'Jan van Boendales Brabantsche Yeesten: antithese of synthese?'
(1991)–Robert Stein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |||||||
Jan van Boendales Brabantsche Yeesten: antithese of synthese?Ga naar voetnoot*Robert SteinIn 1989 verschenen twee studies waarin de Brabantsche Yeesten een grote rol speelt: de dissertatie van A.L.H. Hage over Middelnederlandse rijmkroniekenGa naar voetnoot1 en de bijdrage van P. Avonds in de bundel Politiek en literatuur. Brabant en de slag bij WoeringenGa naar voetnoot2. Hoewel ze nagenoeg tegelijkertijd het licht zagen, nemen de beide studies een diametraal tegenovergestelde houding aan ten opzichte van deze rijmkroniek. Avonds ziet de Brabantsche Yeesten als een uiting van specifiek stedelijke geschiedschrijving, die ook een uitgesproken stedelijke visie op de samenleving ten beste geeft, meer concreet: de kroniek zou worden gekenmerkt door een duidelijk anti-hertogelijke opstelling, vooral op het terrein van de buitenlandse politiek. Hage verwerpt de ideeën van Avonds en plaatst de Brabantsche Yeesten juist in een hertogelijke omgevingGa naar voetnoot3. Dit is de reden om nogmaals een blik te werpen op de Brabantsche Yeesten. Auteur van de Brabantsche YeestenGa naar voetnoot4 is Jan van Boendale, de Antwerpse schepenklerk | |||||||
[pagina 186]
| |||||||
die in de eerste helft van de veertiende eeuw verschillende Middelnederlandse kronieken en didactische werken heeft geschreven. De Brabantsche Yeesten, voor zover bekend zijn eersteling, rondde hij af in 1316 of 1317. Van Boendale schreef in deze kroniek, in opdracht van Willem Bornecolve uit Antwerpen, over de afstamming van de hertogen van Brabant, vanaf ongeveer het jaar 600 tot zijn eigen tijd: 1316Ga naar voetnoot5. Om zijn publiek deze geschiedenis duidelijk te maken verdeelde hij de Brabantse geschiedenis in vijf periodes, ieder gekenmerkt door een bepaalde status van de (voorvaderen van de) hertogen van Brabant. Slechts een relatief klein gedeelte van de Brabantsche Yeesten werd door Van Boendale zelf bedacht, zoals in de middeleeuwse historiografie gebruikelijk compileerde hij de Yeesten voor een belangrijk deel uit oudere kronieken: uit de Spiegel Historiael van Jacob van Maerlant en uit de anonieme Chronica de origine ducum Brabantiae. Pas bij het naderen van zijn eigen tijd ging hij onafhankelijke gegevens toevoegen. Na de voltooiing van de Yeesten in 1316 schreef Van Boendale een vervolg waarmee hij de geschiedenis bracht tot het jaar 1347. Hoewel Van Boendale zijn kroniek uiteindelijk afrondde omstreeks 1347, is het bij de huidige stand van onderzoek niet zinvol dit werk als een geheel te bekijken. Noch J.F. Willems, die in 1839 de enige uitgave van de Brabantsche Yeesten verzorgde, noch moderne onderzoekers hebben zich voldoende rekenschap gegeven van de complexiteit van ontstaans- en overleveringsgeschiedenis van de kroniek. In een eerder artikel heb ik geprobeerd aan te tonen dat Van Boendale vanaf 1316 met onregelmatige tussenpozen delen aan de Yeesten toevoegdeGa naar voetnoot6. Het eerste deel van de Brabantsche Yeesten zou vanuit een consequent programmatisch uitgangspunt kunnen zijn geschreven; het tweede deel is - als mijn reconstructie van het ontstaan van de kroniek juist is - niet primair ontstaan als vrucht van beleid, maar veeleer als resultaat van incidentele gebeurtenissen in Brabant, persoonlijke initiatieven van Van Boendale of opdrachten