Voorrede.
Het is eene nieuwigheid, vorsten van onzen tyd ten tooneele te voeren: maar het keizerryk Indostan, waarin de daad van dit treurspel geschied, en Persië, het koningkryk van mynen held, zyn zo verre van ons afgelegen, dat die afstanden myne onderwinding billyken.
Ik heb myn onderwerp genomen uit een verhaal van den inval der Persianen in het Mogolsche ryk, gedrukt in den jare 1740. Nadat ik dit treurspel heb voltooit, verschynt eene nieuwe historie van den Persiaanschen overwinnaar, te laat om daaruit veel nuts te trekken. De zulken, aan wie de vryheden der tooneelpoëzyë bekend zyn, zullen echter de beiden beschryvingen genoegzaam met mynen Thamas Koelikan overéénbrengen.
Ik geef hem, in het treurspel, den naam van Nadir, dien hy na zyne krooning heeft aangenomen; en ik stel, in den tytel, dien van Thamas Koelikan, dewyl hy onder dezen naam, dien hy als onderdaan van Thamas eertyds voerde, by de geheele waereld is bekend.
Het zal misschien vreemd schynen dat ik eenen overweldiger, die zyn' wettigen koning van den troon heeft verstooten, een edelmoedig karakter geef. Men overwege dat hy Thamas, voor wien hy den rykszetel had gewonnen, gedient heeft met eene onbevlekte getrouwheid, totdat die vorst hem op eene ondankbare wyze naar het leven stond; dat de wraak den Mahometanen niet is verboden; en eindelyk, dat het eene ware edelmoedigheid is, het leger van eenen vyand uit mededoogen te spyzen. Het ware te wenschen dat zulk eene grootmoedigheid altoos de Christen vorsten had bezielt!