De pakhuizen Polstraat 6a stammen uit 1858 en werden in 1992 gerestaureerd. De pakhuizen van de koffiebranderij van H. van de Woerd Achter de Muren Zandpoort 6-12 werden in 1876 tegen de stadsmuur aangebouwd. Aan de rechter zijde werd in 1894 naar plannen van M. van Harte een pakhuis annex kantoor toegevoegd. De pakhuizen Grote Overstraat 30 zijn door hun
Deventer, Modelmakerij Nering Bögel (Emmastraat 33)
ankers op 1809 gedateerd, maar stammen in hun huidige vorm van na de verbouwing uit 1897. Het pakhuis en ijzermagazijn voor J.W. Wijnoldy Noordenbergstraat 14 verrees in 1893.
Bokkingshang 3 werd in 1880 gebouwd voor de firma Ten Hoopen & Ten Zijthoff en omstreeks 1910 uitgebreid met Bokkingshang 2. Een karakteristieke combinatie van woonhuis met naastgelegen pakhuis is Sluisstraat 8-10 uit 1906. Het opvallend rode pakhuis Grote Overstraat 45-51 verrees in 1915 naar plannen van J.D. Gantvoort en W.P.C. Knuttel.
Industriegebouwen. Restanten van industrie zijn in Deventer te vinden in de Noorder en Ooster Voorstad en rond het industrieterrein Bergweide. Een uitzondering moet gemaakt worden voor de Raambuurt, waar op de voormalige vestingwerken bij de grotendeels verdwenen ijzergieterij Nering Bögel een gaaf industrielandschap bewaard is gebleven. Gebruikmakend van de oude stadswatermolen aan het einde van de haven, richtte Hendrik Lindeman in 1755 een ‘Ysermoole’ op waarin ijzeroersteen werd fijngeklopt en vervolgens gesmolten. In 1826 werd de fabriek gekocht door J.L. Nering Bögel en in 1847 voorzien van een stoommachine. Uiteindelijk ging de fabriek in 1932 failliet en werden de meeste gebouwen gesloopt. Bewaard bleven de voormalige modellenbergplaats Raamstraat 59 [42] uit omstreeks 1880, een pand van vijf bouwlagen op een taps toelopende plattegrond, waar zich in 1933 de maalderij G.H. Schepers vestigde. Het meest opvallende gebouw is de modelmakerij Emmastraat 33 [43] uit 1928, naar plannen van J.D. Postma. Dit functionalistisch vormgegeven pand met platte daken en geprononceerde traptoren werd in 1933 overgenomen door Nourypharma en is nu bezit van Akzo-Nobel. In de gevel zit een gevelsteen met het Deventer wapen. De fabriek van lijnolie van de firma Gebr. Ten Hove heeft een pakhuis (Bergpoortstraat 19) [44] uit 1881 naar plannen van F. ten Zijthof & Zn. Daarnaast verrees de stoomgrutterij en lijnkoekenfabriek van G. Wijers, waar J.W. Beltman, bouwer
Deventer, Fabriek van lijnolie firma Gebr. Ten Hove
| |
| |
van molenwerken en grutterijen, in 1889 een silo bouwde (Bergpoortstraat ong.) [45]. In 1905 werd een kantoor toegevoegd en in 1915 een oliemagazijn. In 1939 werd de fabriek door Ten Hove werd overgenomen. Het geheel is sinds 1972 buiten gebruik. De voorm. inkten zegellakfabriek P. van Son & Co. (Bergsingel 15-17) [46] kwam in 1887-'89 tot stand in neorenaissance-stijl naar plannen van G. te Riele. De Deventer Stoom-Wasch, Bleek- en Strijkinrichting (Bergsingel 2-4) verrees in 1888 voor G.W.S. Nierdt, maar werd in 1932 door Senzora aangekocht als verffabriek. De in 1876 als grossierderij ontstane fabriek voor suikerwerken en zachte zeep ‘Schoemaker & zonen Raamstraat’ (Senzora) (Raamstraat 4) [47] werd in 1916 gebouwd naar plannen van J. Koning. In 1927 werd naar plannen van M. van Harte