Gulde-jaers feest-daghen of den schat der geestelycke lof-sangen gemaeckt op elcken feest dagh van 't geheele Iaer
(1635)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtvrij
[pagina 24]
| |
[pagina 25]
| |
TIte mijn lieven Soon
Die door Gods genade
Zijt een tack van mijn kroon,
Let toch op de daden
Van de Christen sielen wel,
Die ick u op't hoogh bevel
Van mijn meester, van mijn God,
Te garen, en te scholen,
Tot des eeuwigh levens lot
Zorghvuld'lijck heb bevolen.
Laet de gracy van mijn'
Opgeleyde handen
In u vruchtbarigh zijn,
Aende drooge stranden
Van het eyland, daer Jupijn
Heeft gestapeld al 't fenijn
Van afgoden, en van sond,
't Welck tot seer groot' onwaerde
Van den Hemel, 't gansche rond
Beswallickt heeft van d'aerde.
Ziet om dieswille hebb'
Ick u binnen Creten,
Als in een volle krebb',
Daer in neergesten
Is al 's werelds vuylste vuyl,
Willen laten: ruymt de kuyl
Dan met allen leeg en schoon,
Op dat de Christen glory
Tegen vleesch, en valsche goon,
Eens branden magh victory.
Straft voor al 't quaed gebruyck
Vande leugentalen,
En den luy-leck'ren buyck,
Oorsprongh alder qualen.
Wel bewust dat d'eygen tolck
Wijlen van het Creetsche volck,
Schreef, als dattet loos en vals
| |
[pagina 26]
| |
En wreed was van manieren.
Vleesig, buyckig, leusig, als
De onghetoomde dieren.
Toomt en temt ghy hen dan,
Op dat hen de reden
Iesu, eens doe wijcken van
D'ongebonde seden
Vanden aldervuylsten God,
Die by hen-luy leyt verrot,
En sich inde plaets van dien
Tot God den Schepper wennen,
Om hem met geboge knien
Alleen voor God t'erkennen.
Dus soo luyde den brief
Pauli, die geschreven,
Aen sijn leerelingh lief
Titum, noch gebleven
Is op't heylige papier
Vol van liefde, vol van vyer,
Zoo dats'een bevlamde gloed,
Door Paulus minne-streken
In het Adelrijck gemoed
Van Titus quam t'ontsteken.
Hondert jaren min ses
Bleef den knecht des Heeren
Binnen Creten, het les
Van sijn meester leeren,
Zoo langh dat hy met sijn dood
D'alder reynste wet besloot,
En de grafstee van Jupijn
Met sijn gebeent vergoede.
Laet ons dan, o Tite! zijn
Uw' voorspraeck tot behoede.
|
|