van derden. De ontwikkeling van de kroniek na 1316 is op dit moment in onvoldoende mate bekend om tot betrouwbare conclusies te komen: te veel vragen met betrekking tot ontstaansgeschiedenis, omvang, auteur(s) en opdrachtgever(s) zijn nog onbeantwoord. Waar de uitgave van Willems slechts een zeer onnauwkeurig beeld geeft van het deel van de Brabantsche Yeesten dat tussen 1316 en 1350 is ontstaan, vormt zij wel, naar het zich laat aanzien, een bruikbare weergave van de tekst zoals die in ca. 1316 door Jan van Boendale voor Willem Bornecolve werd geschreven (BY I-BY V 900)Ga naar voetnoot7. | |||||||
[pagina 187]
| |||||||
In de literatuur wordt vaak benadrukt dat de Brabantsche Yeesten is te plaatsen in een spanningsveld tussen de groeiende stedelijke macht en de hertogelijke politiek. De argumentatie hiervoor wordt meestal geput uit de persoon van de schrijver en van de opdrachtgever. Jan van Boendale was lange tijd werkzaam als klerk van de schepenbank van AntwerpenGa naar voetnoot8 en Willem Bornecolve was, in de tijd dat de kroniek ontstond, schepen van deze stadGa naar voetnoot9. Daarnaast zijn er enkele passages die men kan interpreteren als kritisch ten aanzien van het hertogelijk beleid. Mij beperkend tot het deel van de Yeesten dat in ca. 1316 ontstond, wil ik proberen te bepalen of de Brabantsche Yeesten inderdaad de anti-hertogelijke inhoud heeft, waarvoor onder anderen Avonds opteert. Het ligt namelijk niet zonder meer voor de hand dat de Brabantsche Yeesten een puur stedelijke kroniek is, onder literatuur-historici is de heersende trend dat stedelijke literaire produkties in de vroege veertiende eeuw nauwelijks echt stedelijk zijn maar eerder sterk bij de adellijke cultuur aansluitenGa naar voetnoot10. Meer toegespitst op de inhoud van de Brabantsche Yeesten: dit is een kroniek over de hertogen van BrabantGa naar voetnoot11, niet over het land, niet over een stad, niet over het Brabantse volk maar over de hertogelijke dynastie. Steden spelen slechts een (negatieve) rol als zij in opstand komen tegen de hertog. Om de stellingname van de Brabantsche Yeesten te bepalen zal ik eerst een blik werpen op de plaats die de kroniek inneemt binnen de vroege Brabantse historiografie en op de wijze waarop Van Boendale zijn werk heeft gecompileerd. Vervolgens wil ik onderzoeken of Van Boendale de Brabantsche Yeesten schreef vanuit een stedelijke of vanuit een hertogelijke politieke achtergrond. | |||||||
[pagina 188]
| |||||||
De Brabantsche Yeesten en de officiële historiografieIn de recente literatuur heeft men gepoogd een karakterisering te geven van de vroege of ‘officiële’ Brabantse geschiedschrijving. Het gaat om een groep onderling samenhangende genealogieën, ontstaan in de omgeving van het hertogelijk hof. Hoewel er enkele aanwijzingen zijn voor het bestaan van oudere kronieken, moet vrijwel al het overgeleverde materiaal worden gedateerd in de periode na 1268Ga naar voetnoot12. Het laatste werk dat algemeen tot de officiële historiografie wordt gerekend is de Chronica de origine ducum Brabantiae, die geschreven moet zijn tijdens de regering van hertog Jan II (1294-1312)Ga naar voetnoot13. Het is geen toeval dat de historiografie juist in deze periode ontstond: kort voor 1268 bevond Brabant zich in staat van burgeroorlog, samenhangend met het vroegtijdig overlijden van hertog Hendrik III en met het feit dat de minderjarige kroonprins Hendrik IV zwakzinnig