een nieuwe fabriek voor zachte zeep gebouwd (Bergsingel 6). De in 1894 naar plannen van J.A. Mulock Houwer gebouwde drukkerij De Lange Van Leer (Sluisstraat 23-25) [48] werd in 1989 kantoor van Senzora. In de machinefabriek voor de graanindustrie F. ten Zijthoff & Zn. (Sluisstraat 2-6) [49] uit 1884 is nu een automuseum gevestigd. Elders in de binnenstad staat de voorm. poetslappenfabriek Geert Grootestraat 8 [50] uit 1868-'69, naar plannen van de Gebr. Beltman. Het is een illustratief voorbeeld van een architectonisch rijker uitgevoerd neoclassicistisch kantoor en een sober vormgegeven neoclassicistische fabriek annex pakhuis. In de Ooster Voorstad verrees in 1903-'04 een geheel nieuwe fabriek van ‘Deventer Tapijten’ van de voorm. Koninklijke Vereenigde Tapijtfabrieken (Smyrnastraat 3-5). Het is een gaaf bewaard gebleven fabriek met dubbele binnenplaats, aangebouwde woning en shed-hallen. De met jugendstil-details uitgevoerde, en vanaf het begin van elektrische aandrijving voorziene,
fabriek was ontworpen door de nieuwe directeur J.G. Mouton, die als architect was opgeleid. De fabriek zelf was in 1776 aan de Nieuwstraat gesticht door George Birnie en A. Sauret. In 1829 verkreeg men een octrooi op de fabricage van Smyrnatapijten, waartoe in 1838 een Jacquard-weefgetouw werd aangeschaft. In de Noorder Voorstad ontstond in 1861 de katoenweverij H.J. Ankersmit. In 1865 begon de productie en in 1897 bouwde men naar plannen van G. Beltman een weverij met magazijnen. De in 1965 gesloten fabriek, waarvan nog een deel met enkele sheds resteert (Lange Zandstraat 166), herbergt nu de machinefabriek Schreuter. Jugendstil-details vertoont de uit 1907 stammende en in 1916 verbouwde voorm. sigarenfabriek Tabakswal 32. De voorm. sigarenfabriek W. Horst & Joh. Maas (Horma sigaren) (Sint Jurriënstraat 1) uit 1917 vertoont licht expressionistische details. Aan de Laan van Borgele 62 verrees in 1912 naar plannen van M. van Harte de nieuwe beddenfabriek J.A. Auping, die in 1868 in de Smedenstraat begon met de fabricage van ijzeren ledikanten. Het voorm. laboratorium Novadel (G.J.L. Ankersmitlaan 1) werd in 1926 in een combinatie van tradionalistische en functionalistische elementen gebouwd naar plannen van J.D. Postma. De in 1856 bij de haven gestichte gasfabriek werd in 1910-'11 verplaatst naar een zuidelijker gelegen terrein (Zutphenseweg 51006), waar naar plannen van stadsarchitect C.H. Holgen een nieuwe fabriek met jugendstil-details tot stand kwam, evenals een directeurswoning en enkele dienstwoningen. Aan het begin van de nieuw haven op het industrieterrein Bergweide werd in 1924 een silo gebouwd voor het Coöperatieve Op- en Overslagbedrijf (Mr. H.F. de Boerlaan 21171), ontworpen door N. Kranenburg van de N.V. Internationale Gewapend
Deventer, Station
Betonbouw te Breda. De naastgelegen hogere silo dateert van 1961. Voor de al in 1593 opgerichte koekfabriek J.B. Bussink werd in 1952 een nieuwe fabriek gebouwd (Hanzeweg 42014) in betonskeletbouw en met schaaldaken, naar plannen van J.D. Postma. Het is de enige nog producerende fabriek van ‘Deventer Koek’. In 1958 kwam naar plannen van Postma een nieuw hoofdkantoor tot stand (Zutphenseweg 51035) van de in 1919 opgerichte blikemballagefabriek Thomassen & Drijver.
