Gulde-jaers feest-daghen of den schat der geestelycke lof-sangen gemaeckt op elcken feest dagh van 't geheele Iaer
(1635)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtvrij
[pagina 163]
| |
[pagina 164]
| |
IGnacy blom der Martelaren
Uw' afgesonden laetsten brief,
Wanneermen u naer Romen varen
Te sterven dee, is ons seer lief,
Och! wat al gulde woorden!
Och wat al minne koorden!
Leeft eeuwigh, leeft verguld Papier!
Gh'ontsteeckt ons met een Hemels vyer.
Trajanus heeft my doen verwijsen
Ter dood. O vrienden! God zy lof,
Dat hem belieft heeft op te rijsen
Tot sulcken kroon mijn snoode stof,
Des kom ick nu na Romen
Door d'Oceaensche stromen.
Leeft eeuwig, Ec.
Het vonnis luydt dat daer mijn leden
Verscheuren sal het Leeuw-gebit,
Maer lieve, weet dat ick alreede
Hier tusschen thien Luypaerden sit,
Die my meer dan als felle
Bebloede Leeuwen quellen.
Leeft eeuwig, Ec.
Mijn Luypaerden sijn thien Soldaten
Die my bewaren onder weegh,
God danck dat ick soo vuyle vaten
Tot suyv'ringh mijnder sielen kreegh,
De deugd doedts' arger werden
De lijdsaemheyd verherden.
Leeft eeuwig, Ec.
Doch haer misdaed, al schijnen ’t messen
| |
[pagina 165]
| |
Te wesen voor mijn krancke vleys,
En zijn nochtans my niet dan lessen,
En winnigh van de soetsten peys,
Maer wanneer sal ick feesten
Met mijn bereyde beesten!
Leeft eeuwig, Ec.
Nu voel ick eerst dat ick een jonger
Te werden van den Heer begin,
Nu ick in my, God lof, geen honger
Van eenigh werelds goet bevin,
En niet en kan vermaken
Als Hemelrijcksche saken.
Leeft eeuwig, Ec.
Laet komen swaerden, cruyssen, vyeren,
Laet komen banck, en rade-braeck,
Laet komen pley, en wilde dieren,
Laet komen al de helsche wraeck,
Als ick na mijn verdrieten
Maer Christo mag genieten.
Leeft eeuwig, Ec.
Als nu den Bisschop hoorde schreeuwen
Die op sijn leven quamen utt,
De Tyg'ren, en de roode Leeuwen,
Riep hy met een verblijd geluyd,
Weest welkom scharpe kaken,
Maelt, breeckt, en doet my smaken,
Ick ben toch Christus Tarwe greyn
Maer ghy-luy moet de Meulen zijn.
En hier mee werd den man gemalen,
Voorwaer wel tot een suyver brood,
Den Hemel dee sijn leven halen
Ten prijse van soo dieren dood,
Ignaci krijght genade
Voor ons, dat wy versmaden
Met u al wat ons dreygt of vleyt
Hier, buyten Gods grootdadigheyd.
|
|