'De samenwerking van Hendrik Conscience en Octave Delepierre. Het literaire systeem in België (1830-1840)'
(1988)–Erik Spinoy– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||
De samenwerking van Hendrik Conscience en Octave Delepierre
| ||||||||||||||||||||
1. Consciences studiereisIn februari 1838 ondernemen de Antwerpse literatoren Conscience en De Laet een reis die hen door Oost- en West-Vlaanderen voert. Conscience heeft op dat moment drie hoofdstukken van zijn De Leeuw van Vlaanderen klaar en naar verluidtGa naar voetnoot1 staat dan ook de titel al vast. De stof die hij in zijn roman bewerkt, hangt op dat moment zwaar in de Belgische lucht. Ik doe een losse greep in de ter beschikking staande voorbeelden. Van 1834 dateert het geruchtmakende Bataille de Courtrai ou des éperons d'or van de Gentse historicus A. Voisin. In 1836 verschijnt er een tweede, herziene en uitgebreide uitgave van. In hetzelfde jaar stelt Nicaise de Keyser, een historieschilder uit de Antwerpse artistieke kringen waartoe ook Conscience behoorde, zijn Bataille des éperons d'or tentoon, waarop Jan Breydel staat afgebeeld op het ogenblik dat hij de Franse aanvoerder neerslaat. De rederijkerskring ‘De Olyftak’, waarvan ook Conscience lid is, gaat het in groep bewonderen in het Antwerpse Vleeshuis. Eveneens in 1836 zet de Gentenaar J. de Saint-Genois twee verhalen in Franstalige bladen. Ze dragen veelzeggende titels: Schild en vriend en Les matines brugeoises. In de jaargang 1837 van het Gentse historisch-literaire tijdschrift Messager des Sciences et des Arts de la Belgique staat een op De Keysers doek geïnspireerde lithografie, die gevolgd wordt door twaalf bladzijden enthousiast commentaar van Voisin. Ook in 1837 schrijft het Leuvense studentengenootschap ‘Met Tyd en Vlyt’ een literaire prijsvraag uit. De inzendingen dienen als onderwerp de Brugse Metten te behandelen. In februari 1838, tenslotte, een half jaar voor het | ||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||
verschijnen van de Leeuw, plaatst V. Joly, de auteur van een Franstalig toneelstuk over Jacob van Artevelde, twee prozastukken in L'Emancipation, m.n. Les vèpres brugeoises en La bataille des éperons d'or. Ook Conscience wordt door de Guldensporenslag gefascineerd. Hij documenteert zich bij de Antwerpse stadsbibliothecaris Mertens, zet zich aan het schrijven, maar voelt kennelijk snel de behoefte aan meer research en veldwerk. Met De Laet trekt hij erop uit om materiaal te verzamelen. Het tweetal reist eerst naar Gent, om er dé expert te spreken: A. Voisin, die hen een exemplaar van zijn werk geeft. Tevens ontmoeten ze er Blommaert, Serrure en Snellaert, Vlaamsgezinden van het eerste uur, en J. de Saint-Genois, archivaris van Oost-Vlaanderen en Franstalig auteur van historische romans en verhalen. Vervolgens reizen ze door naar West-Vlaanderen, waar ze de belangrijkste plaatsen van handeling van de te schrijven roman willen bezoeken: Brugge, Kortrijk en de kastelen van Male en Wijnendale. Vooral Brugge moet Conscience bijzonder interesseren. Het grootste gedeelte van zijn verhaal zal zich immers daar gaan afspelen. Hij heeft er twee adressen, die van groot nut blijken: de stadsbibliotheek en het provinciaal archief. Conscience en De Laet gaan praten met Scourion, de oude stadsbibliothecaris, een Fransman die zich met groot enthousiasme op de geschiedenis van het graafschap Vlaanderen heeft geworpen. Belangrijker echter zijn de contacten die ze leggen met Octave Delepierre, de archivaris van West-Vlaanderen, tevens Scourions hulpbibliothecaris. Delepierre is net zo beslagen in de Vlaamse geschiedenis als Scourion. Hij is bijzonder goed vertrouwd met het Brugse verleden en t.g.v. zijn functie heeft hij toegang tot een schat aan materiaal. Conscience wordt overal met de grootste bereidwilligheid onthaald en geholpen. Dat is op het eerste gezicht wel wat merkwaardig. Conscience heeft zich met In 't Wonderjaer, zijn prozadebuut, al geprofileerd als iemand die in het ‘Vlaams’ aan literatuur doet. Tevens weten we dat de beleidsbepalende groep van het jonge België van het Frans ‘het bindend element van de staat’Ga naar voetnoot2 wilde maken: ‘Reeds tijdens de eerste drie maanden na de gezagswisseling werden al de maatregelen genomen om de volledige verfransing van de nieuwe staat door te voeren. Het Frans werd de enige officieel erkende eenheidstaal van de natie’Ga naar voetnoot3. | ||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||