De watertoren (Ceintuurbaan 401) is een bakstenen toren met uitkragende bovenbouw, gebouwd in 1893-'94 naar plannen van J.A. Mulock Houwer. De op de Klinkenbelt gelegen toren in neorenaissance-stijl is voorzien van een stalen Intze-reservoir. De technische uitvoering lag in handen van ingenieur H. Gruner uit Bazel, wat ertoe leidde dat er een vrijwel identieke watertoren in Sélestat (Frankrijk) ontstond. Nabij de toren bevinden zich een nog origineel machinehuis en pompstation, waar een filtergebouw met zandfilters is aangebouwd, alsmede twee dienstwoningen.
Het station (Stationsplein 3-11) [51] is een fors stationsgebouw met op de verdieping dienstwoningen. Het gebouw in sobere baksteenbouw verrees in 1914 naar plannen van H. Menalda van Schouwenburg in het kader van de aanleg van de verhoogde spoorbaan in 1914-'19. Het heeft achter het stationsgebouw een onderdoorgang leidend naar een hoger gelegen eilandperron, met over- | |
| |
kapping in de vorm van geklonken vollewands I-profielen, in de lengte verbonden door vakwerkliggers. Op het perron staan de wachtkamers annex stationrestauratie en een dienstgebouw. Aan de westzijde zijn de resten van de eindsporen van de in 1934 opgeheven Overijsselsche Lokaalspoorlijn Deventer-Ommen te zien. Aan de stadszijde is er, rechts tegen de spoorbaan, een langgerekte rijwielbergplaats en goederenloods, waarvoor een urinoir uit de jaren dertig staat. Links van het station staat de eveneens uit 1914 stammende forse rechthoekige stationswatertoren (Stationsstraat 11), met een lager deel dat oorspronkelijk het ketelhuis was. De Watertoren is na de oorlog tot seinhuis verbouwd.
Het voorm. tramstation (Zutphenseweg 18) is een functionalistisch vormgegeven pand met platte daken, gebouwd in 1926 als eindstation van de stoomtrams naar Zutphen en Emmerik en naar Borculo. Sinds 1945 doet het dienst als buurtcentrum.
Bruggen. De in 1599 gebouwde schipbrug heeft in steeds vernieuwde vorm tot 1948 dienst gedaan, waarna op die plaats het huidige voetveer werd gelegd. De spoorbrug uit 1885-'86 werd in 1940 en opnieuw in 1945 verwoest, waarna tot 1983 een militaire hulpbrug dienst heeft gedaan. In 1983 ontstond op de fundamenten van de oude spoorbrug de huidige dubbelsporige stalen vakwerkbrug. De Raambrug (Sluisstraat ong.) is een kleine ijzeren ophaalbrug over de Buitengracht, oorspronkelijk gebouwd omstreeks 1860 toen de IJssel via de buitengracht een verbinding kreeg met het Overijssels Kanaal. In zijn huidige vorm zal ze uit omstreeks 1930 stammen. De Drakenbrug (Singel ong.) is een stenen boogbrug met neorenaissance-vormen, gebouwd in 1887 in het kader van de aanleg van het Rijsterborgherpark. In de verhoogde spoorbaan kwamen er drie spoorwegviaducten, waarvan die bij de Boxbergerweg en bij de Brinkgreverweg hun oorspronkelijke vorm uit 1919 hebben behouden; ze hebben geklonken vollewands I-profielen en met graniet beklede keermuren. Na afweging van drie mogelijkheden werd besloten de oprit van de Wilhelminabrug (Emmastraat ong.) te leggen op de in 1934 gedempte oude haven. Daar bouwde men tussen 1939 en 1943 de stalen boogbrug met hoedvormige liggers over de IJssel; deze brug is na vernieling in 1945 in oude vorm hersteld.
