Nieuwe gedichten
(1827)–A.C.W. Staring– AuteursrechtvrijPuntdichten op zijn Roemer Visschersch.I.
Met haasten en reppen is Keesjen een Vent!
Eer ík halfweg ben, vliegt híj́ aan 't end.
Maar, door spoedig alleen wint de kok geen gunst:
Spoedig en LekkerGa naar voetnoot*) eischt de kunst.
| |
[pagina 137]
| |
II.
Aller eeuwen verstand heeft Louwtjen in pacht.
Over 't laag en 't hoog moet zijn wijsheid zweven:
Pas kan hij 't zijn doode Mama vergeven,
Dat zij, buiten zijn raad, hem ter waereld bragt.
| |
III.
Roel Kras-pen titelt zich Advokaat:
Gaauwdief en sluiker ontkomt door zijn raad;
Maar hij pleegt dien, voor appel noch ei, te verkoopen,
Want cijferen kan hij! dát zou' hij hopen!
Hij zoekt ‘om te denken’ de stilte in 't kantoor;
Slaapt; wordt wakker; zet een schuifraam open;
En schrijft er vier vakaties voor.
| |
IV.
De Ster, op de borst van den Braven Man,
Moest door de wolk van zijn needrigheid stralen,
En, wat geen zilver, geen goud mogt betalen,
Daar spreekt de Gúnst des Konings van.
Zóó strekt de Brave ten baak voor ons allen!
Maar de Ster, op den rok van een Gek of een Guit,
Lokt het regterlijk oog van de Menigte uit:
Dat schande en spot verplettrend op hem vallen.
|