was. Ook probeerden enkele buurstaten gebruik te maken van de situatie, zodat Brabant in een ernstige crisis terechtkwam. Uiteindelijk slaagden de Brabanders erin de eenheid te herstellen, een jongere zoon, Jan I, volgde zijn vader op. Als gevolg van deze crisis ontstond, vermoedelijk in kloosters die nauw aan de dynastie gelieerd warenGa naar voetnoot14, een aantal kronieken en genealogieën met een sterk legitimerende strekking ten aanzien van het hertogelijk huis: de zogenaamde officiële historiografieGa naar voetnoot15. Volgens P. de Ridder verwoordt deze officiële geschiedschrijving ‘een krachtige affirmatie van het herwonnen Brabants zelfbewustzijn’Ga naar voetnoot16. De legitimiteit van het hertogelijk huis wordt bezongen door te benadrukken dat de Brabantse hertogen afstammen van de Trojanen en vooral van de KarolingenGa naar voetnoot17. Maar ook andere elementen versterken de roem van de dynastie: kloosterstichtingen, verwantschap met de grote Europese vorstenhuizen en met heiligen worden aangedragen om de roem van de hertogen te vergrotenGa naar voetnoot18. Omdat de Brabantsche Yeesten vrij kort na deze officiële geschiedschrijving is ontstaan, ligt het voor de hand dat zij daarbij zou aansluiten. Als we De Ridders omschrijving van de officiële historiografie als uitgangspunt nemen, is een grote inhoudelijke overeenkomst onmiddellijk zichtbaar: evenzeer als de officiële geschied- | |||||||
[pagina 189]
| |||||||
schrijving stelt Van Boendale de Karolingische afstamming van de hertogen centraal, terwijl hij de Trojaanse herkomst enigszins vragend memoreertGa naar voetnoot19. Maar niet alleen in deze grote lijn, ook in de afwijking daarvan vertoont de Brabantsche Yeesten een treffende overeenkomst met de officiële historiografie. Als we ervan uitgaan dat Van Boendale, zoals hij zelf zegt, in de Brabantsche Yeesten de geschiedenis van de Brabantse hertogen wil behandelenGa naar voetnoot20, is er een aantal wat grotere passages die slechts heel indirect met het Brabantse geslacht te maken hebben. De eerste belangrijke toevoeging die Van Boendale maakt - ruim 100 verzen - betreft de beschrijving van de vondst van het lichaam van Johannes de Doper, samenhangend met een veldtocht van Pippijn III in SpanjeGa naar voetnoot21: het verhaal gaat over twintig gedode ridders die door de vondst van het lichaam van Johannes de Doper weer levend werden. Later stichtte Pippijn III op deze plaats een klooster. De plaatsing van deze passage is temeer opmerkelijk omdat dit het enige stuk in de Brabantsche Yeesten is dat ontleend is aan het derde boek van de Spiegel HistoriaelGa naar voetnoot22, terwijl alle andere passages uit het zevende of achtste boek stammen. Met andere woorden: nergens anders in zijn kroniek doorbreekt Van Boendale zo duidelijk de lijn der gebeurtenissen die door Van Maerlant is aangegeven. Een tweede afwijking van de grote lijn, 716 verzen lang, wordt gevormd door het verhaal van Amijs en AmelisGa naar voetnoot23, een duidelijk hoofs getinte geschiedenis, door J.J. Mak omschreven als een stuk met een feodaal christelijk karakterGa naar voetnoot24. Het is het verhaal van een vriendschap tussen twee edelen aan het hof van Karel de Grote. Van Boendale zegt zelf dat hij dit stuk heeft ingelast omdat: [Men] hier bi mach ... merken ende verstaen
Dat God, onse Here, sonder waen
Goede gheselscap altoes mint,
Daermen trouwe ende doeght in vintGa naar voetnoot25.