Bioscopen. De voorm. bioscoop Luxor (Brink 20) [52] werd in 1918 in expressionistische stijl gebouwd naar plannen van J.D. Postma en B. Hoogstraten. Onder het pand bevindt zich nog een kelder uit het begin van de 14de eeuw met 15de-eeuws gewelf van het in 1918 gesloopte koopmanshuis. De EDB (Eerste Deventer Bioscoop) (Smedenstraat 10) [53] werd in 1919 gebouwd met expressionistische elementen naar plannen van M. van Harte.
Straatmeubilair. Voor Brink 11 bevinden zich de acht hardstenen blokken die als fundering hebben gediend van het houten schavot dat bij terechtstellingen werd opgebouwd. Aan het begin van Roggestraat en Kerkstraat bevindt zich telkens in een van de zijmuren een blok natuursteen met daarin een met ijzer bekleed gat. Deze laat-middel-eeuwse kettinghaken zijn in 1583 aangebracht om bij belegering straatkettingen in op te hangen, ter afgrendeling van de invalswegen achter de Bergpoort. De corresponderende haken aan de andere zijde zijn verdwenen. Op de Kleine Poot staat een hardstenen stadspomp met ramskop, festoenen en vaas in Lodewijk XVI-vormen uit het eind van de 18de eeuw. Aan de Bokkingshang nabij de oude haven bevindt zich een maatstok
Deventer, Grenspaal Lokersdijk
Deventer, Wilhelminafontein
van de hoogste waterstanden van de IJssel tussen 1595 en 1926. Van de gietijzeren brievenbussen stamt die op het Klooster uit 1893 en die op het Bergkerkplein uit 1902. Deze werd gegoten door Diepenbrock en Reigers uit Ulft. Aan de Lokersdijk staan twee fraaie neorenaissance-grenspalen uit omstreeks 1893 op de in 1876 vastgestelde grens tussen Deventer en Diepenveen; ze hebben tot 1960 als zodanig dienst gedaan. Gedenktekenen. Ter gelegenheid van de inhuldiging van koningin Wilhelmina werd in 1898 de Wilhelminafontein (Brink ong.) onthuld. De neorenaissance-fontein naar plannen van J.A. Mulock Houwer was oorspronkelijk bedoeld ter herinnering aan de ingebruikname van de hogedrukwaterleiding in 1893. In het natuurstenen waterbekken met ijzeren schelpen staat een pilaar met ionische zuilen, leeuwenkoppen en op een schelp blazende putti, bekroond door een ronde piëdestal met daarop een vrouwenfiguur met olijftak en stadswapen: de Deventer stedenmaagd. Het beeld is van de hand van W.G. van Poorten en het ijzerwerk werd gegoten door Nering Bögel. De fontein werd in 1960 afgebroken en in 1985 herplaatst. Het monument van president M.T. Steyn (Stationsstraat), staatspresident van Oranje Vrijstaat en van 1877 tot 1879 student in Deventer, werd in 1922 vervaardigd door T. Dupuis.
| |
| |
Parken. Het Rijsterborgherpark of Oude Plantsoen (Stationsplein) [54] ontstond in 1888-'89 op de in 1879-'82 ontmantelde vestingwerken en is genoemd naar J.H.L. Rijsterborgh, van 1842-'50 eerstaanwezend ingenieur van de vestingwerken. Het wandelpark, gelegen ten noorden van de voormalige buitengracht tot aan de spoorbaan, werd aangelegd in een romantische landschapsstijl naar plannen uit 1887 van L.A. Springer. Het langgerekte park strekt zich uit van de IJssel tot aan het station. Vanwege de aanleg van het verhoogde spoorwegstation werd in 1915 het noordoostelijke deel door Springer aangepast. Naar ontwerp van G. Bleeker werd het park in 1947 hersteld. Bij de oorspronkelijke aanleg werd een van de voormalige ravelijnen veranderd in een vogeleiland, waar in opdracht van de verfraaiingsvereniging ‘Daventria’ in 1888 een inmiddels vernieuwde volière en in 1891 een nog bestaande kunstmatige rotspartij verrezen. Na herstel in 1987 volgde in 1992 de heropening van dit deel. Het Nieuwe Plantsoen (Ceintuurbaan ong.) legde men in 1914-'15 aan op het gebied van de Klinkenbelt en de Klinkenbeltskolk, om een goede waterwinning te garanderen rondom de in 1893 gereedgekomen watertoren. Naar plannen van L.A. Springer werd het als bospark aangelegd. Omstreeks 1920 volgde doorsnijding door de Ceintuurbaan en de aanleg van een openluchttheater en sportvelden. De Klinkenbeltskolk, mogelijk ontstaan bij een dijkdoorbraak in 1658, werd toen ingericht als hertenpark.