Men zou dan ook kunnen verwachten dat Consciences literaire activiteit in het Nederlands door de Belgische overheid als hinderlijk voor dat streven wordt ervaren, en dat ze er alles aan zal doen om ze tegen te werken. Toch helpen Franstalige overheidsambtenaren als Voisin, Scourion en Delepierre Conscience, en ze kijken daarbij niet op een inspanning. Die goede samenwerking kan enkel begrepen worden in het licht van de toenmalige Belgische constellatie, waarin ze bij nader toezien perfect past, en wordt door allerlei factoren bevorderd. Hoe men zich die constellatie dient voor te stellen en welke factoren hier bedoeld zijn, zullen we proberen toe te lichten aan de hand van het exemplarische verhaal van de samenwerking tussen Conscience en Delepierre. Vooraf wensen we er echter wel de nadruk op te leggen dat we niet de pretentie hebben veel nieuws te vertellen over de figuren en de oeuvres van beide mannen. Wel lijkt ons dat de studie van hun samenwerking een overtuigende illustratie vormt van de specificiteit van het literaire systeem in het jonge België en perspectieven kan openen voor een vernieuwde literatuurgeschiedschrijving van dit tijdvak. | ||||||||||||||||||||
2. Delepierres bijdrage tot de ‘Leeuw’In zijn Geschiedenis mijner jeugd herinnert Conscience zich van zijn bezoek aan Delepierre het volgende: ‘De geleerde heer Octave de la Pierre (sic) (...) onthaalde ons bijzonder gulhartig te Brugge, waar hij woonachtig was, en verrijkte mij met eenen schat van geschiedkundige bijzonderheden, aangaande de voorvallen welke ik tot stof mijns werks had gekozen’Ga naar voetnoot4. Vermoedelijk heeft Delepierre Conscience uitvoerig in Brugge rondgeleid, zoals hij dat met heel wat andere bezoekers heeft gedaan. In ieder geval heeft hij Conscience één van zijn historische werken meegegeven. Dat blijkt uit een uitlating in een brief die Conscience enkele dagen na zijn terugkeer in Antwerpen schreef om Delepierre voor zijn hulp te bedanken: ‘Les curieux détails que votre oeuvre contient sur Guillaume de Safthinge me font regretter de n'avoir eu ce volume plus tot (sic)’Ga naar voetnoot5. | ||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||
Het werk waar Conscience het hier over heeft, is vermoedelijk Delepierres in 1834 verschenen Chroniques, traditions et légendes de l'ancienne histoire des Flandres, waar inderdaad wordt uitgeweid over de Guldensporenslag en over figuren als Breydel, De Coninck en Willem van SaeftingeGa naar voetnoot6. Meer dan drie maand lang laat Conscience dan niets van zich horen. Als hij eind mei 1838 weer met Delepierre contact opneemt, staat de Leeuw al grotendeels overeind. Het verhaal is zo goed als verteld, maar heel wat historische details moeten nog worden ingevuld. Conscience overstelpt Delepierre met vragen, die meestal een beroep doen op diens kennis van het middeleeuwse Brugge. In één geval verzoekt hij Dellepierre zelfs een adellijk personage, dat tot dan kennelijk anoniem en in nog vrij abstracte vorm optreedt, een naam, een stamboom en een woning in Brugge geven. Zoals uit een nieuwe brief van Conscience blijkt, heeft Delepierre zich met brio van zijn taak gekweten. Hij heeft de nodige ‘Brugensia’ geleverd: ‘Vos renseignements sur la ville de bruges m'ont été d'une grande utilité, je les tous mis à profit (sic)’Ga naar voetnoot7. En het personage heeft de door Delepierre gesuggereerde invulling gekregen: ‘Adolf van Nieuwland tel que vous me l'avez héraldiquement dépeint est un des héros de mon ouvrage’Ga naar voetnoot8. | ||||||||||||||||||||
3. Consciences tweetaligheid en het belang van het Nederlands als nationale, literaire taalHet zal wel opgevallen zijn dat Consciences brieven aan Delepierre in het Frans gesteld zijn. Dat is meer dan een blijk van wellevendheid t.o.v. de van huis uit Franstalige Delepierre. Zijn hele leven lang gebruikt Conscience het Nederlands hoofdzakelijk voor zijn literaire activiteiten, voor zijn contacten met medestanders uit de Vlaamse Beweging en voor redevoeringen ten gunste van het Nederlands in België, en dat dan nog alleen voor een Vlaams, sociaal bescheiden en cultureel niet al te ontwikkeld publiek. Tot het zeer officiële, goeddeels uit leden van de aristocratie en de Belgische haute bourgeoisie | ||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||
