Leerzaame zinnebeelden
(1714)–Adriaan Spinniker– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
[pagina 2]
| |
Maar een alleen.Niemand kan twee heeren dienen. Want of hy zal den eenen haaten, en den anderen liefhebben: of hy zal den eenen aanhangen, en den anderen verachten. Gy kunt god niet dienen, en den Mammon. Matth.vi.24. | |
[pagina 3]
| |
Op het Iste zinnebeeld.Toen 't God behaagde, uit stof der aarde
Den mens te scheppen, heeft zyn' hand
Twee oogen in het hoofd geplant;
Twee panden van onschatb're waarde;
De bronnen van vermaak en lust;
De gronden, daar, in veele zaaken,
Waar van men kennis zoekt te smaaken,
De waarheid allermeest op rust.
Maar schoon zy met een groot vermogen
Door veele zaaken weiden gaan,
Noch zal een mens vergeefs bestaan
Twee dingen teffens te beoogen,
Die afgescheiden zyn van een:
Terwyl hy opziet naar den hemel,
Ontvlucht zyne oogen het gewemel
Van alles wat hier is beneên.
En schoon hy wenste de oogenstraalen
Te deelen, dat het eene zag
Naar 't geen om laag op aarde lag,
En 't andere naar 's hemels zaalen,
't Waar vruchteloos gewenst, getracht,
Naardien 't gezicht van beide de oogen
Geduurig teffens word bewoogen
Naar 't zelve wit, hen voorgebragt.
O mens, van sterke zucht bevangen
Naar Gods genade en hemels goed,
Terwyl gy noch met uw gemoed
Aan de aardse dingen vast blyft hangen,
Bedenk dit stuk van groot gewigt:
Want zonder vrucht is al uw poogen,
Zo lang noch uw ziel haare oogen
| |
[pagina 4]
| |
Naar 's waerelds idelheden richt.
Maar wenst ge oprecht, dat God de straalen
Van zynen geest, zo ryk van glans,
Uit zynen hoogen hemeltrans
Op uw gemoed doe nederdaalen,
Op dat uw oog eens klaarder werd',
Om zyn' geheimen in te dringen,
En zyne dierb're zegeningen
Verkwikken uw begeerig hert,
Leer, leer 't gezicht eens af te wenden
Van alles wat hier lokt en vleid,
En naar die zon van majesteit
Eenvoudig, onverdeeld te zenden;
Zo ziet gy uwen trek verzaad,
Zo krygt ge uw' wens in volle maat.
| |
Toezang.Stem: O deugd, gy zyt zo schoone.I.
Wie tracht 'er, in 't bestuuren
Van zyn bedryf, twee onderscheiden' zaaken,
Twee strydige natuuren
Te paaren, en naar beiden t'zaam te haaken?
Zo eenig mens
Met zulken wens
Zich 't werk ging onderwinden,
Elk zoude in 't herte
Hem keuren voor een' dwaazen, en verblinden,
En hy met smerte
Zich in zyn' waan eerlang bedroogen vinden.
| |
[pagina 5]
| |
II.
En zouden wy dan meenen,
Dat in ons hert de lust tot de aardse dingen
Zich waarlyk kan vereenen
Met zucht tot God, en zyne zegeningen,
Daar vocht en vuur,
Daar zoet en zuur,
Daar licht en duisternissen
Niet meer verscheelen?
O dwaasheid, die de ziel zich doet vergissen,
En, om te deelen
In 't vluchtige goed, het eeuwigduurend missen!
III.
Twee heeren te beminnen
Met waare zucht, en door gedienstig poogen
Hun beider gunst te winnen,
Heeft nooit op aarde een mens in zyn vermogen:
Zo sprak met grond
De wyste mond.
O oorsprong van ons leven,
Geeft, dat de waarde
Van 't eeuwig goed zy diep in 't hert gedreeven,
Om, los van de aarde,
Met reine zucht aan 't hoogste heil te kleeven.
|
|