Begraafplaatsen. In 1829 werd het terrein ‘De Hoge Hond’, aangekocht, waarop in 1831 de Oude begraafplaats (Diepenveenseweg 78-80) naar ontwerp van A. van Leusen tot stand kwam, met een afzonderlijk deel voor katholieken. In 1883 trok men dat deel bij de begraafplaats en in 1894 breidde men het geheel uit; aan de stadszijde verrezen een aula en een dienstwoning naar plannen van J.A. Mulock Houwer. De dakruiter met zonnewijzer zou uit 1870 stammen en zijn hergebruikt. Sinds de sluiting in 1918 is de begraafplaats op een klein deel na ongerept gebleven en ademt ze met haar vele fraaie beuken en eiken een bijzondere sfeer. Bij de ingang ligt een aantal grafkelders, waaronder die van de families IJssel de Schepper en Dumbar. De oud-gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, A.J. Duymaer van Twist (†1887), ligt begraven in de familiegrafkelder uit 1833. Daarachter bevinden zich de graven van de families Houck, Van Marle, Schimmelpenninck en Bussink, evenals dat van de Shakespeare-vertaler L.A.J. Burgersdijk (†1900) en de directeur van de rijkskweekschool G.A.C. Kruyder (†1910), met een fraaie omsluiting in jugendstil-vormen, geschonken door zijn leerlingen. Ook de stadsbouwmeester C.H. Holgen (†1913) en A.G. Beltman (†1885) liggen hier begraven, evenals de industriëlen H.J. Ankersmit (†1905), P. Stoffel (†1869) en J.S. Werle (†1906). Gietijzeren naamschilden hebben de zerken van W.F. Nering Bögel (†1904) en J.F. Nering Bögel (†1909). De naastgelegen Isr. begraafplaats (Diepenveenseweg ong.), gesticht in 1869, bestaat uit een afzonderlijk ommuurd, taps toelopend grondstuk met afzonderlijk poortgebouw (metaarhuis) uit omstreeks 1894, afgesloten met een trapgevel waarop een vaas en in het Hebreeuws het opschrift Pred. 3:20. Op de begraafplaats zijn de stoffelijke resten herbegraven van de in 1833 gestichte,
in 1870 gesloten en in 1961 geruimde begraafplaats aan de Lange Rij. De R.K. begraafplaats (Ceintuurbaan ong.) werd in 1869 gesticht en kreeg in 1896 een neogotisch poortgebouw, zeer waarschijnlijk naar plannen van G. te Riele. In de dakruiter hangt een in 1494 door Geert van Wou gegoten klok. Op de begraafplaats staat een kruisbeeld in moderne setting en liggen de graven van de industriëlen A.A. Hunink (†1933), H.J. Noury (†1872) en het familiegraf van Van der Lande. Andere belangrijke graven zijn die van de families Tempelman, Te Riele en de dichter Johannes Poelhekke (†1881). De Alg. begraafplaats (Raalterweg 29, gemeente Diepenveen) werd in 1913 aangelegd naar plannen van L.A. Springer. Twee dienstwoningen uit 1920 staan ter weerszijden van het ingangshek van het in 1918 in gebruik genomen terrein; de aula werd omstreeks 1925 gebouwd. In de nabijheid daarvan ligt het graf van schilder Han van Meegeren (†1947). Andere belangrijke graven zijn die van H.J. Ankersmit (†1929) en de bouwmeesters W.J. Kolkert (†1923) en J.D. Gantvoort (†1928).