Tenslotte is er de geschiedenis van de kruistocht van Godfried van Bouillon. Bijna het gehele derde boek van de Brabantsche Yeesten wordt door deze geschiedenis ingenomen (1757 van de 2116 verzen). Godfried van Bouillon was dan wel een achterneef | |||||||
[pagina 190]
| |||||||
van de Brusselse graaf Hendrik de Oude maar Van Boendale besefte heel goed dat Godfried niet echt tot de Brabantse dynastie behoortGa naar voetnoot26. Naar mijn mening is de passage over het lichaam van Johannes de Doper zonder moeite te plaatsen in de omschrijving die De Ridder van de officiële historiografie heeft gegeven: het gaat om een kloosterstichting door één der ‘Brabantse hertogen’. Ook de kruistocht van Godfried van Bouillon lijkt in deze definitie te passen, door zijn onderneming was de kruisvaarder omgeven door de geur van heiligheid, zodanig zelfs dat Van Boendale hem ‘die salighe hertoghe Godevaert’ noemtGa naar voetnoot27. Het hoofse karakter van de passage over Amijs en Amelis geeft eveneens aan dat de Brabantsche Yeesten past in de contekst van de officiële historiografie. Uit deze toegevoegde passages blijkt dat de Brabantsche Yeesten - in de vorm waarin de kroniek in ca. 1316 werd geschreven - in sterke mate aansluit bij de officiële historiografie. Uitgangspunt is de hertogelijke dynastie, waaraan andere elementen (religieuze stichtingen en verwante ‘heiligen’) zijn opgehangen; hiermee past de kroniek volledig in de definitie die De Ridder geeft van de officiële historiografie. Maar betekent dit ook dat Van Boendale bewust heeft gestreefd naar een aansluiting bij de officiële historiografie, of heeft hij slechts slaafs zijn voorgangers gevolgd? Een bestudering van zijn bronnengebruik kan daar een antwoord op geven. | |||||||
Hoe gebruikte Van Boendale zijn bronnen?Zoals ik hierboven opmerkte, zijn er twee belangrijke bronnen aan te wijzen voor de Brabantsche Yeesten: Jacob van Maerlants Spiegel Historiael en, als deze bron is opgedroogd, de anonieme Chronica de origine ducum Brabantiae. Van de Chronica wordt aangenomen dat zij werd geschreven in hertogelijke kringenGa naar voetnoot28 (feitelijk behoort zij tot de ‘officiële’ historiografie, de groep kronieken die kort na 1268 is ontstaan); de Spiegel Historiael is een wereldkroniek, die geen duidelijk standpunt inneemt in de Brabantse geschiedenis. Met name aan de Spiegel Historiael ontleent Van Boendale grote stukken letterlijk. Hij moet, uitgaande van een genealogie, alle passages hebben geselecteerd die in | |||||||
[pagina 191]
| |||||||
directe zin over de voorouders van de Brabantse hertogen gaanGa naar voetnoot29: J. te Winkel heeft uitgerekend dat van de 9730 verzen uit de eerste drie boeken van de Brabantsche Yeesten 6470 aan Van Maerlant zijn ontleendGa naar voetnoot30. Dit impliceert onmiddellijk dat ook een groot aantal verzen niet uit de Spiegel afkomstig is, in de meeste gevallen gaat het dan om herrijmingen; zonder overdrijving kunnen we stellen dat inhoudelijk meer dan negentig procent van de eerste drie boeken van de Brabantsche Yeesten is gebaseerd op de Spiegel Historiael. Op verschillende plaatsen heeft Van Boendale echter wel inhoudelijke aanvullingen bij zijn voorbeeld gemaakt. Een systematisch onderzoek naar verzen die Van Boendale heeft toegevoegd aan de inhoud van de Spiegel Historiael wijst uit dat er een zekere lijn te herkennen is in de invoegingen; een onderverdeling in drie categorieën is mogelijkGa naar voetnoot31.