samengestelde publiek van de Koninklijke Academie richt hij zich, significant genoeg, in het Frans. Nog in 1881 houdt hij in de Académie een Franstalige lezing, nota bene over de Vlaamse literatuur. Consciences gedrag is typisch voor het systeem waarin hij functioneert. Vlaanderen is in die eerste jaren na de Belgische onafhankelijkheid wezenlijk een tweetalig gebied, waar twee talen voorkomen die zich tot verschillende sociale lagen richten en voor verschillende functies worden gebruikt. Met name de intelligentsia is ook werkelijk tweetalig. Conscience is er een voorbeeld van, en uit zijn geval blijkt meteen hoe die intelligentsia tweetalig is. De cultuurtaal van wie tot die groep behoort is, enkele uitzonderingen niet te na gesproken, het Frans. Dat geldt ook voor Conscience, die trouwens tot het eind van zijn leven overwegend in het Frans zou blijven denken. Hij sprak en schreef Frans waar de toenmalige verhoudingen dat vereisten, m.n. in het nationale politieke en culturele leven en voor de omgang met mensen van stand. Voor al die gevallen kwam het Nederlands in België gewoon niet in aanmerking. Met de Israëlische literatuurtheoreticus I. Even-Zohar kunnen we het dan ook omschrijven als een ‘defectief systeem’, omdat het niet alle functies vervult die een taal onder optimale omstandigheden voor zijn rekening kan nemenGa naar voetnoot9. De minderwaardigheidspositie van het Nederlands in België geeft aanleiding tot uitingen van onzekerheid en defensief gedrag tegenover het Franstalige systeem. De onzekerheid van het Nederlandstalige systeem in België blijkt uit de talrijke geschriften ter beregeling ervan. Ze wijzen op een lacune. In dezelfde richting wijzen de polemieken over spelling en uitspraak, de relatie met het ‘Hollands’, de taalkundige belangstelling van de meeste tijdschriften, literatoren en recensenten van het Vlaamse literaire systeem, het verlangen naar een Nederlandstalige Academie, d.i. een instantie met autoriteit in taalkundige aangelegenheden. Van defensief gedrag van het Nederlandstalige systeem in België tegenover het Franstalige systeem zijn genoeg voorbeelden bekend. Ik doel hier o.a. op het grote aantal voorwoorden, opstellen, redevoeringen en andere apologetica van het | ||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||
Nederlands dat in die jaren werd gepubliceerd. Het zijn, net zo goed als ‘uitingen van Vlaams ontwaken’, symptomen van zwakheid. Conscience is een exponent van de toestand van het Belgische Nederlands in die jaren. Doordat hij schrijft in een periode dat de normen die het gebruik van het Nederlands als cultuurtaal moeten vastleggen, nog volop ter discussie staan, moet hij zijn instrument zelf construeren met wat ter beschikking staat. Hij schrijft een taal van eigen creatie, een met gallicismen en archaïsmen doorspekt mengsel van boekentaal en dialect. Sprekend voor zijn onzekerheid is het feit dat hij Snellaert zijn Leeuw op taalfouten laat nalezen. Op één van de Nederlandse Taal- en Letterkundige Congressen zou Conscience zelfs toegeven niet te weten aan welke regels hij zich diende te houden als hij Nederlands schreef. Dat Conscience ruim heeft bijgedragen tot de verdediging van het Nederlands, is een stelling die we wel niet hoeven te illustreren. Nu hij er eenmaal voor gekozen heeft in het Nederlands aan literatuur te doen, heeft hij er ook alle belang bij het voor die taal op te nemen. Met dit alles hebben we nog geen antwoord gevonden op de vraag waarom Conscience zijn literaire werken in het Nederlands schreef, hoewel hij het Frans als cultuurtaal beter beheerste. Vergeten we immers niet dat heel wat Vlaamse literatoren in de negentiende eeuw Frans schreven. Waarom hield Conscience er dan na een paar schuchtere pogingen mee op? Ik geloof dat hij goede redenen had. Zo was zijn beslissing ongetwijfeld mede door economische factoren bepaald. In de jaren 1830 was het voor een Belgisch literator die in het Frans schreef, bijzonder moeilijk zijn werk uitgegeven, laat staan verkocht te krijgen. Allerwegen beklaagt men zich over de geringe belangstelling die de Franstalige Belgische literatuur vanwege het Belgische publiek te beurt valt. In Franstalige literaire en artistieke tijdschriften als L'Artiste en La Revue belge vindt men in deze jaren geregeld uitlatingen en soms zelfs hele artikelen over die ‘indifférence générale’Ga naar voetnoot10 tegenover de nationale literaire produktie. Het Franstalige Belgische publiek is immers in de ban van de Franse literatuur. Het leest Balzac, Lamartine, Hugo, Dumas, Sue, Soulié. Alles wat uit Parijs komt, wordt gretig ingehaald, zozeer zelfs dat Belgische auteurs vaak pas succes oogsten in eigen land als ze eerst in Parijs naam hebben gemaakt. Al in 1833 stelt Constantin Rodenbach | ||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||
