Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekend
[pagina 315]
| |
X
| |
[pagina 317]
| |
Van zijn Oom J.G. Staringh.I. [Jan. 1786]:‘Ik hebbe in lange aan mijne Poeteman niet geschreeven. Heeft hij niet weleens gedagt, dat ik ook een verkeerd addres mogt geschreeven hebben op den Briev. Dat was het Lot van uwe eerste Bokkemen. Visvliet heeft a mes depens gesmuld’..... De brieven van Antoon zijn te ‘Bokkemagtig’. ‘Uwe laatste van den 8 deezer is mij den 13 geworden. Gij zijd zinds eenigen tijd niet wel geweest: Misschien meer niet wel naar 't gemoed, dan naar het ligchaam. Toen gij mij schreev, welk een geweld gij op u zelven gedaan hadt, om u met Justiniaan familiaarer te maaken, toen gij, schoon ik u daar in wat meer moderatie had aangeraaden, uw voorneemen met zo veel kragt defendeerde, stelde ik mij een alternatiev voor. Les belles lettres zullen Justiniaan wel weer wat uit sijn plaats dringen; of anders vervalt mijn lieve Antoni tot droevgeestigheid. 't Laatste dunkt mij, dat tot mijn leedweezen; niet dan al te waer geworden is. Zo gaat het, als men sijn heerschend geestgestel par force wil t' onderbrengen, dan verliezt het sijne veerkragt. Gij zijd reeds te verre op den Dwaalweg. Gij schuwt gezelschap, en zoekt genoegen in de eenzaamheid. Verkeerde Remedie! Dan heeft men niet anders te doen, dan te peinzen op 't geen men als sijn ongeluk considereert. In plaatze van het te verligten wordt het bij den dag zwaarer; de quaal wortelt zo diep in, dat men veel en lang werk heeft, om ze weer te boven [te] koomen. Begeev u na Harderwijk, begeev u onder de menschen; neem geoorlovde uitspanningen, wandel, scherm etc. Ik hebbe in mijn leeven ook eens op den weg geweest, maar hebbe ondervonden, dat aangenaam gezelschap (schoon op dien tijd mij onaangenaam en contre coeur bijgewoond) en vooral ligchaamsexercitien de beste geneesmiddelen zijn. Maar wat maakt mijn' Antoni zo droevgeestig? Sijn uitroep leert het mij. De Rechten! de Rechten! Hoe? Die moeten naar het begrip van zommigen, de trap zijn tot uw geluk, tot de glorie voor U en uwe Familie. Dat Justinianus honores. Gij moet (malgré toi; n'importe) gij moet worden Advokaat, Raadsheer, Momber; enfin een tweede Binkershoek!Ga naar voetnoot1). | |
[pagina 318]
| |
Ik helpe het wenschen; maar ik wil niet helpen dwingen. Ik houde niet van de menschelijke predestinatie: mijn zoon moet Predikant, Advokaat, Doctor, Officier worden. Dat valt doorgaans slegt uit. De Predikant zou geexcelleerd hebben als Roskammer’.... ‘Mijn neev heeft misschien Talenten genoeg om een Binkershoek te worden, hadt hij maar de genie van Binkershoek. Om die hem in te blaazen, daar zie ik geen kans toe. Ik geloov, dat hij meer heeft van de genie van Horatius, en die speelt zo sterk den Baas, dat alle andere voorstellingen niet hegten kunnen’.... ‘Misschien hebt gij dien vriend buiten niet bij de hand [volgen enkele citaten over de landelijke rust]. Wat dunkt u, is dit niet de teekening van hem die van den Wildenborg schreev: “Kon ik het, ik bleev hier eeuwig met een wel voorziene Bibliotheek, een getal van arbeiders zo groot, als ik draagen kon.” - Ik helpe het