Gulde-jaers feest-daghen of den schat der geestelycke lof-sangen gemaeckt op elcken feest dagh van 't geheele Iaer(1635)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtvrij Vorige Volgende SINTE GAUGERICUS, Bisschop van Camerick, ende Patroon van Brussel. XI. Augusti. Stem: Mijn droefheyt moet ick klaghen. GAugerico, die Geurick Te Brussel werd genomt, Dit feestigh Lied toe keur-ick, ter eeren 't schoon geblomt Daer van den Heer sijn knecht Een onverlepte kroon Ten Hemel heeft gevlecht, Op't oordeel van sijn zoon. Om dat hy sich liet vinden, Hier altijd even ree, Ten dienst van Christus vrinden, En sijn vyanden mee. Het bleeck wel aen de geen [pagina 769] [p. 769] Die hy soo menighmael Door kracht van sijn gebe'en Verloste uyt het stael. Ja selfs oock uyt de sonde, Die henluy, na de ziel, Met vaster boey gebonden, Als na den lichaem, hiel. Hy deed hen keeren weer, (Door middel van berou) Tot dienst van God den Heer, Ten eynde toe getrou. Den tijd van veertigh jaren, Droegh hy de Bisschops staf: Tot dat den Heer dee waren Sijn lichaem naer het graf; Maer 't beste naer om hoogh: Om daer te geven ons, Met een mee-suchtigh oogh, Het voor-gebed sijns monds. Vyerd, Princelijcke steden, Van mueren oud en schoon, Kam'rijck, en Brussel mede, Te recht dan uw' Patroon. En wy-luy niet te min, Met u oock: op dat God Ons vande sond' ontbin, En knoop met sijn gebod. Vorige Volgende