vast: ‘le petit nombre d'écrivains que possède la Belgique, est obligé de se faire imprimer à Paris pour obtenir la faveur d'être lu dans sa patrie’Ga naar voetnoot11. Een factor die die toestand nog in de hand werkt, is de Belgische contrefaçon, de goedkope nadruk van successen uit de Franse boekenproduktie. Precies in deze jaren groeit de contrefaçon naar zijn hoogtepunt toe. De nadruk garandeerde de Brusselse uitgeverijen risicoloos succes en grote winsten, die ze overigens geheel voor zichzelf konden houden, omdat er nog geen verdragen met Frankrijk bestonden die het auteursrecht van Franse auteurs regelden. Het uitgeven van Frans-Belgische auteurs was in commercieel opzicht natuurlijk veel minder interessant en gebeurde dan ook hooguit mondjesmaat. We kunnen dan ook zegggen dat de centrale plaats in het Franstalige literaire systeem in België werd ingenomen door Franse import, die de eigen literatuur naar een plaats in de marge wegdrukte. Vooral in het midden van de jaren 1830 wordt het besef van die toestand steeds schrijnender. Precies dan keert Conscience het Frans als literaire taal de rug toe. Door Nederlands te schrijven richt Conscience zich tot een publiek dat tot de import van de Franse literatuur geen toegang heeft en/of er om diverse redenen tegen reageert. Bij het eerste deel van zijn publiek neemt hij de centrale plaats in die de Franse literatuur bij het Franstalige Belgische publiek inneemt. Hij importeert zijn Franse modellen, m.n. de historische roman en het romantische verhaal, in het Nederlandstalige literaire systeem in België, waar ze als vernieuwingen fungeren. Groot is zijn publiek aanvankelijk beslist niet, maar Conscience hoopt op een renaissance van het Nederlands in België, zodat zijn afzetmogelijkheden groter worden. Het is een goede gok. Al in de jaren 1840 wordt hij, naar Belgische normen, een bestsellerauteur. Een ander gedeelte van zijn publiek bestaat uit meer ontwikkelde Vlamingen die zich uit morele en/of patriottische overwegingen afzetten tegen de uit Frankrijk ingevoerde literatuur. Ook en vooral met hen moet Conscience rekening houden, want het is uit deze groep dat zijn recensenten en (vaak machtige) critici afkomstig zijn. Zo ziet hij zich genoodzaakt zijn Franse modellen van hun immoreel geachte aspecten te ontdoen. Als hij dat nalaat, wordt hij meteen op | ||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||
de vingers getiktGa naar voetnoot12. Tevens voorziet hij zijn romans en verhalen van onderwerpen uit de vaderlandse geschiedenis. Veel dwang is daar overigens niet bij nodig. Conscience is een goed patriot, en dat heeft hij herhaaldelijk bewezen. In 1830 neemt hij dienst in het Belgische leger, dat hij pas in 1836 weer verlaat. Zijn anti-Hollandse gevoelens zijn bekend. In 1839 is Conscience, samen met De Laet, zelfs één van de motoren achter het Antwerpse verzet tegen de zgn. XXIV artikelen, die stipuleerden dat België een deel van zijn territorium aan Nederland moest afstaan. Net als de leidende politici van de eerste jaren na de Belgische revolutie is Conscience een overtuigd aanhanger van de Unie, het verbond van katholieken en liberalen dat voor 1830 de oppositie tegen Holland aanzwengelde en nadien de heersende ideologie van de jonge staat uitwerkte. De unionistische politici stelden vaderlandsliefde boven levensbeschouwelijke verschillen, eenheid boven partijtwisten, waarin ze ‘een gevaar zien voor de jonge Belgische staat’Ga naar voetnoot13. ‘L'union fait la force’. Het blijft, levenslang, Consciences devies, en er is niets wat hem zoveel afkeer inboezemt als ideologische conflicten. België bevindt zich in die jaren in de sfeer van een grote, door de overheid gestimuleerde patriottische roes. Het land is op zoek naar een legitimatie van zijn bestaan in eigen en andermans ogen, en daartoe moet inderhaast een vaderlandse geschiedschrijving uit de grond worden gestampt. Velen voelen zich geroepen daartoe bij te dragen. Talloze studies over de meest verscheidene aspecten van de Belgische geschiedenis verschijnen. Vergeten figuren worden in herinnering gebracht en verheerlijkt. Overal worden historische genootschappen opgericht. Nationale, provinciale en stedelijke besturen stellen archivarissen en bibliothecarissen aan, die de historische documenten inventariseren en uitgeven. De Belgische regering koopt oude handschriften aan en laat ze door een ‘Commission Royale d'Histoire’ uitgeven. In het hele land worden standbeelden van groten van eigen bodem opgericht, nadat een Koninklijk Besluit uit 1835 daartoe had aangespoord. De historische mode heeft zijn weerslag in de schilderkunst, waar het dominante genre, de historieschilderkunst, onderwerpen uit de vaderlandse geschiedenis gaat behandelen i.p.v. de voordien gebrui- | ||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||