Als voorbeeld voor het eerste type invoeging kan de usurpatie van Hugo Capet dienen, waardoor het Karolingische geslacht werd beroofd van zijn erfgoed, en de daarmee samenhangende overgang van de Karolingische dynastie - via de vrouwelijke lijn in de persoon van Gerberga - naar de graven van Leuven. Dit geval is temeer interessant omdat de Karolingische afstamming fundamenteel is voor het legitimerend karakter van een (Brabants) historiografisch werk, vooral ten aanzien van de Brabantse aanspraken op de Lotharingse hertogstitelGa naar voetnoot32. Het is karakteristiek dat Van Boendale veel sterker dan Van Maerlant de verraderlijkheid van de opzet van Hugo Capet beklemtoont en dat hij veel meer accentueert dat via Gerberga de legitieme Karolingische lijn verder looptGa naar voetnoot33. Als vergelijking kan hier fungeren de beschrijving in de Brabantsche Yeesten van de usurpatie van Pippijn III tegen de Merovingische koningen, ook hier voegt Van Boendale veel toe maar hij legt nu juist de nadruk op het legitieme karakter van de machtswisselingGa naar voetnoot34. | |||||||
[pagina 192]
| |||||||
Van Boendale beklemtoont de dienstbaarheid aan God en kerk vooral in de persoon van Karel de Grote, die de specifieke held van de Antwerpse schepenklerk lijkt te zijnGa naar voetnoot35. Het hoeft ons in dit kader niet te verbazen dat het feit dat de Brabantse hertogen afstammen van de Karolingen door Van Boendale veel vaker wordt benadrukt dan door Van MaerlantGa naar voetnoot36. Ook geeft Van Boendale regelmatig aan dat de positie van de Brabantse hertogen het gevolg van een soort goddelijke beschikking is, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het volgende citaat: Maer aldus quam soe Lothrike
Ten rechter ore sekerlike,
Daert te rechte wesen soude,
Alsoet Onse Here selve woude;
Maer ter cronen dat ghi wel kint
En mochten si comen nie sint,
Die hem Hughe die scalke man
met valschen treken ave wanGa naar voetnoot37.
Bij de moraliserende elementen die hij toevoegt, benadrukt Van Boendale vooral het voorbeeld van de Karolingen, en dan uiteraard liefst Karel de Grote. Belangrijk is dan - opnieuw - diens verknochtheid aan de kerk, bijvoorbeeld: Hi en leide an vrouwen minne
Ghenen sin, in ghenen stonden,
Noch an tornoy, noch an tafelronden,
Noch an houden grote hoven;
Maer al te Gods loven
Setti wille ende ghewerke,
Ende te hoghene die heilighe kerke.
En sijn soe erch ghene heren,
Wouden si hen daer toe keren
Dat si Karels yesten ende sijn daden
Dicken voer hen lesen daden,
Sine soudens te beter moeten wesen,
Ende elc man, diese soude lesenGa naar voetnoot38.
In ruil voor zijn machtspositie moet de vorst vooral de kerk beschermen maar ook zijn volk goed behandelen. En in dat laatste zit wel eens een element van kritiek verborgen: | |||||||
[pagina 193]
| |||||||
de heren (maar in dit geval niet specifiek de Brabanders) overtreden ‘tegenwoordig’ soms de goddelijke wet van gerechtigheid en zij leven teveel in weeldeGa naar voetnoot39. Hetgeen we zien bij Van Boendales vertaling van de hertogelijke Chronica de origine ducum Brabantiae, wijkt hier niet sterk van afGa naar voetnoot40. Opvallend is het feit dat Van Boendale zijn voorbeeld bijna woordelijk volgtGa naar voetnoot41. Wel maakt hij een vrij groot aantal aanvullingen, die vooral betrekking hebben op allerlei oorlogen, maar hij laat praktisch niets weg en nergens verwerpt hij de inhoud van deze kroniekGa naar voetnoot42. Het feit dat Van Boendale juist de dynastieke lijn versterkt, geeft aan