u wenschen! Maar indien gij de Bosschen meer zond frequenteeren, dan de Bibliotheek; u meer zond toeleggen op de verbeetering van het goed en de vermeerdering uwer inkomsten dan op de studie, dan zoude ik u zeer condemneeren. Godt heeft u te veel talenten geschonken, om maar een Land-Oeconomus te zijn, om niet 't eenigen tijde iets in de waereld te brengen, om u eenen naam te maaken, uwe Familie eere aan te doen, en der Maatschappije tot nut te zijn. En dat kan ook op den Wildenborg geschieden, al is men geen Raadsheer of Burgemr. - De Groot was groot in Raads- en Staatsvergaderingen, was hij het minder op Loevenstein? Ik meen ('t kan zijn, dat ik het mis hebbe: Ik hebbe thans geen tijd om het te onderzoeken) dat hij daar heeft geschreeven zijne Adnot. in N.-Test., waardoor hij noch heet de Groote H. de Groot bij allen, die geleerdheid estimeeren in Europa.Ga naar voetnoot1) Wat willen die woorden: “Weer een magtige storm van kleinmoedigheid is mij hier toegewaaid; het zal een reuzenarbeid zijn, om daar weer tegen in te roeijen. Is het niet ongelukkig - zo omringd te zijn, van alles, wat een mensch sijn verblijv hier op aerde kan veraangenaamen; een hart te hebben, zo geschikt om in zich zelve gelukkig te zijn, en dan evenwel geen vooruitzigt, dat den minsten straal van genoegen en geluk voor mij doet blinken?” Wat wil dat? Die woorden hebben mij bijna traanen doen storten. Van waer is die storm losgeborsten? Wat dreigt hij? Wat golven jaagt hij tegen u aan? Zijn het ook nieuwe en harde aanvallen om der Rechten wille? Schrijv het mij, Jongeliev. Oordeeld gij het dienstig, ik wil er uwe Moeder over onderhouden. Die vrouw heeft een te goed hart, en heeft u te liev, dan dat sij u door dwang het genoegen, en dus het weezenlijk geluk van het leeven, zou willen beneemen. | |
[pagina 319]
| |
Ziet, of gij u (doch niet met zo een geweld, als gij het begonnen hebd) niet allengskens wat meer bevriend kund maaken met de Rechten. Doch is uwe antipathie onoverwinnelijk, doet aan uwe Ouderen eerbiedige representatie, verzoekt, smeekt, dringt op de lievde, die sij u toedraagen, dat sij u uwe genie laaten volgen, met eenen tak van studie te verkiezen, als waar toe gij het meest inclineert, beloovt, en toont, het vervolgens met er daad, u daar in zo te zullen evertueeren, dat zij zich deezen hunne toegeevenheid nooit zullen beklaagen. Moest gij met de Advokatie uw kost winnen, ik zou anders schrijven. Maar nu uwe omstandigheeden en verwachtingen anders zijn, meene ik u deezen raad te mogen geeven. Nu wat anders. Uw Oom VerHuelGa naar voetnoot1) heeft het doolend Ridderschap aangenoomen voor Nigt Antje. Het is bij u, men zegt. Het is bij mij: Ik geloove het. Men vleit zich, dat de zaaken voorwaards gaan. Jalousie schijnt u niet te pijnigen. Gij wenscht hem geluk met de Bout. Moi aussi. Gij schreevd in een voorigen, te zullen koopen les Oeuvres de Voltaire et Roussau. Multum inest mellis ast sub melle multum latet fellis, au faveur du stile hebben veelen het vergivt zoetelijk ingeslorpt. Leez met behoedzaamheid. Godt verhoede het, dat uwe godsdienstige beginzels er niet door geëmpoisonneert worden!’ | |