kelijke antieke en bijbelse stoffen. De vernieuwing is uitgegaan van de Academie van Antwerpen, in die jaren het centrum van de Belgische schilderkunst. Jonge schilders als De Keyser, Leys en Wappers behandelen onderwerpen als de Spaanse Furie in Antwerpen, de terechtstelling van Egmond en Hoorn en de Guldensporenslag (u.s.). Het zijn gigantische doeken, bestemd om ten aanschouwe van zoveel mogelijk Belgen in openbare gebouwen en musea te worden gehangen, waar ze tot lering moeten strekken. Burgerdeugd en vaderlandsliefde worden als de eerste deugden voorgesteld. De voornaamste afnemers van dit soort historiedoeken zijn de nationale en de plaatselijke overheden, die er vorstelijke bedragen voor overhebben. De schilders worden met eerbewijzen overladen. De meest opvallende figuren onder hen worden vaak op nog zeer jonge leeftijd nationale, officiële kunstenaarsGa naar voetnoot14. Door de literatuur te beoefenen beantwoordt hij aan de intussen talloze malen uitgesproken behoefte aan een nationale ‘Belgische’, literatuur. Over hoe die literatuur dan wel ‘nationaal’ diende te zijn, bestond niet veel eensgezindheid. Consciences stellingname in deze kwestie is duidelijk mede bepaald door de mode van de vaderlandse geschiedschrijving en door de artistieke praxis van de Antwerpse schildersschool, die ervan uitgaan dat ze ‘nationaal’ zijn doordat ze onderwerpen uit de vaderlandse geschiedenis behandelen. Dat principe neemt Conscience over. Ook Consciences patriottische visie op de literatuur moet ertoe hebben bijgedragen dat hij Nederlands ging schrijven. Het is niet meer dan logisch dat hij de vaderlandse onderwerpen behandelt in de/een nationale taal van België. Volgens Conscience was dat het Nederlands, en hij staat daarmee lang niet alleen. Vooral vanaf het midden van de jaren 1830 neemt het aantal geschriften ter verdediging van het Nederlands als een, of zelfs de, nationale taal van België toe. Ze zijn niet alleen van J.F. Willems en zijn collega's-‘taalminnaren’ afkomstig, maar ook van onverdacht francofone kringen. Het Nederlands in België is interessant als element van de Belgische historische erfenis en het bestaan ervan wordt beschouwd als een | ||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||
bijdrage tot de eigen-aardigheid van het land. In die optiek is de verdediging van de waarde van het Nederlands, wel te verstaan uitsluitend als folkloristisch-literaire taal, tevens een verdediging van de Belgische nationaliteit. Zo wordt verklaarbaar waarom literatuurbeoefening in het Nederlands in het toenmalige België niet als een subversieve activiteit werd beschouwd, maar veel meer als een aan te moedigen demonstratie van patriottisme. Door vaderlandse onderwerpen te behandelen in een taal die door velen als de/een ‘Belgische’ wordt beschouwd, werpt Conscience zich op als één van de kampioenen van de jonge ‘Belgische’ literatuur en boort hij een bron van inkomsten en erkenning aan die hem door zijn moeilijke eerste jaren heen zal helpen: de officiële instanties. De blijken van erkentelijkheid waarmee de overheid hem overlaadt, zijn te talrijk om hier op te sommen. We beperken ons tot enkele voorbeelden uit de carrière van de jonge Conscience. Zo wordt Conscience al kort na zijn debuut in 1837 persoonlijk ontvangen door Leopold I, die hem een niet onaanzienlijk bedrag aan subsidies toekent. In hetzelfde jaar wordt Conscience klerk in provinciedienst, op voorspraak van de Antwerpse schilder Wappers en met de instemming van niemand minder dan de later zo Nederlandsvijandige Charles Rogier, op dat moment provinciegouverneur van Antwerpen. Conscience was overigens goed gezien bij nog andere vooraanstaande Belgische politici. Zo wordt hij op voordracht van Sylvain van de Weyer, één van de leiders van de Belgische revolutie en op dat moment premier van het zgn. ‘Cabinet de la Parenthèse’, in 1845 tot ‘professeur agrégé’ aan de Gentse rijksuniversiteit benoemd. Tevens raakte hij al snel bevriend met P. de Decker, een vooraanstaand katholiek politicus, van 1855 tot 1857 premier van het laatste unionistische kabinet. Herinneren we er ten slotte ook nog aan dat Conscience in 1840 van de Theux, minister van Binnenlandse Zaken, de opdracht kreeg een Geschiedenis van België te schrijvenGa naar voetnoot15. | ||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||