dat hij bewust heeft gekozen voor een dynastiek opgezette kroniek. Of anders gezegd, de keuze van Van Boendale voor een aansluiting bij de officiële historiografie is niet, zoals Van Gerven stelt, ‘uiterst gemakkelijk’Ga naar voetnoot43 maar het uitgangspunt van de Brabantsche Yeesten geweest. Ik kan me dan ook niet vinden in zijn visie dat Van Boendale de hertog slechts als symbool van het hertogdom zietGa naar voetnoot44. De Ridder stelt, mijn inziens terecht, dat de dertiende-eeuwse historiografie een dynastiek karakter heeft en derhalve legitimerend is ten aanzien van de dynastie. Hetzelfde kan gezegd worden van de veertiende-eeuwse Brabantsche Yeesten, die eveneens primair is bedoeld ter legitimering van het Brabantse vorstenhuis: ook Van Boendale benadrukt immers dat de hertogen afstammen van de Karolingen, dat zij de wettige erfgenamen zijn van het Frankische rijk en, meer bescheiden, van Lotharingen. Deze bevindingen zijn eigenlijk helemaal niet revolutionair: Van Boendale geeft dit zelf ook al aan in de inleiding van de YeestenGa naar voetnoot45. Deze conclusies zijn strijdig met Avonds' visie ten aanzien van de Brabantsche Yeesten; hij meent dat de kroniek tegen de Lotharingse ambities van de hertogen is | |||||||
[pagina 194]
| |||||||
gericht. Van Boendale echter, fundeert zijn kroniek, in navolging van de officiële geschiedschrijving, op de Karolingische afstamming van de hertogen, waarbij hij zich terdege realiseert dat de Brabantse aanspraken op de Lotharingse hertogstitel waren gebaseerd op deze afstammingGa naar voetnoot46? Mijn conclusies sluiten daarentegen goed aan bij de bevindingen van Hage, die verschillende detailpunten waarop Avonds zijn mening baseert afdoende weerlegtGa naar voetnoot47. | |||||||
Het ontstaansmileu van de Brabantsche YeestenBetekent dit dan ook dat we de Brabantsche Yeesten, in navolging van Hage, uit de stedelijke context moeten verwijderen en in het adellijk milieu van het hertogelijke hof moeten plaatsen? Het bepalen van een opdracht- en receptiemilieu van middeleeuwse literatuur is altijd een moeilijke zaak maar naar mijn mening maken ontstaansperiode, inhoud van de kroniek en persoon van de opdrachtgever het waarschijnlijk dat de Brabantsche Yeesten in een stedelijke omgeving is ontstaan. Hage baseert zijn visie vooral op de persoon van de opdrachtgever van de Brabantsche Yeesten, Willem Bornecolve. Bornecolve was amman en schout (beide door de hertog benoemde ambtenaren) in respectievelijk 1301 en 1304-1307; het schepenambt, dat een veel meer stedelijk karakter droegGa naar voetnoot48, vervulde Bornecolve in 1314, 1317, 1318, 1321Ga naar voetnoot49. Later was hij weer schout van Rijen en castellanus van Antwerpen. Hage oppert dat Bornecolve zich met het laten schrijven van de Brabantsche Yeesten ‘toegang tot de hofkringen wenste te verschaffen’Ga naar voetnoot50. Hierboven hebben we gezien dat de Brabantsche Yeesten als legitimerend voor de hertogelijke positie moet worden beschouwd. Een blik op de geschiedenis van het hertogdom zal duidelijk maken dat een dergelijke visie beter past de politieke uitgangspunten van de Brabantse steden dan bij die van het hertogelijke hof. Net als het overlijden van Hendrik III in 1261, leidde de dood van Jan II tot een dynastieke crisis. Hertog Jan II (1294-1312) had kort voor zijn dood een akkoord gesloten met de Brabantse steden, waarin hij hen inspraak in allerlei bestuurlijke aangelegenheden beloofde, de zogenaamde charters van Kortenberg. Hertog Jan III was, toen zijn vader stierf, twaalf jaar oud en zijn minderjarigheid leidde onmiddellijk tot problemen over het regentschap. Als winnaars kwamen hieruit drie hoge edelen naar voren. Dit was zeer ongunstig voor de steden: de regentieraad weigerde de charters van Kortenberg te respecteren en verzuimde een oplossing te zoeken voor de grote schulden die de overleden hertog in het buitenland had gemaakt, wat leidde tot de confiscatie van de goederen van kooplieden. De steden reageerden op deze | |||||||