Het psychiatrisch ziekenhuis Brinkgreven (Brinkgreverweg 248), gelegen ten noordoosten van Deventer, ontstond in 1892 als buitengesticht van het provinciaal krankzinnigeninstituut, het St.-Elisabethsgasthuis, dat daartoe in 1875 de bestaande buitenplaats Brinkgreven had gekocht. Het hoofdgebouw van dit al in de 16de eeuw genoemde goed werd in 1787 gebouwd in opdracht van burgemeester Arnold Jacob Weerts. In 1828 werd het gekocht door generaal G.M. Cort Heyligers, die het omstreeks 1838 in neoclassicistische vormen liet verbouwen. Zijn dochter H.E.A. Eksteen-Cort Heijligers liet in 1858 voor hem en voor haar in 1857 overleden echtgenoot P.M. Eksteen in het park een gedenknaald oprichten. Volgens het toen moderne paviljoensysteem verrezen in 1892 naar plannen van J.A. Mulock Houwer en geneesheer-directeur W.H. Cox ter weerszijden van een centrale as twee maal drie paviljoens voor rustige, halfrustige en onrustige mannen respectievelijk vrouwen. De parkaanleg was een ontwerp van L.A. Springer. Aan het eind van de as verrees in 1913 de ziekenafdeling, paviljoen Kraeplin, met ‘Um 1800’-elementen naar plannen van J.D. Gantvoort en W.P.C. Knuttel. Op de as ontstond in 1937 het gemeenschapshuis Herman Simon, in traditionele vormen naar plannen van W.P.C. Knuttel. In 1984-'86 sloopte men de zes oorspronkelijke paviljoens en verving men ze door nieuwbouw, waarbij slechts de neorenaissance-naamstenen bewaard bleven. Tot het gesticht behoren de boerderij Pinel uit 1829 en de noordelijk buiten het terrein gelegen gestichtsboerderij Heihoeve (Spanjaardsdijk 86) uit 1908, naar plannen van J.D. Gantvoort. Schuin aan de overzijde ontstond in 1930 Labor Sanat (Brinkgreverweg 135), een zelfstandige wooneenheid voor mannen. Raalterweg 9-23 zijn vier dubbele burgerwoningen uit omstreeks 1913, gebouwd voor het verplegend
personeel en voorzien van de namen van de nimf Pomona en de klassieke godinnen Flora, Diana, Hebe, Aurora, Vesta en Hestia.
De Hoven. Dit stadsdeel aan de Veluwe-zijde van de IJssel wordt in de volksmond ook de Worp genoemd. Het
| |
| |
De Hoven bij Deventer, Hotel het Wapen van Deventer
gebied bestaat uit de Bolwerksweiden, het Stadsland en De Hoven. De westgrens wordt gevormd door een oude nevenstroom van de IJssel, de Oude IJssel. De huidige Twelloseweg ontstond in 1382 als grens tussen De Hoven en de Steenen Kamer (gemeente Voorst, Gelderland) en eindigde op de plaats waar in 1599 de schipbrug kwam te liggen. De Hoven werden in 1631 aangelegd ter compensatie van de door de nieuwe vestingwerken van Deventer verloren gegane tuinen. Het gebied werd daartoe opgedeeld in kavels ter grootte van 200 maal 200 voet, of de helft daarvan. Toen men in 1813 Deventer in staat van verdediging bracht, ruimde men alle bebouwing en bebossing om een vrij schootsveld te krijgen. In 1815 volgde wederopbouw van park en tuinen. Na opheffing van de vesting Deventer in 1874 verschenen de eerste stenen tuinhuisjes met hooggelegen tuinkamers en werd het een gebied van verpozing voor de gegoede Deventer burgers. In 1932 kwam de Veluwse bandijk tussen De Hoven en het Worpplantsoen te liggen en verrees langs de tuinstraten woningbouw. De meeste tuinhuisjes zijn inmiddels verdwenen en ook van de diverse uitspanningen en sociëteiten zijn slechts restanten bewaard gebleven. De R.K. St.