II. Gouderak den 9 Sept. 1790:Mijn lieve Antoni!
De deeze dient tot geleide van het Elvde en Laatste Deel van mijn Woordenboek ('t is nu weder ab initioGa naar voetnoot2), om de A. en B. te veranderen opdat het in 't geheel mijn werk worde) tot een Present voor uwe ouders’.... ‘Uw vader heeft den Vierakker gekogt, en zal er U laaten woonen. Ik feliciteere er U mede. Dus een gedeelte van uw wenschen vervuld. Nu des daags Botanizeeren en 's avonds Epigrammen maaken. Mooglijk zullen Herderszangen thans beeter vloeijen. Bij het Epigramme van den zo bezwaarlijk te vinden vriendGa naar voetnoot3) is mij een Hoogduitsch versjen te binnen gekoomen’.... ‘Mijn Antoni is dan Amoureus geworden. Ik adprobeere uwe keuze, die zich meer bepaald heeft tot de schoonheid van de ziel, dan van het Ligchaam. Daar slaa geluk toe. Uit uwe beschrijvinge ben ik ook al halv Amoureus. Dat het lieve Schepzel mij reeds liev heeft, daar zoude ik magtig groots op | |
[pagina 320]
| |
zijn, konde ik het gelooven: Gij schrijvt het wel; maar sij kent mij niet. Als sij mij kent, en eens Oom zegt, hoope ik dat sij mij zo liev zal hebben, als mijn Antonius Secundus - Sij is zwaklijk: Een zwak ligchaam kan met de jaaren sterker worden: maar een zwarte ziel wordt met de jaaren hoe langer hoe zwarter. Sij is absent, er zijn omstandigheeden aan haare zijde, die u beletten, haar te gaan zien. Zijn ze onoverkoomlijk? Meisjes verbieden wel eens om het vuurige van onze passie te probeeren en zijn heimelijk wel te vreeden, als men tegen haar verbod overtreedt. In cas van vrijen mag men assurant, ja! halv Brutaal zijn. Met zammelen vischt men wel eens agter 't net. Experto crede Roberto. Ik hadde ook eens eene sterke inclinatie tot een juffer, ook zwaklijk, klein, doch wel gepostuurt, en daar bij groot en edel van hart. Ik hadde, zo dikwijls, als ik wilde, occasie haar te zien, ik deelde diep in haare vriendschap, maar schroomde mij te declareeren, omdat ik vreezde, indien het Blaauw was, ik van haar gezelschap, daar ik zeer op gesteld was, zo niet meer zoude kunnen profiteeren. Sij vertrok metterwoon na eene andere stad; eenige tijd daarna volgde ik met het gezet voorneemen om mij te declareeren. Ik meende daar toe de gewenschte occasie van de waereld aangetroffen te hebben. Een in een oogenblik geheel onvoorzien opgekoomen geval maakte, dat ik haar toen, en ook eenigen tijd daar na niet konde spreeken. Toen ik het meende te overdoen, was er een ander jager in het veld gekoomen, en hadt het wild opgestooten. Zo gaat het Multa quae speramus, Fata negare solent. Onthoudt het mij toch niet, zo dra er zich hoope opdoet’.... ‘Als het gevoeglijk geschieden kan, maak dan mijn Compliment aan Dijntje.’ | |
III. Gouderak 30 Decemb. 1796Ga naar voetnoot1):‘Mijn Lieve Antoni, mijn voedsterling, mijn derde zoon!’
Oom begrijpt Staring's ergernis over het niet erkennen van zijn bezit en maakt enkele opmerkingen over de Constitutie. ‘In 't geene gij van mij schrijvd, ontdek ik het edel hart, t welk ik u altoos heb toegeschreeven. Heb dank, mijn lieve Antoni, heb hartlijk dank. 't Is te hoopen, het er niet toe koomen zal, doch quam het er toe, ik zou tot u mijn toevlugt neemen. Uw schrijven heeft mij traanen van eene genoeglijke aandoening afgeperst. De kaptein moest ook het edel hart van sijnen Neev en Naamgenoot kennen. Ik heb hem uwen Briev gezonden. Sijne achting, schrijvt hij, is groote- | |
[pagina 321]
| |
lijks gereezen, hij heeft die periode niet kunnen leezen zonder dat de traanen over sijne wangen rolden. Van mijn traktement, en bekrompen bezittinge hebbe ik nu in twee jaeren 2000 moeten betaalen’.... ....‘Ik moet u noch een voorbeeld melden. 't Zal u aandoen, en doen zien, dat Edelmoedigheid en Vriendschap, hoe verdorven onze Eeuw ook zij, de Aerde noch niet in 't geheel verlaaten hebben’.... Een zekere Hoogstraten zal Oom Staringh helpen, als hij in zorgen komt. Van zijn halfbroer, Evert Christiaan, schrijft hij: ‘Hij is zeekerlijk niet voor de Lieden van de Vrijheid en gelijkheid. De Fraternité zit er ook niet dik op. Ik twijffel, of ik van hem zou kunnen verwachten, 't geen een Neev, een vreemde Hoogstraten mij gepresenteert hebben’.... |
|