[pagina 195]
| |||||||
gebeurtenissen door, in 1313, een stedenbond op te richten die gericht was tegen de edelen rond Jan III. In 1314 pleegden zij een staatsgreep, zetten de edelen af en vormden zelf een regentieraad. Er leek een burgeroorlog te ontstaan, die echter op het laatste moment kon worden voorkomen: de steden behielden de machtGa naar voetnoot51. We mogen aannemen dat Jan van Boendale is begonnen met zijn - in 1316 afgeronde - Yeesten na de revolutie van 1314. F.P. van Oostrom heeft uitgerekend dat een produktie van ca. 550 verzen per week heel normaal was voor een middeleeuws dichterGa naar voetnoot52. Hoe voorzichtig we dergelijke getallen ook moeten hanteren, ze geven wel aan dat Van Boendale de 11.252 verzen tellende Brabantsche Yeesten eerder in een half jaar dan in twee jaar heeft geschreven. Derhalve is noch het initiatief tot het schrijven van de Brabantsche Yeesten, noch de inhoud van de kroniek los te zien van de gebeurtenissen in 1314. Bovendien ligt de analogie met de crisis van 1268 hier tezeer voor de hand: ook na die dynastieke crisis ontstonden immers legitimerende genealogieën en kroniekenGa naar voetnoot53. Dit leidt tot de conclusie dat de Brabantsche Yeesten niet was bedoeld ter legitimering van de hertog-met-adellijke-regentieraad maar juist van de hertog-met-stedelijke-regentieraad. Een sleutelrol bij de beschouwing van het onstaansmilieu van de Brabantsche Yeesten speelt natuurlijk de beschrijving die Van Boendale geeft van de crisis van 1314. Het charter van Kortenberg en de stedenbond van 1313 noemt hij niet, de machtsovername door de stedelingen echter wel. Van Boendale merkt hier op dat Jan II grote schulden had gemaakt. Dat was niet verstandig van de hertog maar uiteindelijk was het de schuld van uitzuigers in zijn omgeving, zij verbrasten het geld, terwijl de vorst zelf soms in armoede moest leven. De stedelingen zagen, aldus Van Boendale, dat het tijdens de regering van hertog Jan III dezelfde kant op dreigde te gaan en hij vervolgt dan: Soe langhe si [de stedelingen] hieromme pinen,
Dat die hertoghe sette sinen raet
Ane sine porteren, dat verstaet.
Ende om dat dese dinc ghesciede,
Soe wies tusschen dedele liede
Ende den porteren evelen moet;
Ende die porteren, alse liede vroet,
Queten die scout, al sonder sparen,
Soe dat die coepmanne mochten varen
Om haer neringhe, waer si wouden,
Onghepant ende onghehoudenGa naar voetnoot54.
| |||||||
[pagina 196]
| |||||||
Naar mijn mening is deze passage maar op één wijze te interpreteren: Van Boendale legitimeert de stedelijke ‘revolutie’ tegen de adellijke regentieraad. Ook op andere plaatsen in de Yeesten benadrukt Van Boendale stedelijke uitgangspunten, van belang zijn de toevoegingen die Van Boendale aanbrengt ten opzichte van de Chronica de origine ducum Brabantiae. Zo wordt hertog Jan I geprezen omdat hij de kooplieden niet heeft tegengewerkt: Coepmanne uut sijnre viande lande
Mochten voeren ghelt ende pande
In sijn lande, vroech ende spadeGa naar voetnoot55.