-Radboudkerk (Twelloseweg 4) is een brede zaalkerk met flauw hellend schilddak en dakruiter, gebouwd in 1960-'61 naar plannen van F. Bodifée op de gewelfde kelders van de oude buitensociëteit ‘De Eendracht’. Het voorm. Wapen van Deventer (Worp 2) is een in 1860-'62 gebouwd pand op H-vormige plattegrond, waar omstreeks 1905 een serre tegenaan werd gebouwd. Het hotel-restaurant, ook lange tijd bekend als ‘IJsselhotel’, was een geliefd uitgaanscentrum. Hetvoorm. woonhuis met pakhuis (Worp 10) is omstreeks 1850 vermoedelijk als de Sociëteit de Oude Collegietuin gebouwd en werd in
1873 tot villa verbouwd. Het aangebouwde pakhuis stamt uit omstreeks 1910. De voorm. Nieuwe Buitensociëteit (Twelloseweg 2) is een in chaletstijl gebouwd pand onder flauw hellend zadeldak met een latere voorbouw. Na een in 1886 bekroonde prijsvraag werd het in 1888 gebouwd naar plannen van J. Verheul Dzn. Dit geschiedde onder beheer van het sociëteitslid M. van Harte. Het verving de door hem in 1859 gebouwde buitensociëteit aan de Langestraat. Tegenwoordig is het als bowlingcentrum in gebruik. Van de woonhuizen werd de vrijstaande neoclassicistische villa Bolwerkshof (Bolwerksweg 10) met verhoogde middenpartij gebouwd in 1858. Vergelijkbaar van vorm en stijl, maar dan met mezzanino-verdieping, is Worp 83 uit omstreeks 1875. Iets rijker van vorm en eclectisch van stijl is Ons Huis (Twelloseweg 12). Het in 1900 gebouwde herenhuis Twelloseweg 1 heeft een neoclassicistische opbouw en jugendstildetails. Musis Sacrum (Worp 109) is
De Hoven bij Deventer, Theekoepel Langestraat 134
een tot woning omgebouwd sociëteitsgebouw in chaletstijl uit omstreeks 1900. Eveneens in chaletstijl is de villa Twelloseweg 5 uit 1906 en het parkgebouwtje Oud Tivoli (Twelloseweg 3) uit dezelfde tijd.
Van de karakteristieke tuinbebouwing is maar weinig bewaard gebleven. De nu ingebouwde Parkhoeve (Langestraat 118) is het best bewaarde voorbeeld van een tuinhuis met hoger gelegen tuinkamer. De theekoepel Langestraat 134 werd omstreeks 1860 gebouwd en staat nu in de tuin achter een huis uit de jaren dertig. De tot woonhuis uitgebreide tuinkoepel Worp 69 zal omstreeks 1875 gebouwd zijn, het paviljoentje Twelloseweg 8 stamt uit 1898. Andere voorbeelden zijn Vonderstraat 117 en Rozenstraat 44.
De Bolwerksmolen (Bolwerksweg 6)
De Hoven bij Deventer, De Bolwerksmolen
| |
| |
is een achtkante gepotdekselde stellingmolen op houten onderstuk, overgaand in een aan weerszijden uitstekende, langwerpige houtzaagschuur met drie zaagramen. De houtzaagmolen is in 1863 gebouwd en kreeg in 1872 een nieuwe bovenas. Hij is in 1974-'76 gerestaureerd. Nabij de molen ligt de molenkolk voor het nathouden van het hout. De molenaarswoning ‘In de Vreugd’ (Bolwerksweg 8) stamt eveneens uit 1863. In de nabijheid liggen de verplaatste natuurstenen resten van een der beide torens die aan de Worpzijde de toegang tot de voormalige schipbrug markeerden. Het park De Worp (De Worp ong.) werd in 1699 aangelegd als plantage. In 1813 werden de lindebomen gerooid, waarna in 1815 een nieuwe aanleg in Engelse landschapsstijl volgde met veel populieren naar plannen van A. van Leusen. In 1853 werd in het park een inmiddels verdwenen muziektent gebouwd en later het voorm. Wapen van Deventer. |
|