4. Delepierre: een vaderlands geschiedschrijverAls wat we hierboven hebben gezegd klopt, is er aan de samenwerking tussen Conscience en Delepierre hoegenaamd niets paradoxaals meer. Integendeel, de talrijke overeenkomsten tussen beiden springen in het oog. Net als Conscience behoort Delepierre tot de intelligentsia, en is hij op de hierboven omschreven wijze tweetalig. Ook zijn cultuurtaal is het Frans, maar we hebben redenen om aan te nemen dat zijn beheersing van het Nederlands niet slechter is dan die van Conscience. Het feit dat hij het Nederlands niet gebruikt in zijn geschriften is perfect verklaarbaar als we aannemen dat het gebruik van het Nederlands in België toen tot welbepaalde functies en tot een welomschreven publiek beperkt bleef. Een groot gedeelte van Delepierres werk bestaat uit geschriften over de vaderlandse geschiedenis, d.w.z. wetenschappelijk bedoelde werken voor een select, ontwikkeld publiek. Voor dat soort werken komt het Nederlands gewoon niet in aanmerking. Tevens verzorgde Delepierre ook een aantal zeer fraaie, elegante uitgaven voor de burgerij, vaak met lithografieën geïllustreerde albums, zoals b.v. La châsse de sainte Ursule (1841). Dergelijke werken waren toen zeer in trek bij de welgestelde Belgische burgerij. Delepierre schreef ze dan ook in het Frans, de taal van die burgerij. Het feit dat Conscience in het Nederlands schrijft en Delepierre in het Frans ligt dus gewoon aan het soort werk dat ze schrijven. Hun houding t.o.v. het Nederlands in België en hun motieven daarachter lijken daarentegen perfect overeen te komen. Net als Conscience is Delepierre een goed patriot en heeft hij in de Belgische revolutie zijn sporen verdiend. Zijn naam komt voor op de ‘liste de souscription’ van een banket t.v.v. de anti-Hollandse oppositie, te welker gelegenheid Alexandre Rodenbach oproept ‘à l'union des catholiques et des libéraux’Ga naar voetnoot16 en Bernaert een cantate voordraagt: ‘Invocation à la liberté’Ga naar voetnoot17. Tijdens de revolutie wordt Delepierre lid van het Brugse ‘Comité de résistance’. Ook Delepierre draagt het zijne bij tot de herontdekking en de herschepping van het nationale verleden. Hij geeft zijn advocaten-carrière op en lanceert zich met groot enthousiasme in de vaderlandse geschiedschrijving. Hij laat zich daarbij aan historische exactheid en objectiviteit weinig gelegen zijn. In zijn met de toen allesoverheer- | ||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||
sende geest van nationale romantiek doordrenkte werk probeert hij het koste wat het wil te bewijzen, dat het bestaan van België op historische grondslagen gefundeerd is en dat het nationale verleden zo glorierijk is, dat het de Belgen met gepaste trots op hun nationaliteit dient te vervullen. In het ‘Avant-propos’ van zijn Ulenspiegeleditie van 1835 resumeert Delepierre zijn programma als historicus als ‘faire aimer ce qu'ils [= “nos pères”] aimaient, et rappeler leur mémoire dans les coeurs’Ga naar voetnoot18. Delepierre helpt met zijn historische werk het programma van de regering uit te voeren, die, zoals gezegd, de historiografie sterk aanmoedigde. Hij publiceert werken over voor België geannexeerde roemrijke daden en grote figuren, zoals bv. zijn Aperçu historique et raisonné des découvertes, inventions, innovations et perfectionnemens en Belgique (1836) en zijn La Belgique illustrée par les sciences, les arts et les lettres (1840). Daarnaast verschijnen van hem tal van bijdragen over de geschiedenis van het graafschap Vlaanderen en in het bijzonder van Brugge. Enkele van de meest markante titels: Chroniques, traditions et légendes de l'ancienne histoire des Flandres (1834), Album pittoresque de Bruges (1837), Guide dans Bruges (1837), Galerie d'artistes brugeois (1840), Le château de Winendale (1843). Hij bewerkt oude ‘nationale’ verhaalstoffen (Aventures de Tiel Ulenspiegel, 1835) of vertaalt uitgaven van middeleeuwse teksten (Le roman du renard, 1837) en werken van buitenlanders die over België schrijven (bv. T.C. Grattans L'héritière de Bruges, 1831 en 1837). De monumentenpolitiek van de Belgische regering heeft aan Delepierre een goede leerling. In 1839 laat hij in de stadsbibliotheek borstbeelden onthullen van de inmiddels overleden Scourion en van Joseph van Praet, een Bruggeling die als bibliothecaris carrière had gemaakt in Parijs. Uit dit alles blijkt dat zowel voor Conscience als voor Delepierre geschiedenis primair nationale geschiedenis dient te zijn, en een stimulans tot nationale trots en bewustwording. Net als Conscience zal Delepierre voor zijn trouw aan België en zijn vaderlandslievende werk gehonoreerd worden. Hij maakt carrière onder de bescherming van zijn vriend Jules van Praet, secretaris van de koning en van de unionistische politici De Muelenaere, op dat moment provinciegouverneur van West-Vlaanderen, en Sylvain van de Weyer, Belgisch ambassadeur in Engeland. Ze bezorgen hem baantjes die hem toela- | ||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||