We moeten dus stellen dat de inhoud van de Brabantsche Yeesten erop wijst dat de kroniek is geschreven vanuit een stedelijke politieke visie. Dit wordt bevestigd door het opdrachtgeversmilieu waar Van Boendale in werkte. Rogier van Leefdale - voor wie Van Boendale rond 1330 een aantal didactische werken schreef - was niet slechts de edelman die door Hage wordt gepresenteerd, maar iemand die juist in 1314 zitting ging nemen in de hertogelijke raad en van dat moment af een belangrijk intermediair vormde tussen hertog en stedenGa naar voetnoot56. Willem Bornecolve, de uiteindelijke opdrachtgever van de Brabantsche Yeesten, was in de tijd van het ontstaan van de kroniek schepen in Antwerpen, terwijl Van Boendale daar zelf schepenklerk was. Dat Bornecolve op andere momenten hertogelijk ambtenaar is geweest, hoeft in dit kader naar mijn mening niet van belang te zijn. Mijns inziens geeft de Brabantsche Yeesten dan ook een stedelijke visie weer op het hertogschap. Deze visie wordt echter niet gekenmerkt door een dualisme tussen hertog en steden, maar juist door een gemeenschappelijk belangGa naar voetnoot57, sinds 1314 gepersonifieerd door de stedelijke regentieraad. Een aanwijzing temeer daarvoor is de inhoud van een onmiskenbaar stedelijk document uit deze periode. Ik doel hierbij op de hierboven al genoemde stedenbond, gesloten door een zestal Brabantse steden in 1313, deze begint als volgt: Omme die goede onste ende die grote vrienscap ende trouwe, die wy altoes ghedraghen hebben ende draghen selen tonsen lieven here den hertoge; ende wy sien, dat groflec sine ere ende syn orber es, ende hi wale behoeft dat syn lant stae in eendrachtecheiden ende in goeden poente; ... es dat sake dat de goede liede van den lande eendrachtech syn ende wel over een draghen, dat onse here de hertoge te starkere ende te machteger syn sal ende wy alle met heme: soe es dit die sake die ons nu porret, te desen tide vorder dan tanderen tide, dat wy versien alle die poente, die | |||||||
[pagina 197]
| |||||||
eendrachtech maken moghen ene stat metter andere van vestinghe: dats te verstane, ochte ieman eneghe dinghen rueren woude, dat jegen onse here den hertoghe ware, och jegen dlant, dat onse here die hertoge ende wy dies te starker souden sijn dat onrecht te verwerne;...Ga naar voetnoot58. In de Brabantsche Yeesten treffen we dezelfde houding tegenover de hertog aan als in deze oorkonde: het streven naar een eenheid binnen Brabant, gegroepeerd rond de persoon van de hertog. Het lijkt me dan ook waarschijnlijk dat de Brabantsche Yeesten is ontstaan in een stedelijke omgeving met als doel de positie van de hertog te legitimeren. Deze situatie onderscheidt zich niet wezenlijk van die tijdens de dynastieke crisis van 1268; zoals De Ridder aangeeft traden de steden ook toen op als een belangrijk staatsdragend elementGa naar voetnoot59. De suggestie van Hage, dat Bornecolve met de Brabantsche Yeesten de bedoeling heeft gehad zich toegang te verschaffen tot de regentieraad is in deze context interessantGa naar voetnoot60. | |||||||
SlotbeschouwingSamenvattend wil ik stellen dat compositie, inhoud en datering van de Brabantsche Yeesten erop wijzen dat deze kroniek niet te plaatsen is in een dualistische visie op hertog en steden. Net als de dertiende-eeuwse Brabantse historiografie ontstond de Brabantsche Yeesten in een periode van dynastieke en maatschappelijke crisis. Bestudering van het bronnengebruik door Van Boendale wijst uit dat hij bewust aansluiting heeft gezocht bij de dertiende-eeuwse officiële (of hertogelijke) historiografie en dat hij heeft geprobeerd juist de dynastieke elementen in zijn kroniek te benadrukken. Van Boendale streeft in de crisis van 1314 naar een synthese tussen stedelijke en hertogelijke belangen, een conclusie die ook door Hage wordt getrokkenGa naar voetnoot61. Naar mijn mening wordt deze synthese echter niet gepropageerd vanuit adellijk/hertogelijke kringen, maar juist vanuit de steden. De belangen die Van Boendale behartigt zijn eveneens nationale belangen geweest; er lijkt dan ook sprake te zijn van een dynastiek getint nationalisme. We moeten de Brabantsche Yeesten zien als een legitimering van de positie van hertog Jan III en van de stedelijke regentieraad. Ten aanzien van de tegenstelling die vaak gezien wordt tussen hertog en steden, vraag ik mij af of deze wel zo scherp was als zij herhaaldelijk wordt voorgesteld. Ongetwijfeld zijn er regelmatig belangenconflicten geweest maar van een fundamenteel afwijzen van de andere partij lijkt toch in het veertiende-eeuwse Brabant geen sprake te zijnGa naar voetnoot62. |
|