Gulde-jaers feest-daghen of den schat der geestelycke lof-sangen gemaeckt op elcken feest dagh van 't geheele Iaer
(1635)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtvrij
[pagina 229]
| |
Eleutherius geboren
Te Doornick was, uyt een Godvruchtig huys,
Maer van Christo uytverkoren
Ten dienste van sijn cruys.
Nae dat Bisschop Theodore
Te rust geleyt was in sijn heyligh graf:
Gaven de verlaten' Chooren
Aen Eleutheer de staf.
Christus dienaer nam de roede,
Om na sijn naem, de schaepjes vry en vranck
Van bederf te mogen hoeden:
Met klav'ren rood en blanck.
'k Segh met leeringh, en met leven,
Sneeu-wit, en niettemin met bloede-rood:
't Welck hy driemael heeft gegeven,
Ten danck van Christus dood.
Driemael, op verscheyden dagen,
Gaf Doornicks ongeloof wel stout en stugh,
Haren Harder harde slagen,
Op sijn onbedeckten rugh.
Eleutheer bedanckte Gode:
Bereyt noch meer te lijden na den Geest,
Had het voor sijn' koy van noode,
| |
[pagina 230]
| |
End' oorbaerlijck gheweest.
Doch des Harders lijden dede
D'onsteken' vlam des ongeloofs vergaen.
Soo dat Godes Kerck in vrede
Voort gingh van doen voort aen.
Want men sagh met groote winsten
(Danck heb des Heyligs bloedige gebed)
Van den meesten tot den minsten
Aen nemen Christus wet.
Gode lof, van al sijn gaven,
Vriend Gods ontfangt voor't leste noch een wond;
Eer Medardus u begraven
Komt naer een korte stond.
Leeft in vrede Eleuthere,
Als ghy ons maer van sonden vry en vranck,
Door uw' voorspraeck doet bekeeren
Tot Godes lof en danck.
|
|