ten zich aan de nationale geschiedenis te wijden. In 1832 wordt Delepierre hulpbibliothecaris van Brugge, in 1837 provinciaal archivaris van West-Vlaanderen. Een jaar later volgt hij Scourion op als stadsbibliothecaris. In 1843 wordt hij, vooral door toedoen van Van de Weyer, met wie hij intussen zeer goed bevriend is geraakt, attaché aan de Belgische ambassade te Londen, een sinecure die hem voldoende ruimte laat om zijn historische en, in toenemende mate, bibliofiele activiteiten voort te zetten. Net als Conscience wordt Delepierre meerdere malen onderscheiden. | ||||||||||||||||||||
5. Een Belgische historische romanIs Delepierre in de eerste plaats historicus, zijn aandacht gaat ook uit naar een andere bouwsteen van de nationale herleving: de literatuur. Zijn ideeën daarover zijn het duidelijkst geformuleerd in het voorwoord van de tweede uitgave van L'héritière de Bruges, histoire de l'année 1600, roman historique belge, Delepierres vertaling van een historische roman van de Ierse schrijver T.C. Grattan. Dat voorwoord weerspiegelt vermoedelijk vrij goed de opvattingen van Delepierre uit de tijd van zijn contacten met Conscience, want het dateert uit 1837. Het blijkt dat Delepierre Consciences opvatting dat literatuur pas werkelijk ‘nationaal’ is, als ze onderworpen uit de vaderlandse geschiedenis behandelt, deelt. Hij gaat ervan uit dat geschiedschrijving alleen niet volstaat om een volk van zijn nationale verleden bewust te maken, omdat ‘les notions historiques’Ga naar voetnoot19 meestal tot een al te kleine kring beperkt blijven. De vaderlandse geschiedschrijving richt zich tot de intelligentsia, de te creëren Belgische literatuur moet zich richten tot ‘les classes de la société qui, par leur nature et leur position, ne sauraient se livrer à une étude suivie du passé’Ga naar voetnoot20, waarmee hij overigens bevestigt wat we hierboven hebben gezegd over de verschillen naar functie en publiek tussen zijn eigen historische geschriften en Consciences literaire werk. Delepierre stelt vast: ‘Pour un grand nombre de personnes le mot histoire ne présente souvent qu'une idée froide et aride, et rappelle les ennuis du collège’Ga naar voetnoot21. Om dat publiek te bereiken dient er een ‘Belgische | ||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||
historische roman’ te worden gecreëerd, waarin het nationale verleden ten tonele wordt gevoerd op een wijze die iedereen kan interesseren. De overeenkomst met Conscience is frappant. Niet alleen brengt Conscience Delepierres programma tot uitvoering, hij deelt ook diens ideeën over de historische roman. Conscience stelt vast dat men de geschiedschrijving kan vergelijken met: ‘een graf, waer in de lyken der voorvaderen nevens elkander geschikt liggen. Daarom verveelt zy soms en laat het hart koud, om dat zy den lezeren slechts het rif van een lichaem aentoont. De romantische schryvers ook de Dichters nemen een dier ontvleeschde geraemten, omkleeden hetzelve met ronde spieren, en kleuren het roosverwig of bruin volgens kunne of inborst’Ga naar voetnoot22. Wat Delepierre niet specifieert, is in welke taal de nog goeddeels te scheppen nationaal-historische roman geschreven dient te zijn. Waarschijnlijk heeft hij het Frans voor ogen, want de twee Belgische auteurs die hij aanprijst zijn Moke en Saint-Genois, die allebei in het Frans schrijven. We hebben echter ook vastgesteld dat er, op het ogenblik dat Delepierre zijn voorwoord op L'héritière de Bruges schreef, een klimaatswijziging optrad ten gunste van het Nederlands als literaire taal. Ook Delepierre begint het Nederlands in die jaren steeds meer te beschouwen als de nationale taal van België. In 1837 schrijft hij een recensie over J. Bosworths één jaar eerder verschenen The Origin of the Dutch, een literairhistorisch en filologisch werkje, en heeft het daarin over ‘la Belgique et sa langue’Ga naar voetnoot23. Wat we hierboven het systeem van de apologetica van het Nederlands hebben genoemd, heeft ook bij Delepierre sporen nagelaten. Uit zijn werk tot diep in de jaren 1840 blijkt hoezeer hij onder de indruk moet zijn geweest van het werk van J.F. Willems, met wie hij (in het Frans) over historische, literaire en filologische aangelegenheden heeft gecorrespondeerd. Tevens zijn, eveneens in het Frans gestelde, brieven bewaard van Delepierre aan geestesgenoten van Willems als Van Duyse, Blommaert en Serrure. In 1840 levert Delepierre trouwens zelf een bijdrage aan de geschriften ter verdediging van het Nederlands door het zoëven vermelde werkje van Bosworth te | ||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||
