Gulde-jaers feest-daghen of den schat der geestelycke lof-sangen gemaeckt op elcken feest dagh van 't geheele Iaer
(1635)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtvrij
[pagina 1246]
| |
KOmt Ierusalemsche Maeghden!Ga naar margenoot+
Ziet den Koningh Salomon,
In sijn kroon, daer hem mee baeghde
Sijn Vrou Moeder, als s' hem won.
Won met baren, won met binden
In doeckskens arm.
Laet u dan te Bethleem vinden,
Van liefde warm.
Bethlehem het kleynste steedje,
Na de voor-beloften Goods,
Geeft ons uyt een steene spleetje,
Van een uytgehoolde roots,
D'aldergrootst' en besten Koningh.
Vive le Roy!
Noyt en saghmen sulcken kroningh
Noyt sulcken moy.
Sijn coleur (wie sou niet haken
Na fatsoen van sulcken prijs)
Is schaepgrau, voor rood scharlaken,
Is van stof een beetjen pijs.
Toegebonden met een veter
Van schape leer;
Och noyt rijcker, och noyt beter
Kleed immermeer.
Amos zoon, met groot verlanghen,Ga naar margenoot+
Zagh van verre 't rijck cieraet,
Daer mee dat te recht omhangen
| |
[pagina 1247]
| |
Werden sou sijn hooge staet.
D'yd'le wol, en d'arme webbe,
Was dese praght:
Die hy om de schoer sou hebben,
Na Konings draght.
Na den rijckdom deser panden,
Is 't juweel oock vande kroon;
Die door 's Moeders lieve handen
Blinckt op 't voor-hoofd vanden zoon.
't Is een flepsje, 't is een kapje
(Verwonderd vry!)
Van een doeckje, van een lapje
Verslete py.
Men sagh goud noch purper roder;
Men vond paerlen noyt soo fijn.
Want soo 't kind voor sich te snoder,
Zoo veel waerder is 't voor mijn.
Vivat Rex, met sijn vergulden
Rock, t'alder tijd.
Vivat, die den Koningh hulde,
Gebenedijdt.
Dees' armoede sal ons kroonen,
En bekleen met diere stof.
Dit spelonckje ons doen woonen
In des Konings rijcke Hof.
't Zijn de Leeljen, 't zijn de Rosen,
't Is 't goud cieraet;
't Heeft sijn blincken, 't heeft sijn blosen
Van dit gewaed.
Vivat weer, dat eeuwigh leve.
Vivat Rex! het komt hem toe.
Vivat, die de kroon gegeven
Aen hem heeft, de Iesse roe.
Vivat Rex, met sijn genade;
Die als een Lam
Op sijn schoud'ren de misdaden
Des werelds nam.
| |
[pagina 1248]
| |
Leeft, en looft dan t'alder weghen,
Voor den nieu-geboren held.
Sijn buyt-penningh, is sijn segen,
Zucht, en tucht, sijn grabbel-geld.
Maer soo wie van sijn ghenaden
Wil deylen yet,
Moet de enghte van sijn paden
Vertreden niet.
|