Oude baker versjes
(1924)–C. Spoor– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
Klompertje en zijn wijfje,
Die zouden vroeg opstaan,
Om eiertjes te verkoopen
En naar de markt te gaan.
Ze waren halverwege,
Halverwege den dijk,
Toen braken alle eiertjes,
En 't botertje viel in 't slijk.
| |
[pagina 7]
| |
Het speet 'er niet om de eiertjes,
Maar wel om 'er mooien doek,
Die ze gisteren pas gemaakt had
Van Klompertjes beste broek.
| |
[pagina 8]
| |
Hansje Pek zat op het hek -
Toen kwam zijn grootje
Die gaf hem een broodje;
| |
[pagina 9]
| |
Toen kwam zijn zusje
Die gaf hem een kusje;
Toen kwam een kindje
Dat gaf hem een lintje;
En toen kwam op 't laatst de pastoor
Die gaf hem een fermen klap om zijn oor.
| |
[pagina 10]
| |
Tante Nans
Zat op een gans;
‘Wip!’ zei de gans,
En weg vloog tante Nans.
| |
[pagina 11]
| |
Narre, narre, narre,
Drie boeren op een karre;
Die riepen al van verre:
Narre, narre, narre.
| |
[pagina 12]
| |
A, b, c, d, e, f, g.
Meester de jongens brengen knikkers mee!
| |
[pagina 13]
| |
Drommelsche jongen, je mag niet klikken -
Anders krijg je zeven tikken,
Zeven tikken met de plak,
Hoor je, leelijke klikkenzak.
Zeven tikken met de tang!
Meester, ik ben toch niet bang.
| |
[pagina 14]
| |
Daar buiten, daar buiten,
Daar liggen twee oude schuiten.
Wat ligt er in die eene schuit?
Een tobbe.
| |
[pagina 15]
| |
Wat ligt er in die tobbe?
Een emmer.
Wat ligt er in die emmer?
Een pot.
Wat ligt er in dien pot?
Een tonnetje.
| |
[pagina 16]
| |
Wat ligt er in dat tonnetje?
Een lepel.
Wat ligt er in dien lepel?
Een ei.
Wat ligt er in dat ei?
Twee kruimeltjes wittebrood,
Twee kruimeltjes roggebrood,
Roer-omme, roer-omme!
Dat al de vogeltjes zongen.
| |
[pagina 17]
| |
Ik zei-der wel Jaap, ik zei-der wel Jaap,
Ik zei-der wel Jaapje sta stil,
En waarom zou ik stille staan?
Ik heb van mijn leven geen kwaad gedaan!
Ik zei-der van Jaap sta stil.
| |
[pagina 18]
| |
Eén, twee,
Kopje thee;
Drie, vier,
Glaasje bier;
Vijf, zes,
Kurk op de flesch;
| |
[pagina 19]
| |
Zeven, acht,
Soldaat op wacht;
Negen, tien,
'k Heb een dief gezien;
Tien, elf,
Dit zijt gij zelf.
| |
[pagina 20]
| |
A, B, C, de kat liep in de sneeuw,
En toen ze weer naar huis toe kwam
Toen had ze witte schoentjes ân.
A, B, C, de kat liep in de sneeuw.
| |
[pagina 21]
| |
Hansje knipperdolletje,
Die zat laatst op den dijk;
Hij krabde daar zijn bolletje,
Zijn mutsje viel in 't slijk.
Hansje, wil-je je mutsje verkoopen?
Neen zus, malle zus!
Wie verkoopt er ooit zijn muts.
| |
[pagina 22]
| |
Katje poesjenelletje!
Waar ben je toch geweest?
Jij hebt verbrand jou velletje,
Je waart zoo'n heel mooi beest!
Foei poes, leelijke poes!
En is het dan geen schande,
Dat jij jou mooie velletje
Zoo leelijk laat verbranden?
Ik heb nog in mijn laadje
Een naaldje en een draadje
En een stukje poesevel
Daar ik jou mee verstellen zal.
| |
[pagina 23]
| |
Daar was eens een koning,
Die smeerde zijn eigen met honing,
Die smeerde zijn eigen met roet;
Toen was die koning bitter en zoet.
| |
[pagina 24]
| |
Op Nieuwejaarsavond,
De bakker sloeg zijn wijf,
Al met een dikken knuppel
Zoo danig op haar lijf;
De knuppel wou niet breken,
De vrouw wou niet spreken,
De knuppel die brak,
De vrouw die sprak;
| |
[pagina 25]
| |
Het wijf kroop in den oven,
De bakker haar achterna;
Zij waren zoo bestoven
Een zalig nieuwejaar.
| |
[pagina 26]
| |
Daar waren zeven kikkertjes
Al in een boeresloot -
De sloot die was bevroren,
De kikkers hallef dood.
Ze kwikten niet, ze kwakten niet
Van honger en verdriet.
| |
[pagina 27]
| |
Jonge Jan de Jager,
Wat zijn je beestjes mager!
Zeven jaar op stal gestaan,
Het vet is van 'er ribben gegaan.
| |
[pagina 28]
| |
TOUWTJE SPRINGEN.
In spring, de bocht gaat in;
Uit spuit, de bocht gaat uit.
| |
[pagina 29]
| |
Een jasje gekocht,
Naar de lombard gebrocht,
Een centje verteerd,
En ik heb dansen geleerd,
Van één, twee, drie.
| |
[pagina 30]
| |
Sinterklaas, goed heilig man!
Trek je beste tabberd ân,
Rijd er mee naar Amsterdam,
| |
[pagina 31]
| |
Van Amsterdam naar Spanje,
Appeltjes van Oranje,
Peertjes van de boomen;
Sinterklaas zal komen.
| |
[pagina 32]
| |
Vader en moeder mijn schrift is uit;
Verdien ik nu geen mooie duit?
Ik heb geschreven,
Zonder beven,
Zwarte letters op wit papier,
Vader en moeder mijn schrift is hier.
|
|