vertalen en het zo aan te passen dat het een regelrechte lofzang wordt op de rol van de ‘Vlaamse’ taal en letteren voor de Belgische nationaliteit. | ||||||||||||||||||||
Tot besluitDe overeenkomsten tussen de opvattingen en de situatie van Conscience, resp. Delepierre zijn alles welbeschouwd bijzonder frappant. We zetten ze nog eens op een rijtje. Zowel Delepierre als Conscience functioneren in het tweetalige Vlaamse systeem, waarin het Nederlands en het Frans gebruikt worden voor verschillende functies en verschillende publieken. Daaraan ligt het dat Conscience meestal Nederlands schrijft, en Delepierre niet. Tevens zijn Conscience en Delepierre allebei goede patriotten. Ze hebben aan de Belgische revolutie deelgenomen en zijn de zaak van het unionisme toegedaan. In het verlengde daarvan houden ze zich bezig met onderwerpen uit de vaderlandse geschiedenis, die in deze jaren de historiografie, de schilderkunst en de literatuur beginnen te domineren. Ze hebben dezelfde opvattingen over nationale literatuur, die volgens hen het best gediend is met op het grote publiek - de ‘natie’ - gerichte historische romans over de vaderlandse geschiedenis. En ze beschouwen allebei het (Belgische) Nederlands als een onvervreemdbare bijdrage aan het Belgische ‘nationale gebouw’. Onze poging tot verklaring van de samenwerking tussen Delepierre en Conscience onthult niet alleen de zeer gelijklopende opvattingen en belangen van hun beiden, ze brengt ook een aantal relaties aan het licht waarvan de studie zou kunnen leiden tot een waarheids-getrouwer en systematischer studie van de literaire evolutie in deze periode. Zo hebben we hierboven gesteld dat het Nederlands en het Frans in het toenmalige Vlaanderen elk een eigen publiek en een specifieke functie hadden. Ook hebben we gezegd dat de meeste Vlaamse auteurs toen tweetalig waren, wat betekent dat ze moesten kiezen in welke taal ze de literatuur zouden beoefenen. Meer dan een curiosum zijn de aarzelingen van talrijke auteurs tussen het Frans en het Nederlands te beschouwen als een gevolg van de tweetaligheid van het systeem waarin ze functioneren. Bijzonder interessant lijkt me dan ook de vraag of ook de taalkeuze in de literatuur door verschillen in publiek en functie van de Nederlandstalige en Franstalige literatuur in Vlaanderen te verklaren is. Als dat zo is, dan wil dat zeggen dat de door Vlaamse auteurs geproduceerde Nederlandstalige, | ||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||
resp. Franstalige literatuur functies vervult waarvoor de andere literatuur niet in aanmerking komt en vice versa. Anders gezegd, lacunes in de ene literatuur zullen niet afdoende verklaard kunnen worden als men niet ook de andere literatuur bestudeert. Alvast voor deze periode lijkt een gescheiden behandeling van de literaire evolutie in de Nederlandstalige en Franstalige literatuur in Vlaanderen dan ook niet aangewezenGa naar voetnoot24. Hetzelfde geldt a fortiori voor de studie van een co-systeem van de literaire produktie, m.n. de literaire communicatie (kritieken, recensies, programmaverklaringen...), wat overigens duidelijk door het door ons bestudeerde geval wordt geïllustreerd: Delepierre roept in het Frans op tot de creatie van een Belgische historische roman, Conscience voert zijn programma uit door Nederlandstalige historische romans te schrijven. Uit ons betoog is ten slotte ook gebleken dat wie de literatuurgeschiedenis van de toenmalige literatuur in Vlaanderen wil schrijven tevens aandacht zal moeten besteden aan de relatie van enkele extra-literaire systemen met de literatuur. Voor de periode in kwestie betreft het m.n. de schilderkunst, de historiografie, de Belgische politiek, inz. m.b.t. kunst en wetenschap, en de geschriften ter verdediging en codificatie van het Nederlands in België.
E. SPINOY | ||||||||||||||||||||
Primaire bibliografie
| ||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
Secundaire bibliografie
| ||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||
|
|